Kunstenaars in oorlogstijd
Ook in Laren werd de kunstenaarsgemeenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar getroffen. Het bleek een definitieve breuk op te leveren met het beroemde verleden van het kunstenaarsdorp. Joodse burgers, waaronder ook schilders, werden afgevoerd; het verplichte lidmaatschap van de Kultuurkamer zorgde voor onderlinge onenigheid en er werden zuiveringen uitgevoerd in de besturen van de kunstenaarsverenigingen. Laren verloor tijdens de oorlog onder meer de joodse kunstenaars Salomon Garf, Baruch Lopes de Leao de Laguna en Lion Schulman.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 87 [2004-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Door Elske De Groot
Salomon Garf (1879-1943) was in 1903 mede-oprichter van de kunstenaarsvereniging De Tien. Deze vereniging had vooral ten doel exposities te organiseren om het werk van de deelnemers bekend te maken. Mede doordat de groep geen geheel vormde, viel de vereniging al na enkele jaren uiteen. Garf was in Amsterdam opgeleid aan de Rijksacademie en vestigde zich in 1903 in Laren. Hij woonde aan de Torenlaan 56. Hij schilderde in gematigde kleuren en richtte zich vooral op genretaferelen en figuurstukken. Tijdens de oorlog werd hij opgepakt en afgevoerd naar Auschwitz alwaar hij in augustus 1943 stierf.
Hetzelfde verschrikkelijke lot onderging Baruch Lopes de Leão Laguna (1864-1943). Deze schilder kwam als 10-jarige jongen in Amsterdam in een weeshuis terecht, het hedendaagse Amsterdams Historisch Museum. Gelukkig werd daar zijn tekentalent opgemerkt en kwam hij via de Ouillinusschool op de Rijksacademie terecht. Zijn specialiteiten waren figuurstukken en portretten. Wegens gezondheidsredenen kwam hij rond 1900 naar het Gooi, in Laren ging hij op ‘t Paadje 18 wonen. Nadat Laguna in 1943 werd opgepakt, werd hij naar Vught overgebracht, alwaar hij overleed.
Ook de familie Schulman werd in de oorlog niet gespaard. Vader Lion Schulman (1851-1942) opende in 1901 op de Brink een winkel in kunstenaarsbenodigdheden (nu restaurant Mauve), zijn zoon David Schulman werkte daar als assistent. Lion schilderde zelf ook, hij maakte romantische landschappen in de stijl van B.C. Koekkoek. Schulman woonde aan de Naarderstraat waar hij ook een atelier had. Zoon David werd opgemerkt door Albert Neuhuys en die bood hem een plek aan in het beroemde schildersatelier De Vlasschuur aan de Ruiterweg. Zijn specialiteit zou sneeuwlandschappen in Laren en Blaricum worden. In 1904 exposeerde hij bij de vereniging Arti in Amsterdam en verkocht hij een landschap aan zijn oudere collega Evert Pieters. In de jaren daarna ontwikkelde David Schulman zich tot een van de beste landschapsschilders van het Gooi en kon hij zich een mooi huis met atelier aan de Torenlaan veroorloven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de woning echter gevorderd door de Duitsers. Vrienden wisten de schilderijen en spullen van David te behouden. Maar zowel vader Lion als David werden afgevoerd. Lion Schulman werd als 91-jarige man naar een Duits concentratiekamp gebracht, alwaar hij overleed. David Schulman kwam in Westerbork terecht, maar kon door vrienden worden bevrijd en overleefde zodoende de oorlog.
In de oorlogsjaren weken er ook kunstenaars uit naar het Gooi, zoals de Oostenrijker A. Krentz (1899-1980) die in 1938 vluchtte voor de bezetting van Oostenrijk door Hitler. Hij ging in Blaricum aan de Bloemlandseweg wonen.
Ook de beroemde meestervervalser Han van Meegeren (1864-1947) kwam naar Laren. In 1941 vestigde hij zich in villa De Wijdte aan het Hoog Hoefloo, hij woonde er drieënhalf jaar. In Laren schilderde hij een “Larens meisje” en maakte hij volgens J.P. Koenraads zijn zesde Vermeer, “de Overspelige Vrouw”, welke hij verkocht aan Herman Göring. In 1942 zou hij een werk aan Hitler verkocht hebben. Na de oorlog werd Van Meegeren gearresteerd wegens de verkoop van Nederlandse kunst aan de bezetter. Hij werd veroordeeld, maar stierf in 1947 voordat hij zijn straf kon uitzitten. In de collectie van de gemeente Laren bevinden zich twee grote portretten van Van Meegeren en zijn vrouw.
In 1934 vluchtten de Duitse schilder Herbert Fiedler (1891-1962) en zijn vrouw Amrey naar Nederland. Zijn kunst was door de Duitse overheid als Entartet bestempeld. In 1935 kwam het echtpaar naar Laren waar zij op ’t Klooster 6 gingen wonen, in 1937 verhuisden zij naar de Smeekweg 2. Zij onderhielden contacten met ingenieur Van Gogh, William Singer en het echtpaar Lou Loeber en Dirk Koning. Fiedler zwierf door het Gooi waar hij met zijn expressieve brede verfstreken en kleuren het landschap en de karakteristieke koppen vastlegde. Toen in 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen, vreesde Fiedler dat hij als Duitser gevangen genomen zou worden. Een deel van zijn schilderijen bracht hij onder bij Lou Loeber. Omdat de politie van Laren een gunstige verklaring over het echtpaar Fiedler had afgegeven, werden zij niet gearresteerd. Tijdens de bezetting werd hun huis echter op voorspraak van de collaborerende burgemeester gevorderd en week het gezin uit naar Amsterdam. Daar verborg het echtpaar af en toe joodse buren en vrienden in de kruipruimte onder hun huis. In 1944 werd Fiedler door de Duitsers opgeroepen voor dienst, om zijn vrouw en kind niet in gevaar te brengen voldeed hij aan het verzoek. Hij werd eerst in kamp Laren gestationeerd, later ging hij naar Rotterdam en Alphen aan de Rijn. Na het einde van de oorlog werd Fiedler met andere Duitsers en Nederlandse collaborateurs naar een interneringskamp in Hilversum overgebracht. Met succes verzamelden zijn collega-kunstenaars voor zijn vrijlating onder kunstenaarskringen, verzetsgroepen en buren vele handtekeningen. Ook na de oorlog kwam Fiedler geregeld schilderen in de buurt van Eemnes. In 1948 had hij zich aangesloten bij de Realisten. Vlak voor een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Stedelijk Museum in Amsterdam in 1962, stierf Herbert Fiedler.
Ook onder de kunstenaars waren er verzetslieden. Zo is van Willem Jansen (1871-1949) bekend dat hij zich gedurende de oorlog heeft ingezet voor vervolgden en onderduikers. Jansen was een bewonderaar van de Haagse School en schilderde in een gematigd impressionistische stijl. Hij was na een bezoek aan Willem Knip in Laren naar het Gooi gekomen en vestigde zich in Blaricum. Hij was onder meer lid van de Gooische Schildersvereeniging.
Maar ook de bekende Laarder Toon de Jong en zijn vrouw huisvestten in de oorlog onderduikers en namen een geëvacueerd gezin van zeven personen op in huis.
Adriaan Lubbers (1882-1954) was zelfs genoodzaakt Laren te verlaten en onder te duiken. Doordat zijn vriend Leo Gestel al vanaf 1929 in Blaricum woonde, kwam ook Lubbers naar het Gooi. In 1932 ging hij aan de Leemzeulder wonen en in 1936 verhuisde hij naar Raboes 6. Lubbers was een zeer internationaal georiënteerde kunstenaar. Hij woonde jaren in New York waar hij doeken schilderde van de metropool en zeer succesvol was. Lubbers was een zeer vrolijke persoon, hij hield van zingen en muziek en was een graag geziene gast in Hamdorff. De omgeving van Laren inspireerde Lubbers niet voldoende voor zijn werk, hij maakte hier slechts enkele schilderijen. Met Gestel ontdekte hij Spakenburg en Urk, alwaar hij wel inspiratie opdeed. Tijdens de oorlog hadden kunstenaars die weigerden lid te worden van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer vrijwel geen inkomsten, aangezien zij niet mochten exposeren en verkopen. Via het verzet werd geld dat afkomstig was van het Steunfonds voor Kunstenaars verspreid. Lubbers fietste elke maand naar Amsterdam waar hij bij het hoofdkwartier van het verzet geld ophaalde voor de Gooise Kunstenaars.
Ook zorgde hij voor vertier met zijn beroemde Hitler imitatie: compleet met een getekend snorretje zong hij, zichzelf begeleidend op gitaar, anti-Duitse liedjes. Ondertussen was zijn huis aan het Raboes gevorderd door de bezetters. Toen hij dreigde te worden verraden, dook Lubbers onder in de Achterhoek waar familie van zijn vader woonde. Ondanks de oorlog schilderde Lubbers nog aardig wat werken. Noodgedwongen waren dit Nederlandse landschappen, maar er ontstonden ook doeken van New York die hij uit herinnering schilderde. In 1945 ontving Lubbers een onderscheiding voor zijn werk in het verzet. Op de tentoonstelling ‘Kunst in vrijheid’ in het Rijksmuseum in Amsterdam hing ook zijn werk, evenals op de tentoonstelling ‘Na vijf jaren’ in hotel Hamdorff. Na de oorlog verhuisde Lubbers naar het huis van de Schedelmeter (de antropoloog professor Waldenburg) aan de Tafelbergweg 71. In 1954 overleed Adriaan Lubbers aan een hersenbloeding tijdens een bezoek aan New York.
Het echtpaar Singer tenslotte bevond zich met hun vriend Jaap Dooijewaard in Olden in Noorwegen toen in de zomer van 1939 Nederland werd gemobiliseerd. Door de oorlogsdreiging was het te riskant om te reizen. Toen in 1940 eerst Noorwegen en daarna Nederland bezet werden, werd het duidelijk dat het drietal in Noorwegen moest blijven. December 1941 werd Amerika betrokken bij de oorlog door de aanval op Pearl Harbour. William Singer werd hierdoor als staatsgevaarlijk bestempeld door de Duitsers en werd geïnterneerd in zijn eigen huis Dalheim in Olden. Wel moest hij zich regelmatig melden bij de Ortskommandantur in Bergen. Uiteindelijk werden de spanningen Singer teveel en stierf hij op 29 december 1943 aan een hartaanval. Intussen had de bezetter in Nederland de woning Nederheem van de Singers in Blaricum gevorderd. Tijdens de oorlog zijn veel van hun bezittingen op zeer dubieuze wijze verdwenen. Ook het huis van Jaap en Willem Dooijewaard was gevorderd. Toen Anna en Jaap na de oorlog terugkeerden naar Nederland, nam Anna Singer haar intrek in hotel Hamdorff. Nederheem was haar te groot en de villa De Wilde Zwanen in Laren werd na afloop van de oorlog gevorderd door de Nederlandse staat voor het onderbrengen van Indonesische vluchtelingen. Anna Singer besloot ter nagedachtenis aan haar echtgenoot de Singer Memorial Foundation op te richten en liet Wouter Hamdorff hun huis in Laren verbouwen tot een museum en concertzaal. Het Singer Museum werd in 1956 geopend. Anna overleed in 1962.
Bronnen:
- K. Beumer, De Singers & de Dooijewaards, Zwolle, 2001
- A. Blokland, Adriaan Lubbers (1892-1954). Tussen Nederland en New York, Laren, 1999 B.von Bormann, Herbert Fiedler 1891-1962, Zwolle/Laren, 2001
- C. Denniger-Schreuder, Schilders van Laren, Bussum, 2003
- J.P. Koenraads, Gooise Schilders, Amsterdam 1969
- J.P. Koenraads, Laren en zijn schilders, Laren 1985
- De Valk lexicon kunstenaars Laren-Blaricum
- A. Wumkes, “op Laren an”, Toon de Jong, ‘s Graveland 1979