Omstreeks 1910 had Laren…
Omstreeks 1910 had Laren nog dat oude oerleven. Alles ging nog volgens de oude traditie haar gang. Aan weerszijden van de Naarderstraat waren de boerderijen en huisjes geschaard als een geheel eigen wijkgedeelte. Bij de bouw van de boerderijen werd meestal de achterzijde naar de weg geplaatst, de voorzijde kwam dus achter met daar omheen het erf met bomen en groen.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 103 [2008-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Een artikel uit “De Drost” uit 1970
Voor het doen van de boodschappen hoefde men niet een straatje om te gaan maar liep men gewoon achter de boerderijen om, van ‘dam’ tot dam, over het erf van de andere boeren. En waren er, die hun bezit hadden afgerasterd met een haag, maar dan liep er altijd wel een paadje langs. De huisnummers liepen steeds op en begonnen op de Hilversumsche weg. 1a Huidekoper, vervolgens 1b en 1c aan de linkerzijde om later aan de andere kant terug te keren naar 408d tot 495. Stationsweg vervolgde, links, 2a. Naarderstraat 6 naar 16 om vervolgens gedeeltelijk de Drift in te duiken naar de Nieuw Larenweg. Zo kon het voorkomen dat op de Brink de nummers begonnen met 226 en men aan de overzijde 468a kon vinden.
De Nieuweweg maakte hierop een grote uitzondering door aan beide zijden het nummer 467 te dragen met dien verstande, dat aan elk nummer een letter (a,b,c enz.) was toegevoegd! 1e en 2e Oosterendweg respectievelijk nr. 121 en 130. Hieruit kan worden afgeleid, dat de huizen waren voorzien van een huisnummer, daar er nog geen officiële straatnamen waren. Eerst later, toen aan de paadjes en steegjes een naam werd gegeven, en dezen bij de nummers werden gevoegd. En tante Post, ach die kende in die rustige en gemoedelijke oude tijd haar ‘klantjes’ wel. Binnen een straal van tweehonderd meter kon je hier een 12tal winkeltjes vinden. Meestal in een kleine ruimte. Het licht viel door een klein raam, waardoor het binnen wat schemerig was en des avonds al vroeg de petroleumlamp aanging. Bij kleine nering kon het gebeuren dat de lamp werd ontstoken als er een klant binnenkwam omdat de eigenaar(esse) elders in huis bezig was. Een grote, boven aan de winkeldeur met een lange veer bevestigde bel verkondigde met haar schelle kling-kling-kling aan dat verzuimd werd tijdig licht te ontsteken en er een klant in ‘t donker was binnengekomen.
In de Naarderstraat hoek Drift was een snoepwinkeltje gevestigd “de Pol” genaamd, waarvan Naatje Wiegers de eigenaresse was. De naam is in de gevel aangebracht van de muziekwinkel Schoemaker. Daarnaast in de Drift, iets naar achter gelegen kon je de slagerij van J.G. Koekoek vinden, die van daar naar de Nieuweweg 467u verhuisde (thans boekhandel Zaben). Noot: dit was in 1970!
Op de hoek van de Naarderstraat thans fa. Bitter had je de weverij van Steffe Willard met verplichte winkel. Daarnaast de boekhandel van Goedkoop en Terwiel, beiden in het pand van de Graaf’s groenten en fruithandel. De bierhandelaar Hein van de Veer, later Frits Majoor, fruithandel: Van der Linden en Schoondrager, allen in hetzelfde pand.
Gebr. Kerkhof, IJzerhandel, de bakker Verver thans de Lange; Lems, de goudsmid, later Bollebakker, de kruidenier. Het eerste huis werd bewoond door van de Brink. De uitloop van de Cornelis Bakkerlaan was bij de Naarderstraat getrokken, terwijl de huisnummers vanaf de bocht bij de Torenlaan behoorden.
De weverij van Jan Willard zat dus in de Torenlaan, thans de Cornelis Bakkerlaan; met haar verplichte winkel. Daarnaast trof je de pettenwinkel van Janus van Bremen aan. Als jongen moest je daar de goedkoopste pet halen van 25 cent. Op het Oosterend was dan nog de verplichte winkel van de weverij van de Wed. Rijsberman.
De verplichte winkels waren instellingen van fabrikanten van de weverijen. De werklieden die bij de fabriek werkten waren verplicht in de winkel van de weverij hun inkopen te doen, niettegenstaande de prijzen hoger waren dan elders. De vrouwen van deze wevers deden hun inkopen in die winkel. Het gevolg was, dat aan het einde van de week behoorlijk was ingekocht en dit bedrag door de weverspatroon bij de uitbetaling van het loon van de wever werd ingekort, met als gevolg, dat hij met weinig centen naar huis ging. Kopen in andere winkels, waar de prijzen lager waren, was op straffe van direct ontslag verboden. Daar de lonen niet hoog waren en men toch moest leven, kochten de vrouwen ‘op de pof’, zodat er een dusdanige achterstand ontstond, dat loonuitbetalingen niet meer plaatsvonden. Daarmee had de wever zich zo vastgelegd dat verandering van werkkring niet meer mogelijk was, totdat hij de grote achterstand had ingehaald. Zo kon dan wel worden aangenomen dat de wever voor zijn hele leven aan de fabriek verbonden was. Had men in het geheel geen achterstand dan nog was de arbeider verplicht in de weverswinkel te kopen. Het is voorgekomen, dat in alle stilte in een andere winkel werd gekocht, doch binnen een paar dagen was dit de fabrikant al bekend en kon de wever op staande voet vertrekken.
In Oud Laren, toen nog Oosterendweg, staat de boerderij van Lammert Puik. Met het achterste gedeelte staat zij naar Oud-Laren, dit gedeelte werd verbouwd in twee woningen. In beide woningen was een winkeltje van snoep en kruidenierswaren gevestigd.
In een van die winkels bediende Nelletje haar klanten. Zij was 1 meter 10 en nogal mollig van postuur. Haar man liep met “peterolie”. Hij was net zo klein als zijn vrouw, met dit verschil, dat hij een geweldige buik had, waardoor hij de bijnaam kreeg van Klaas Buik.
Aan de Oud Blaricummerweg, hoek Tafelbergweg, was de zaak gevestigd van de groentenkoopman Tijmen de Graaf. De verkoop van groenten had plaats in de hotels, pensions, het Paviljoen Larenberg en enkele particulieren.
Vader de Graaf had in de winter ook een “koek en zopiekraam” op de ijsbaan aan het Heideveld. Als vader dan thuis was en bezig de centen te tellen zat het jonge goedje en begerig bij, in de hoop een cent te mogen “medepikken”. Des zaterdags kregen zij altijd hun zondagse cent. Dan gingen ze naar Nelletje een cent drop halen. Nelletje haalde dan uit een grote fles een pijpje laurierdrop, nam een gewicht, woog het pijpje en was het te zwaar dan legde zij het pijpje op de toonbank en sloeg met een mes op het drop er een stuk af. Het stuk sprong dan wel eens op de grond, maar dat was van minder belang! Thuis werd de drop in kleine stukjes geslagen, in een fles gedaan, met pompwater gevuld en een kurk erop en dan maar schudden tot de drop was opgelost.
Op een dag trof vader bij het tellen van het geld een Duits muntstukje aan, dat hij in zijn tent moet hebben ontvangen. Hij gaf het muntstuk aan zoonlief, deze dacht er wel snoep bij Nelletje voor te kunnen halen. Hij wachtte tot het tamelijk donker was, dan was het in het schemerige winkeltje bij de schaarse petroleumverlichting niet te zien of het een echt geldstuk was. Later bij het nakijken van de geldla kwam de vreemde munt voor de dag. Nelleke, ook niet van Lotje getikt, begreep direct wie haar dat gelapt had en ging er meteen op uit om deze zaak te klaren. Zo stond ze dan voor vader om hem onder de ogen te brengen, wat voor een ‘rot’ streek zijn zoon had uitgehaald.
Ook eens op een dag moest de zoon voor moeder bij Nelletje vet halen. Hij stapte nogal robuust de winkel binnen, waardoor de bel met een welluidend ping-ping-ping zijn binnenkomst aankondigde. Hij had al enige tijd gewacht, maar nog was Nelletje niet verschenen. Hij stapte op de tussendeur toe, deed haar op een kiertje en riep naar binnen: “Nelletje, waar zit je toch?” Toen klonk haar stem: “een ogenblikje geduld keind, ik zit op de pot”.
Het “orginele” gemak was meestal bezijden het huis gebouwd. Om de klanten blijkbaar sneller te kunnen helpen had zij het aldus opgelost.
(Red: volgens ons zijn er nog mensen die zich nog de vele winkeltjes kunnen voorstellen).