Mijn oude buurt: de Cornelis Bakkerlaan

Mijn oude buurt: de Cornelis Bakkerlaan

Als je na 50 jaren afwezigheid terugkeert in je geboortedorp en je hebt het voorrecht te wonen met uitzicht op de St. Jansbasiliek en de (voorheen) Aloysiusschool of broederschool, dan komen herinneringen boven. Mijn geloofsleven begon met een uitverkiezing als misdienaar door kapelaan Lampe. Als beginneling mocht ik met Eef Bruning in de zondagse jeugdmis van 08.00 uur een reserve communiebank voor het Maria altaar aanbrengen. We leerden hoe we een lang wit kleed moesten in- en uitrollen en hoe we dat boven een langgerekt knielkussen aan de uiteinden dienden vast te houden.

Eerst moet ik iets rechtzetten n.a.v. Een foto uit mijn vorige artikel over de Cornelis Bakkerlaan. De onbekende op de foto met de drie kinderen is mevrouw Betty Wikkerman.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 100 [2007-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Jan(neman) Willard

Geloof en godsdienst tussen 1945 en 1955 van een kind uit de Cornelis Bakkerlaan in laren
Communicanten moesten in geknielde houding beide handen onder dit kleed te houden. Men kreeg de hostie op de tong toegediend. Mocht dit fout gaan, dan viel de hostie op het kleed. Ik zie nog al die uitgestoken tongen, als ik stiekem naar rechts of links keek. Dat mocht natuurlijk niet. Kapelaan Lampe was streng. Elke pas, elke blik, elke handeling werd door hem gekeurd met als gevolg, dat ik geen stap meer durfde zetten en zeker niet in de kerk. Het duurde maanden voor ik terugkeerde op het altaar van god, die de jeugd verblijdt (vertaling van het Latijnse ad Deum, qui laetificat juventutem meam).Dit was het eerste Latijn, dat ik leerde van zuster Dyonis. Het was het antwoord op de eerste zin van de priester, die luidde: Et introibo ad altare Dei (ik zal opgaan tot het altaar van God). Zuster Dyonis leeft nog in het klooster-bejaardenoord in Nijmegen en bij elke ontmoeting begroeten wij elkaar met de woorden: Ad Deum, qui laetificat…

Gaandeweg raakte ik in de ban van het altaar. Toen ik van tante Ali van de Berg (de vrouw van witte Piet, de bakker) een kazuifel, twee kelken, kannetjes voor wijn en water en een monstrans kreeg, begon ik thuis missen te lezen en loffen te vieren. Mijn zussen, vriendjes en vriendinnetjes in de Cornelis Bakkerlaan hebben het geweten. Ik had twee bellen, waarmee ik aankondigde, dat er mis of lof was. Ook mochten wij spelen in de tuin van Piet van Gerre van den Brink en Thuis (van de verfhandel), die door mijn familie was aangekocht voor fabrieksuitbreiding. Ik richtte Mariakapelletjes in en de bellen werden opgehangen in een hoge boom. Dat werd dus processie lopen, want dat hoorde erbij in Laren. Toch was het soms een eenzaam bestaan als kind priester. De kerkgangers waren niet altijd devoot en op een gegeven moment haakten de buurkinderen, Willy en Bertje Bos af. Zij waren protestant en hun moeder, mevrouw Bos-Brasser, vond, dat het maar eens afgelopen moest zijn met die misdiender, ik dus. Ik was teleurgesteld, maar mijn geloofsijver nam toe. Het verhaal van Jezus stond immers vol met tegenvallers. Gelukkig had ik een broeder in de kunst, mijn vriendje Beppie Reintjes. Hij woonde boven de winkel van Bensdorp aan de Brink (thans optiek De Valk Hensbergen), die door zijn moeder werd beheerd. Op zijn slaapkamer had hij een geel geschilderd houten altaartje met een echt tabernakel met twee openslaande deurtjes, net als in de basiliek. Bovendien had hij een complete set ampullen, kelken en kandelaars. Ongestoord en met de parochiebundel onder handbereik konden wij onze “eredienstelijke”gang gaan.

Vader Stef Willard in de C. Bakkerlaan met de jongste dochter Erna Willard in 1947.

School en martelaarschap
Het openbare leven van elk Larens kind begon in de bewaarschool, geleid door de zusters Dominicanessen van Neerbosch, kloosterhoudend aan de Brink (thans buurthuis de Warrekam). In mijn beleving waren zusters geen vrouwen maar engelen. Hoewel ze mij hielpen met plassen en poepen, hoefden ze zelf niet naar de wc. Engelen staan boven elke stoelgang, die God had gereserveerd voor gewone stervelingen of leken. Hoogtepunt uit die tijd was de Kindsheidprocessie. Ik werd uitverkoren om Jezus te zijn. In een wit toogje met koord, de wereldbol in mijn hand werd ik geflankeerd door mijn vriendje Peter Vos uit de Ambachtstraat. Ik had hem mogen uitkiezen als Petrus, eerste paus. Hij leeft niet meer helaas. In de klas bij zuster Asa, maakten we ooit een papieren rozenkrans. Dat betekende, dat we 53 kleine rondjes (de weesgegroeten) en 7 grote rondjes (de onzevaders en de twaalf artikelen des geloofs) in een schrift plakten. Tijdens het derde tientje was ik het zo zat, dat ik mijn kwast in de pot gluton doopte en met grote halen over de half voltooide rozenkrans ging. Voor straf moest ik alle lokalen langs om de andere zusters en kinderen deze knoeiboel te tonen: ik had gezondigd!.

1947: Jezus in de H. Kindsheidprocessie.
1947: H. Kindsheidprocessie op de Kerklaan.

Op de broederschool, gewijd aan St. Aloysius, begon het serieuze leven. Ik leerde over heiligen en martelaren en ik begon te verlangen naar een leven als heilige of martelaar. Maar dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan. Nu was ik in die tijd lid van de welpen. Tijdens een speurtocht in de buurt van de Hut van Mie (thans Mauvevijver geheten) werden wij belaagd door kinderen, die ons uitscholden voor domme padvinders en katholiek. Het kwam niet tot een gevecht, maar we voelden ons diep beledigd. Ik weet nog, dat ik dacht, zo word je martelaar. Deze belediging was weliswaar geen brandstapel of onthoofding, maar het begin was er. In de vierde klas kreeg ik onderwijs van meester Bakker. Meer nog dan de broeders, herinner ik me deze man als een vurig katholiek. In dat leerjaar kregen wij van kapelaan Lampe uitleg over de zeven sacramenten. Het schriftje heb ik nog, evenals het geelkleurige rapport met de beeltenis van de heilige Aloysius. In de tweede klas deden we de Eerste Communie en in de zesde klas het plechtig aannemen, ook wel Plechtige Communie genoemd. In de vijfde klas bij broeder Leontius vierden we in 1953 honderd jaar kromstaf met een door ons zelf geschreven toneelstukje. Dat handelde over de missie in Indonesië. Ik herinner mij, hoe we bij het plechtig aannemen in processie de Basiliek inliepen onder het zingen van een latijnse hymne “lsti sunt agni novelli, qui annuntiaverunt alleluia, nova recedi ad fontes, repleti sunt claritate, alleluia, alleluia.” Ik citeer deze regel uit mijn hoofd, omdat ik niet beschik over de tekst. Het is een refrein, dat al lopende door de communicanten werd gezongen, terwijl het heren koor boven bij het orgel de coupletten zong. Als ik de afgelopen jaren in den vreemde een Laarder van mijn generatie meende te zien, zong ik deze hymne en twee keer was het raak.

Als welp in de processie in 1951, naast Kees ter Berg, 1951 Rechts naast de voorste leidster… Speenhof, derde achter voorste leidster Ton de Jong, achter de leidster… Zurlohe, Links naast de voorste leidster Anton de Boer, derde Wil Ketelaar, daarachter Theo van de Wardt.
Oma Willard

Oma
Mijn grootste leermeesteres in het geloof was oma Wilhelmina Willard-Koster, geboren te Laren op 4 februari 1867. Voor mij als kind, was dat heel lang geleden. Oma vertelde, dat er in haar jeugd in Laren vier protestantse gezinnen woonden. Zij had weinig op met niet katholieken en met vreemden (= niet Laarders), behalve als het zakenrelaties betrof. Ze kon zich opwinden over de (volgens haar) diefstal van de kerk aan de Naardersrtaat (thans Johanneskerk) en de mooie kroonluchters daarin, door de protestanten. Voor deze mensen moest je bidden, opdat ze zouden terugkeren naar het ware geloof.

Oma troonde in een stoel bij het raam onder een levensgroot Heilig Hart beeld met lichtje in de voorkamer van het huis Cornelis Bakkerlaan 10. Zo had zij overzicht over het huis en de laan. Ze hield bij wie er naar de kerk ging en wie niet. Haar ogen bevochtigde zij met Lourdeswater en het resultaat was verbluffend: ze zag alles. Zo gingen op dinsdagavond alleen Vuis Calis en Wilhelmien Willard, haar kleindochter en mijn zus, naar het Anthoniuslof; de rest liet het afweten. Daarom hadden we zo’n regenachtige zomer, want de mensen gingen niet meer naar het lof. God straft direct, aldus oma.

Stamboom van Stepanus Gerardus Willard

Oma Willard droeg lange zwarte jurken of rokken. Zij leek op de zusters van de bewaarschool en dus op engelen, verheven boven ons, gewone stervelingen. Niettemin liep ze enkele malen per dag aan de arm van haar oudste dochter (mijn tante Ali) naar de wc. Beiden gingen naar binnen en even later kwam tante Ali alleen naar buiten. Wat moest oma daar? Aangezien de deur op een kier bleef, wachtte ik een keer tot tante Ali uit het zicht was. Ik stak mijn hoofd om de deur en ik zag oma getroond kaarsrecht op de wc-pot, die helemaal verborgen was onder haar rokken. We keken elkaar aan en oma schoot in een lach, die ik nooit eerder of later van haar heb gezien. “Och keier … “zei oma en ik wist niet hoe vlug ik weg moest komen van die deur. Even later riep oma gewoontegetrouw mijn tante Ali en zag ik hun beiden gearmd door de gang naar de kamer gaan. Ik hoor mijn tante nog zeggen “nou moeder, dat ging vlug deze keer”. Oma deed er het zwijgen toe, ze heeft me nooit verraden. Jaren later gaf de lijfspreuk van mijn vader, Stef Willard gestorven in 1950, mij een helderheid, die ik nooit meer ben vergeten. De spreuk was: “Koning, keizer, admiraal, poepen moeten ze allemaal.” Aanvankelijk wist ik, dat zusters, broeders en priesters geen koning, keizer of admiraal waren. Later moest ik vaststellen, dat zelfs de paus – in die tijd Pius XII – onderhevig was aan dagelijkse stoelgang.

Wordt vervolgd

Bij oma Willard op schoot, links zusje Willemien, rechts zusje Elly (1943)
Vader Stef Willard in de St. Jansprocessie in 1935.
In de St. Jansprocessie, tweede op achterste tweede rij toortsdragers in 1950.