Vrijwilliger in het zonnetje: Nel Klein Bog – Kruize
Het is een zompige dinsdagochtend in de kerstperiode als ik afreis naar de bekende 11-verdiepingen hoge torenflat in Naarden voor een ontmoeting met de dit keer uitverkoren vrijwilligster. Niet bepaald de meest passende weersomstandigheden om iemand eens even lekker in het zonnetje te zetten. Voor mezelf is het ook jammer, want ik had me voorgenomen – hoewel ik voor mijn bezoek niet zo hoog in de flat moet zijn – om met de lift even op te stijgen naar de bovenste verdieping om te kunnen genieten van het mooie uitzicht dat je vandaar kon hebben; zo was me verteld. Helaas! Volgende keer beter. En ik kwam hier ook niet voor het uitzicht maar voor een goed gesprek. En dat krijg ik.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 155 [2021-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen dit kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Hein Calis
Na beneden aanbellen, mag ik door en word ik enkele trappen hoger in de openstaande deur hartelijk ontvangen door een vriendelijk glimlachende Nel Klein Bog – Kruize. Eenmaal binnen in het mooi ruime en lichte appartement raken we – voorzien van een lekker bakje koffie – al snel in gesprek. Mijn naam Calis roept, zoals vaak, de vraag op of ik familie ben van… – in dit geval – Nico Calis, de vroegere melkboer van Nels moeder. Een heel bekende vraag. Lekker Larens ook. En ja, dat ben ik; en niet eens via mijn vaders, maar zelfs via moeders kant, leg ik haar uit. Op mijn beurt ben ik benieuwd of de bekende oud-hockey-international Ties Kruize misschien ergens familie van Nel is. En ja, dat is hij; en niet eens zo ver ook. Ties is vernoemd naar zijn opa, de broer van Nels vader. Het blijkt dat de beide vragen naar onze familieconnecties twee onderwerpen aansnijden die een groot deel van ons gesprek zullen bepalen: de oorlogsgekleurde jeugdherinneringen van Nel en haar levenslange innige verbondenheid met de hockeywereld. We starten met het eerste.
Jeugd in oorlogstijd
Nel vertelt dat ze in 1936 op 2-jarige leeftijd – na het overlijden van haar vader – met haar moeder en haar zeven jaar oudere zus Loes door haar oom Ties vanuit Bilthoven naar Laren gehaald is. Via een tweetal korte verblijven, eerst in een huis aan de Tafelbergweg en later aan het Koloniepad, belandden ze uiteindelijk op de Engweg nr. 8 in het voorste gedeelte van het huis van de familie De Groot. Daar blijft ze haar hele jeugd wonen. Ze heeft vele herinneringen aan de oorlogsperiode die ze in de leeftijd van 6 tot 11 jaar bewust heeft meegemaakt. Van mooi, via spannend tot verdrietig. Ze vertelt me er uitgebreid over. Ze heeft goede herinneringen aan de buurt waar ze opgroeide, waar ze heerlijk speelde met de buurtkinderen op het (tegenwoordig volgebouwde) weitje aan de Van Wulfenlaan. In die laan woonde ook de familie Sleeswijk. Daar was het altijd feest in de garage. Zeker als zoon René de aanwezige kinderen trakteerde op een van zijn goocheltrucjes. Thuis hadden ze konijnen en een geitje dat bij hen in het kolenhok gehuisvest was. In de oorlog heeft haar moeder dat beestje toen voor o.a. melk geruild met de al eerder genoemde Nico Calis de melkboer. “Dat beestje werd later bij Calis gestolen”, vertelt ze, “en het aantal konijnen zal vast ook drastisch verminderd zijn naarmate de oorlog vorderde, maar dat weet ik niet precies meer.” Nel zat op de Gooische school. Toen ze in de vierde klas zat, werd het schoolgebouw door de Duitsers opgeëist en werden de lessen op diverse noodlocaties gegeven. Zo kreeg ze les in het tuinhuis van de familie Dudok de Wit aan het Rozenlaantje, in de consistorie van de kerk aan de Akkerweg en zelfs bij Singer in huize ‘De Wilde Zwanen’. “Ondanks de oorlog was dat toch wel leuk schoolgaan”, aldus Nel. Maar er waren ook nare ervaringen. Zoals het plotseling verdwijnen van haar Joodse vriendje Peter Pfeffer. “Aan het begin van de oorlog was ik nog op zijn verjaarspartijtje, maar kort daarna was Peter van de ene op de andere dag verdwenen en heb ik nooit meer iets van hem vernomen”, zegt Nel die daar nog steeds mee zit.
Angstig waren ook de razzia’s en de Duitse soldaten die je ’s avonds op straat hoorde lopen. Dat was eng. Bewondering voor haar moeder die als alleenstaande vrouw met twee jonge kinderen gedurende de oorlog niet wegkeek, maar hulp bood waar ze kon. Zo reisde ze vele malen af naar Amsterdam om eten te brengen aan haar goede vriend David Schulman, de kunstschilder, die daar ondergedoken zat. Thuis bood ze onderdak aan diverse onderduikers, die er kortere of langere tijd verbleven. Het langst bleef de heer Wijnberg, een joodse apotheker uit Rotterdam. Hij kwam in 1942 en bleef gedurende de gehele oorlog. Maar de meesten waren passanten. “Ons huis fungeerde als een doorgangshuis voor onderduikers”, vertelt Nel. “Op een keer was het huis zo vol, dat ik in het bad moest slapen”, voegt ze er grinnikend aan toe. Trots is ze ook op haar al eerder genoemde oom Ties en zijn vrouw tante Agaath die in Blaricum in een groot huis aan de Vliegweg woonden. Haar oom zat namens het district het Gooi in de landelijke organisatie van het ondergrondse verzet. Bij haar oom en tante mocht ze op een gegeven moment niet meer komen, omdat daar gedurende een groot deel van de oorlog twee joodse meisjes ondergedoken zaten en later ook nog een paar geallieerde piloten die door haar 13 jaar oudere nicht Sieke bij Eemnes uit de polder opgehaald waren. Haar oom waarschuwde haar moeder als er weer een razzia aan zat te komen. Dan werd Nel – soms zelfs na achten – met een briefje op pad gestuurd om andere mensen te waarschuwen. Dat het allemaal goed gegaan is bij Nel thuis en bij haar oom en tante, mag een klein wonder heten. Ze laat me een boek zien – getiteld: ‘Een familie in Verzet 1940 – 1945’; met als ondertitel: ‘Het verhaal van ‘Aagjes Hoeve’, het huis met de beschermengel in Blaricum’- dat haar nicht Sieke over de oorlogstijd bij haar ouders thuis geschreven heeft. Aanvankelijk bedoeld voor intern gebruik in de familie. Maar in 1995 op verzoek van de Historische Kring Blaricum uitgegeven. Indrukwekkend om te lezen wat er zich in de oorlogstijd in het grote, van de openbare weg niet zichtbare, rietgekapte huis allemaal heeft afgespeeld. Voor het goede werk dat zowel Nels moeder als haar oom en tante in Blaricum in de oorlog gedaan hebben, kregen zij later veel waardering. Uiteraard van de direct betrokkenen maar ook van overheidswege.
Nel laat me met trots de uitnodiging zien die zij en haar nicht Sieke in april 1990 van de ambassadeur van Israël ontvingen om namens hun ouders in het Koninklijk Instituut voor de Tropen de Yad-Vashem-onderscheiding in ontvangst te nemen. Een onderscheiding, uitgereikt aan Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog het leven van Joodse burgers hebben gered.
Tot slot van al haar verhalen over haar jeugd in oorlogstijd vertelt Nel me nog over haar Engelse oom Horace Gandy, een Britse marineofficier die na de Eerste Wereldoorlog met een zuster van haar moeder getrouwd was. Deze oom – in de oorlog o.a. als commandant over een groep landingsschepen betrokken bij de invasie in Normandië – duikt op 9 mei 1945 via Antwerpen uit Terneuzen ineens op bij haar moeder in Laren. Nel vertelt hoe spannend en hoe geweldig het was toen zij op de jeep van haar oom mee mocht rijden tussen een opgewonden menigte van nog maar net bevrijde mensen. Als stille getuige van die oorlogstijd heeft ze in de vensterbank nog altijd een bijzondere schemerlamp staan. Hij komt uit het huis van haar moeder, vertelt ze me. Ze vraagt me of ik er iets bijzonders aan zie. Als ik goed kijk, zie ik dat het van oorsprong een olielamp geweest is. Dat klopt, maar daar gaat het haar niet om. Het gaat om de kap. Die is gemaakt van een stuk parachute. Een bijzonder aandenken aan een tijd die heel veel indruk op Nel gemaakt heeft.
Een leven vol hockey
Hoewel er nog veel meer van die periode te vertellen is, laten we dat onderwerp verder rusten en komen we via haar Kruize-achternaam te spreken over haar band met de hockeysport. Dat is inderdaad een ‘Kruize-ding’. De hele familie hockeyde en hockeyt deels nog. Velen daarvan op nationaal niveau. Zo speelden alle vier de kinderen van haar oom Ties: Els, Sieke, Roepie en Ekkie in het nationale team. De laatste na zijn emigratie naar Amerika voor de V.S. Ties, Hans en Hidde, de zonen van Roepie zetten die lijn in hun generatie voort. Nel startte net als de anderen haar hockey-carrière bij MHC Laren. Hoewel ze zelf aangeeft dat ze binnen de familie maar een bescheiden talent was, bracht ze het toch tot de nationale dames-B-selectie. Dat bracht haar mooie uitstapjes met het team naar verre bestemmingen: een heel leuke ervaring. Bovendien leverde dat haar ook haar echtgenoot Henk op. Hij speelde bij Gooische in Bussum. In 1958 trouwden ze en na een korte periode van inwoning bij haar moeder betrokken ze na de geboorte van hun beide tweelingdochters in 1961 hun eigen huis aan de Boomkleverlaan in Bussum. Daar werden hun beide zonen geboren. In 1969 verhuisde het gezin naar de Oude ‘s Gravelandseweg. Daar zijn ze gedurende hun hele verdere huwelijk blijven wonen. Toen Nels man 5 jaar geleden overleed, heeft zij haar woning verkocht en haar huidige appartement betrokken. Haar hele leven is ze op allerlei manieren bij de hockeywereld betrokken gebleven. En zelfs nu – op inmiddels toch best hoge leeftijd – is zij nog altijd actief. Heel lang heeft ze zelf gespeeld. Eerst dus bij MHC Laren en later bij Gooische. Daarnaast en daarna heeft ze voor de club en voor de bond, de KNHB, ook allerhande bestuurlijke en organisatorische taken op zich genomen. Na het volgen van een scheidsrechtersopleiding heeft ze lang, veel en ook op hoog niveau gefloten. Tot op de dag van vandaag doet ze dat nog. “bij de dames 55+”, vertelt ze glunderend. Ook heeft ze verschillende bestuursfuncties vervuld bij de club en in het districtsbestuur. Jarenlang heeft zij de districtsjeugd onder haar hoede gehad, waarmee ze vele malen naar het buitenland is geweest. Voor Gooische is ze op de achtergrond nog steeds actief. Zo heeft ze nog altijd bemoeienis met de oud-ledenvereniging van de club, een vereniging die ze zelf oprichtte. En bij het tot stand komen van de jaarlijks uitkomende gids van Gooische verzorgde zij – tot twee jaar geleden nog – vele jaren achtereen het onderdeel geschiedenis. Waardering van zowel de bond alsook van de club zelf is af te lezen uit het feit dat zij door de club tot erelid is benoemd en de KNHB heeft haar in 2006 zelfs voorgedragen voor een koninklijke onderscheiding. De bijbehorende ridderorde mocht zij dat jaar, in het bijzijn van haar man en kinderen, uit handen van de burgemeester van Bussum feestelijk in ontvangst nemen. Dik verdiend lijkt me zo, na al het mooie vrijwilligerswerk voor de plaatselijke en landelijke hockey-gemeenschap.
En de Historische Kring dan?
Ook onze eigen HKL pikt een klein graantje mee van Nels inzet voor anderen. Niet alleen is ze al lang een betrokken lid, dat via ons Kwartaalbericht nog altijd haar lijntje met het dorp uit haar jeugd vasthoudt. Best wel bijzonder, als je bedenkt dat ze al sinds 1961 niet meer in Laren woont. Maar – naast haar goede jeugdherinneringen aan het oude dorp – heeft ze nog veel kennissen die in Laren wonen, zo vertelt ze me. Al moet het haar daarbij wel van het hart, dat ook zij – net als veel anderen – Laren enorm heeft zien veranderen in de afgelopen jaren. Ze is blij met het werk dat de mensen van de Historische Kring verzetten om de geschiedenis van het dorp levend te houden. Haar eigen bijdrage bestaat uit het al jarenlang rondbrengen van het Kwartaalbericht aan de leden in Bussum. Iets wat ze nog altijd lekker op de fiets doet. Een kleine moeite vindt ze zelf. Dat kan zijn, maar wij zijn er blij mee. Hoogste tijd dus om aan het erelidmaatschap van de hockeyclub en de koninklijke onderscheiding ons ietwat bescheidener, maar zeker niet minder verdiende en welgemeende zonnetje toe te voegen. Nel bedankt! En niet alleen voor je vrijwilligerswerk, maar ook voor je mooie verhaal.