Rijkje & Cornelis – een familiegeschiedenis

Rijkje & Cornelis – een familiegeschiedenis

Rijkje Wortel, geboren op 2 april 1860 was het eerste kind van Jan Wortel en zijn tweede vrouw Geertje Bouwman. De elfjarige Mijns en negenjarige Willemtje – kinderen uit een eerder huwelijk van vader Jan – maakten al deel uit van het spinnersgezin waaraan in 1864 nog de jongste spruit Anna werd toegevoegd. Het gezin woonde in buurtschap Zevenend (1) in Laren. Acht jaar na de geboorte van Rijkje overleed haar vader en op veertienjarige leeftijd verloor zij ook haar moeder. Daarna komt zij, ergens tussen 1874 en 1888, te wonen in buurtschap Klein Laren op nummer 260 in het huis van Pieter Bus de schoenmaker, zijn broers Lambert en Hendrik en zuster Neeltje. 

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 131 [2015-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Van Adrie Kerkhof uit Amsterdam ontvingen wij de ‘Engelien en Cornelis – nieuwsbrief’ waarin haar familiegeschiedenis met geïnteresseerden wordt gedeeld. Hieruit publiceren wij het gedetailleerde onderzoek naar overgrootmoeder Rijkje Wortel uit Laren en daaruit voortvloeiend een fascinerende zoektocht naar de laatste rustplaats van overgrootvader Cornelis.

Adrie Kerkhof

Op zoek naar werk via Leusden en Weesp komt op 4 juni 1888 ook de op 28 april 1856 geboren Barneveldertse boerenknecht Cornelis Kerkhof in buurtschap Klein Laren te wonen. Cornelis en Rijkje, het klikte, en er werd getrouwd op 6 november 1888. Pieter en Hendrik Bus waren, naast de oom van Rijkje, Jacob Vos, getuigen bij het huwelijk. Twee weken na hun huwelijk verhuist het jonge stel naar Hilversum, naar de Laarderweg, huisnummer 720 (2)

In maart 1889 keren ze echter alweer terug naar Laren en komen dan te wonen in buurtschap Zevenend op huisnummer 190. Ruim een maand later raakt Rijkje in verwachting. Dan, op 16 augustus 1889, slaat het noodlot toe. Volgens de overlevering – aangedragen door de moeder van nicht Bea, Annie, die familie had die indertijd buren van het jonge stel waren – werd Cornelis dood gevonden, hij zou zich hebben opgehangen aan de nokbalk van een huis op Zevenend 299. Drieëndertig jaar was hij, zijn Rijkje ongeveer drie maanden zwanger. Noch in de krant, noch in de brievenboeken of de correspondentie van de gemeente Laren kon ik een bevestiging van dit vreselijke gebeuren terugvinden. Rest alleen de bovengenoemde getuigenis uit die tijd (aan het einde van dit verhaal is nog een verslag te lezen over de zoektocht naar de laatste rustplaats van Cornelis). In ieder geval is Cornelis op vrijdag 16 augustus 1889 overleden.

Het gaat niet goed met Rijkje
Het wordt zwaar voor de negenentwintig­jarige Rijkje. Op maandag 10 februari 1890 ’s avonds om half acht bevalt zij op Zevenend 380 in het huis van Jannetje Majoor, de vrouw van Tijmen Bus (een broer van de bovengenoemde Pieter) in het bijzijn van vroedvrouw Johanna Maria Boon van een zoon: Cornelis, roepnaam Kees. Al enkele dagen na de bevalling gaat het helemaal mis met Rijkje. Ze begint verontrustend vreemd te doen. Er moet iets gebeuren, en wel snel. Op 15 maart 1889 wordt er vanuit de gemeente Laren een brief gericht aan de directie van het krankzinnigengesticht Meerenberg bij Bloemendaal met de vraag of er plaats is in de inrichting. Diezelfde dag wordt door burgemeester Veldhuijzen aan de Kantonrechter te Hilversum een machtigingsverzoek gericht voor opname van Rijkje in het krankzinnigengesticht. In dit verzoek wordt namens de tante van Rijkje, Maria Bouwman, echtgenote van Jacob Vos, de toestand van Rijkje beschreven: “wanhopige denkbeelden, pogingen tot wegloopen, het zoeken naar eenzaam­heden, en het leiden van een zeer ongewoon leven.”

Dit schrijven, ondertekend door de burgemeester en met het kruisje van Maria Bouwman die zelf niet kon schrijven, gaat gepaard met een bericht van dokter Fock, de armengeneesheer van Laren waarin staat dat: “de ondergeteekende verklaart dat Rijkje Kerkhof geboren Wortel te Laren in een staat van krankzinnigheid verkeert. Zoo dat zij gevaarlijk is voor zich en hare omgeving, en dus in een gesticht voor krankzinnigen behoort verpleegd te worden.” Het is snel geregeld. Op 18 maart 1890 al wordt Rijkje naar Meerenberg gebracht, waar ze terecht komt op de vrouwenvleugel in de laagste, de vijfde klasse.

Rijkje in Meerenberg
Zoekend in de Meerenbergarchieven vond ik het dossier van Rijkje. Daarin lees ik in het verslag van 19 maart: “eenige dagen voor haar opname bevallen en enkele dagen na de bevalling krankzinnig geworden” en “geeft verwarde onvolledige antwoorden op fluisterende toon, trekt aan hare kleren, schijnt gehoorhallucinaties te hebben en oogenblikken van angst”. Diezelfde dag komt ze ook nog een poos in de ‘isoleer’ terecht wegens “opgewektheid”, waarmee dan sterke opwinding werd bedoeld. De toestand van “gedrukte stemming”, “hallucinaties” houdt aan. De diagnose van de psychiater luidde “Mania puerperatum”, In hedendaagse bewoordingen: ‘zwangerschapspsychose’.
Pas op 18 september 1891, anderhalf jaar na haar opname wordt Rijkje uit Meerenberg ontslagen. Daarna wordt zij nog tweemaal in het jaarlijkse verslag van de gemeente Laren aan de commissaris van de koning als een van de “krankzinnigen” aangemeld,
“die buiten de daarvoor bestemde gestichten” werden verpleegd met de toevoeging
“Hunne verpleging welke onder ons toezicht geschiedt, laat niets te wensen over”, de laatste vermelding is op 10 januari 1893. Volgens het bevolkingsregister uit die periode werd zij op 22 september 1891 ingeschreven bij de al eerder genoemde Jannetje Majoor en haar kinderen Pieter en Marretje Bus, maar of zij werkelijk in het gezin Bus werd opgenomen of dat zij daar een kamer huurde en de Busjes alleen een oogje in het zeil hielden, vermeldt het register niet. 

In maart 1893 vertrekt Rijkje naar Eemnes waar zij volgens het Eemnesser bevolkingsregister vanaf 10 maart 1893 tot 20 oktober 1899 dienstbode was bij de weduwe Grift. Deze 80-jarige Rijkje Schimmel, de weduwe van Evert Grift, woonde met haar 36-jarige zoon Aart in een boerderij op Meentweg 15 (3) in Eemnes. Reeds het jaar daarop, op 31 maart 1894 overlijdt de weduwe.
Niettemin zal Rijkje pas op 20 oktober 1899 terugkeren naar Laren en wel opnieuw gaan inwonen bij de dan inmiddels 74-jarige Pieter Bus, zijn broer Hendrik en zuster Neeltje, op huisnummer 384 (4). Wat de reden was waarom onze Rijkje bij Aart Grift in dienst bleef, – kon de ongetrouwde Aart niet voor zichzelf zorgen? – blijft gissen. Ook nadat Aart Grift zelf op 8 februari 1899 op 42-jarige leeftijd overlijdt, blijft onze Rijkje nog enkele maanden in Eemnes. Pas op 20 oktober keert zij terug naar Laren. 

Keesje blijft in Laren
Al die tijd, tijdens de verpleging van zijn moeder en haar latere dienstje in Eemnes, was Keesje in Laren blijven wonen bij Jannetje Majoor, de schoonzus van Pieter Bus. Uit de opgaven voor schoolgaande kinderen van 1897-1900 kon ik ook opmaken dat hij daar op de Openbare school had gezeten, onder schoolhoofd Johannes van Wulfen: “Kerkhof, Cornelis, geboren 10 Feb 1890, woonplaats Laren.” Keesje, geboren in het huis van Jannetje Majoor, verhuisde daarvandaan – op 19 oktober 1899, vlak voor de terugkeer van zijn moeder uit Eemnes – ook naar de woning van de oude schoenmaker Pieter Bus op nummer 384. Daar zou hij met haar tot na zijn huwelijk met Adriana Kivits blijven wonen. Zijn eerste drie kinderen werden daar nog geboren. 

De oude dag
Nadat Rijkje op 29 mei 1918 de bruiloft van haar enige zoon heeft bijgewoond, verhuisde zij volgens het bevolkingsregister op 28 september 1918 vanuit Laren naar het “Gesticht voor oude vrouwen” in Hoogland. In Hoogland lag toen het in 1910 gebouwde gesticht Leo’s Oord, katholiek en gedreven door liefdezusters (er werden daar overigens niet alleen oude vrouwen gehuisvest, ook oude mannen en er was zelfs een meisjesschooltje) (5). Daar overlijdt zij op 16 juni 1934 op 74-jarige leeftijd. Op het doodsbriefje van de schouwarts dat ik vond tussen de Ingekomen en uitgegane stukken van Gemeente Hoogland, stond de oorzaak van haar overlijden ingevuld “myodegeneratio cordis”, de medische term in die tijd voor hartfalen zonder duidelijke oorzaak bij oudere mensen. Aan het ontbrekende “z.g.” achter die term kon ik opmaken dat er een arts bij haar was geweest. Gelukkig maar.

BRONNEN 

  • Streekarchief Gooi en Vechtstreek
  • Bevolkingsregisters Laren 1850-1861 (fiche 3069), 1862-1880 (fiche 3091), 1880-1890 (fiche 3102 en 3104), 1890-1925 (fiches 3116 en 3117).
  • Gemeentebestuur Laren, Kopieboeken gemeentebestuur, 1886-1892 en 1892-1897, Toeg.nr. SAGV050, inv.nrs. 491 en 492.
  • Gemeentebestuur Laren, Lager Onderwijs, Opgave schoolgaande kinderen 1896-1900, Toeg.nr. SAGV050, inv.nr. 187 oud.
  • Bevolkingsregister Hilversum 1875-1890, Deel 12 K, bladnr. 89 (fiche 793).
  • Register van Aangekomen personen Hilversum 1872-1921 (fiche 1372).
  • Register van Vertrokken personen Hilversum 1880-1922 (fiche 1424).
  • Noordhollands Archief, Kleine Houtweg
  • Kantongerecht Hilversum, Audiëntiebl., akten en beschikk. in burg. zaken 1890, Toeg.nr. 52, inv.nr. 122.
  • Directie v.h. Provinciaal Ziekenhuis nabij Santpoort te Bloemendaal (Meerenberg), Ziektegeschiedenissen v patiënten 1890, Toeg.nr. 366, inv.nr. 82.
  • Archief Eemland
  • Bevolkingsregister Dienstboden, Eemnes, 1890-1900, bladnr. 47 (fiche).
  • IJken, Wiebe van, 2005. Huisnummers in Eemnes, 1813-1930. Uitgave Historische Kring Eemnes.
  • Register vertrokken personen Eemnes 1898-1909, Toeg.nr. 1005, inv.nr. 1020. 
  • Bevolkingsregister Hoogland 1890-1920, Boek D, bladnr. 141 (Leo’s Oord) (fiche). 
  • Gemeentebestuur Hoogland 1811-1973, Correspondentie, Ingek. en min. v. uitgegane stukken 1934. Toeg.nr. 0071, inv.nr. 140 (doodsbriefje).
  • Gemeentearchief Weesp
  • Dienstbodensregister Weesp 1880, deel 12, folio 71. 
  • www.familysearch.org
  • http://bel.courant.nu

NOTEN

  1. Laren werd in die tijd ingedeeld in buurtschappen zoals Zevenend en Klein Laren. Deze bestreken echter een groter gebied dan de huidige gelijknamige straatnamen.
  2. De nummering van de huizen was niet zoals nu, gebonden aan een straat, Een hoog nummer wil dus niet zeggen dat het een lange straat was, maar dat het het zoveelste huis in het dorp was. 
  3. Het genoemde adres van deze boerderij is het tegenwoordige adres.
  4. Het huis met nummer 384 lag zeer waarschijnlijk in buurtschap Zevenend, al is dat niet uit het bevolkingsregister af te lezen. Echter, zoals hierna wordt verhaald, er zijn drie kinderen van Kees in dit huis geboren en de tweede, Adrianus, vader van nicht Bea, heeft altijd gezegd dat hij op het Zevenend geboren was. Bovendien, Keesje volgens het bevolkingsregister geboren in het huis van Jannetje Majoor nummer 380, was volgens zijn geboorteakte geboren op “Zevenend, nommer drie honderd tachtig”. 
  5. Dat het ‘Gesticht voor oude vrouwen’ waar Rijkje kwam te wonen daadwerkelijk Leo’s Oord betrof, kreeg ik via een omweg bevestigd. In het bevolkingsregister van Hoogland vond ik de inschrijving van Rijkje terug onder huisnummer D27. Zes opeenvolgende bladen van het register bevatten dit huisnummer, met op ieder blad 30 inschrijvingen waaronder die van oudere personen met beroep ‘zonder’ en jongere personen met beroep ‘liefdezusters’, ‘ordezusters’ en ‘overste’. Maar… hoe wist ik nu zéker dat D27 inderdaad het gesticht Leo’s Oord betrof? Daarvoor heb ik informatie uit bovengenoemde registerbladen vergeleken met de informatie uit het het digitale krantenarchief van Laren-Blaricum (lopend vanaf 1925). Zo kon ik bijvoorbeeld in de krant van 5 juni 1925 lezen dat ‘mej. G. Vos uit Laren vertrokken was naar Leo’s Oord in Hoogland. En inderdaad, de ongehuwde Gerritje Vos uit Laren vond ik terug op de registerbladen, zij was op 5 juni 1925 aangekomen op huisnummer D27. Ook twee andere Larense ouderen kon ik op deze wijze traceren. Bingo!!

Cornelis’ laatste rustplaats

Het zelfmoordverhaal over overgrootvader Cornelis Kerkhof was alleen gebaseerd op overleverig. Geen krantenbericht, doodsbriefje, of zijn naam in het gemeentelijk brievenboek. Een andere benadering was nodig: wel of niet in gewijde grond, dat zou een aanwijzing zijn.

Adrie Kerkhof

Cornelis was dood. Hij zou zich volgens overlevering op 16 augustus 1889 hebben opgehangen. Buiten het verdriet dat het zou hebben opgeleverd, zou dat ook nog hebben betekend dat de katholieke Cornelis niet op het Sint Janskerkhof in gewijde grond begraven mocht worden, in gewijde grond – stel je voor! Andere wegen om het zelfmoordverhaal te kunnen bevestigen liepen tot dusver dood: geen doodsbriefje (bericht van een schouwarts) te vinden, en in geen enkele krant of in de correspondentie van de gemeente Laren stond iets over de onnatuurlijke dood van een Larense inwoner. Ik moest een andere ingang vinden: wel of niet in gewijde grond begraven. 

“… niet op het Sint Janskerkhof”
Met eigen ogen de begraafregisters van het Sint Janskerkhof inzien, werd niet toegestaan, maar een medewerkster van de parochie Sint Jan was bereid ze voor mij na te kijken in hun archieven: Cornelis stond wel in het dodenboek als plotseling overleden, maar zij vond geen grafregistratie van hem en ook in een oud kasboek van 1880-1895 vond zij geen uitgave van ontvangst van begrafenisgelden voor Cornelis. Zij gaat er daarom vanuit dat hij niet op het Sint Janskerkhof begraven was. 

1842: Een lijk op een foute plek
Maar, waar dan? Op de website van de Historisch Kring Laren werd naast het eeuwenoude Sint Janskerkhof alleen de Algemene begraafplaats genoemd – gelegen pal naast het Sint Janskerkhof – maar deze werd pas 20 jaar na de dood van Cornelis aangelegd, in 1911. Het toeval hielp een handje. In een gesprek van nicht Bea met Ernst Wortel viel een naam: ‘Jan Berendse’ kerkhof. Met deze naam speuren in de archieven van Streekarchief Gooi en Vechtstreek leverde curieuze correspondentie op uit 1842 over een lijk op een foute plek.

Het ‘Jan Berendse’ kerkhof
De zwaar beschonken Jan Berends uit Ottersum, overleed op 23 oktober 1842 ten gevolge van slapen in veel te frisse buitenlucht en werd door de gemeente Laren – die meende dat hij luthers was – begraven in grond die eigendom was van de Hervormde kerk. Onterecht volgens de Kerkenraad die pas achteraf van deze begrafenis hoorde, hun onderzoek wees uit – officiële stukken! – dat Johannes Berends rooms-katholiek was. Zij stond erop dat het genoemde lijk van Jan Berends verplaatst moest worden naar katholieke grond. 

Dit gebeuren was aanleiding voor Gedeputeerde Staten om het groter te trekken: Laren had geen “algemeene burgelijke begraafplaats” dié moest er komen. Voorstel van de Staatsraad: de rooms-katholieke begraafplaats zou enigszins vergroot worden om dat gedeelte te kunnen afzonderen voor niet-katholieken. De pastoor had groot bezwaar, vooral van financiële aard. Het kwam hierop neer: dankzij inkomsten verworven doordat op hun zeer katholieke kerkhof vrome katholieken van elders graag een plaats wilden reserveren, konden zij hun plaatselijke katholieken gratis begraven. Die bron zou natuurlijk opdrogen als zij ook niet-katholieken op hun kerkhof zouden toelaten. Bovendien, ze waren al zo krap bemeten!

Er kwam een nieuw voorstel van Gedeputeerde Staten, nog in december 1842: er was nog een geschikt stuk heidegrond. Dit stuk heidegrond, kadasternummer A 1114, en eigendom van de gemeente zou een geschikte lokatie zijn voor een “algemeene burgelijke begraafplaats”. De omringing door een aarden wal, kosten f 25,-, zou uit de post onvoorziene zaken kunnen worden bekostigd. Men moest “zoo spoedig doenlijk” tot de aanleg overgaan. 

Hiernaast is op een moderne kaart met een pijltje de plek van die oude begraafplaats aangegeven: vanaf Plein 1919 gezien links van de Verlengde Engweg. Het zou “een wildernis van struiken bomen” zijn, las ik later in een boek van Gerard Koekoek, waarin hij het in de volksmond genoemde ‘Jan Berendse kerkhof’ een lugubere plek noemde waar zelfmoordenaars en ketters werden begraven. De begraafplaats, nu verdwenen onder dure villa’s, bestaat niet meer, maar bestond hij nog in 1889? Kón onze overgrootvader daar ooit begraven zijn? Opnieuw naar het streekarchief, en ja, pas op 11 december op 1911 na de opening van een nieuwe Algemene begraafplaats pal naast het Sint Janskerkhof werd de oude begraafplaats officieel gesloten. Het kon dus, arme Cornelis, arme Rijkje!

De statistieken
Mijn nicht Bea en ik hadden inmiddels trieste visioenen gekegen over de laatste gang van Cornelis naar een ‘lugubere plek’ temidden van de ‘wildernis’ toen ik de jaarlijkse gemeenteverslagen eens opvroeg.
Daar wachtte mij een verrassing. In het gemeenteverslag van 1889 werd het totaal aantal lijken genoemd, dat op de Larense begraafplaatsen begraven was: 
op de Roomsch Katholieke: 63
op de Algemeene Begraafplaats: geene (1).

Geen lijken op de Algemeene? Was Cornelis misschien buiten Laren begraven?
Ik ging ook eens aan de gang met ‘statistieken’: het aantal lijken dat in 1889 in Laren werd begraven was dus 63. En het totaal aantal overlijdensaktes? Dat bleken er, na opzoeken op de website van Familysearch, 65 te zijn. Twee mensen waren dus buiten Laren begraven. Maar waar en zat Cornelis daarbij?

Een lijstje
Van die 65 overlijdensaktes van 1889 nam ik namen en sterfdata over. Op naar de begraafregisters van omliggende gemeenten met het lijstje. Dat van de Hilversumse begraafplaats ‘Gedenk te sterven’ had ik al eerder nagelopen.
Daarna dat van Eemnes – vergeefs – geen van de 65 van mijn lijstje was daar begraven. 

Uiteindelijk bracht het kopieboek van 1889 met uitgaande brieven van de gemeente uitkomst! Daarin las ik namelijk dat de burgemeester van Laren tweemaal verlof had gegeven om een in Laren overledene elders te begraven. Deze twee overledenen stonden op mijn lijstje: Maria Bruijnes en Th.F. Bastet. OK, 65 min 2 is weer 63.

Nu denkt u misschien: een niet in Laren overleden vrome katholiek kon dat jaar toch óók op het zeer katholieke kerkhof begraven zijn, dan komen we weer op 64! 

Maar in dat geval moest er door de burgemeester aan een collega van een andere gemeente nóg een verlof tot begraven zijn gegeven (om weer tot het in het jaarverslag genoemde aantal van 63 te komen) en dat is niet gebeurd. 

Een ongewis einde
Hij lag daar dus wel, óp het Sint Janskerkhof. Maar met deze kennis wordt de vraag ‘gewijde of ongewijde grond’ toch niet beantwoord. Ook op dit zeer katholieke kerkhof bleef een gedeelte ongewijd. Daar kwamen de ongedoopte kinderen (2) te liggen (op mijn 1889-lijstje stonden vier levenloos geboren kinderen) en de eventuele katholieke ‘zondaars’ waaronder de zelfmoordenaars vielen. Nog in 1902 werd de 74-jarige Hendrik van de Brink als zelfmoordenaar tòch op het Sint Janskerkhof begraven
(hij stond op een toevallig bewaard begraaflijstje uit 1902 van de beheerder aan de gemeente – voor het jaarverslag, en in het brievenboek van datzelfde jaar las ik over zijn zelfmoord, gemeld aan Justitie). Ook de katholieke Cornelis kon zo’n lot dus beschoren zijn: in ongewijde grond op het Sint Janskerkhof. Maar misschien is dat dan toch te verkiezen boven de wildernis!

Zullen we het ooit zeker weten? Is zijn (vermeende?) onvindbaarheid in het register een teken? Zijn zoontje op de openbare school? Geruchten, vermoedens, het is niet genoeg. Er blijft altijd nog de vraag: ís hij eigenlijk wel zelf uit het leven gestapt?

BRONNEN

  • Streekarchief Gooi en Vechtstreek
  • Gemeentebestuur Laren, Zorg voor begraafplaatsen, Toeg.nr. SAGV050.1, inv.nrs. 915 en 2272. (Correspondentie ‘Jan Berendse Kerkhof’)
  • Gemeentebestuur Laren, Gemeenteverslagen Laren 1879-1917, Toeg.nr. SAGV050, inv.nrs. 871 t/m 881.
  • Gemeentebestuur Laren, Kopieboeken gemeentebestuur 1886-1892 en 1901-1905, Toeg.nr. SAGV050, inv.nrs 491 en 494. (Verlof begraven Maria Bruijnes, Th.F. Bastet en zelfmoord Hendrik van de Brink)
  • Koekkoek, Gerard, 1984. Laren door de straten heen. p. 29. Uitg. Boekh. Judi Kluvers, Laren.

NOTEN

  1. Dat men niet graag op de oude begraafplaats begraven werd, was goed af te lezen aan de jaarverslagen. Van 1879 tot en met juli 1911 werden daar 3 mensen begraven: in 1886, 1887 en 1902. Vanaf augustus 1911, op de nieuwe Algemene begraafplaats, steeg het aantal begrafenissen ineens: 1, 4, 6, 3, 6, 7, en 9 in 1917, Bedenk daarbij dat het aantal begrafenissen op het katholieke kerkhof in al die jaren zo ongeveer gelijk bleef. Er was dus niet een soort epidemie uitgebroken. En alhoewel instroom van andersdenkenden natuurlijk ook een rol kan hebben gespeeld, is de overgang tussen 1911 en 1912 opvallend. 
  2. Volgens de katholieke leer mochten ook ongedoopte kinderen niet in gewijde grond begraven worden.