Reacties op ‘De doodwegen’

Reacties op ‘De doodwegen’

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 121 [2012-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Doodwegen 1
Naar aanleiding van het interessante artikel wil ik gaarne reageren ten aanzien van de Doodweg vanaf het Brinkje op de splitsing St. Janstraat en Molenweg. Het tracé van deze Doodweg naar het St. Janskerkhof is vanaf de laat 19e en begin 20e eeuw opgeofferd aan terreinen voor villabouw tot aan het gedeelte van de Engweg voorbij de St Janstraat. Deze villabouw ontstond onder meer langs de Neuhuysweg, de St. Janstraat en de Engweg. Dit waren o.a: 

– de villa met atelier van de kunstschilder van der Werk aan de Sint Janstraat nr.56 (architect G. van Caspel)

– het landhuis ‘De Leeuwerik’ voor de heer J. de Leeuw in 1913 aan de Sint Janstraat nr. 57 (architect K.P.C. de Bazel)

– het landhuis ‘De Heidael’ gebouwd in 1905 voor Henri Polak aan de Engweg
nr. 21 (architect H.P. Berlage)

Tot de vijftiger jaren bestond deze Doodweg nog als smal pad, dat circa 50 meter voorbij het perceel Engweg 22 schuin naar rechts afsplitste en vandaar door de bosschages van eikenhakhout regelrecht naar het kerkhof voerde en ongeveer ter hoogte van de Vredelaan op de officiële Doodweg uitkwam (de A1 bestond toen nog niet). Gedurende die tijd kon men nog regelmatig oude Laarders van het pad gebruik zien maken.     Gé van der Pol


Doodwegen 2
In zijn belangwekkende artikel over doodwegen naar het Sint Jans-kerkhof doet Jaap Groeneveld het voorkomen alsof alleen dan van doodwegen gesproken mag worden wanneer regelmatig stoffelijke resten over deze wegen vervoerd werden naar genoemde heilige plek. Mij dunkt dat reeds voldoende voorwaarde is dat al deze wegen uitkomen op dit kerkhof.

Drs. Michaël W. J. van den Brink


Doodwegen 3 / Reactie van de auteur:
De laatste zin van de opmerking van de heer Van den Brink raakt precies de makke met de vooral in de vorige eeuw in zwang geraakte populaire geschiedschrijving, die het zicht op de voorgeschiedenis van de verschillende wegen en paden naar – of langs – het kerkhof beneemt. Het is onderhand één grijze mist geworden. Het ultieme voorbeeld is de zuidelijke Oude Postweg, die in de beleving van de heer Van den Brink dus ook een doodweg zou zijn. Daar kan geen sprake van zijn. 

Met mijn artikel, maar in de eerste plaats het grote artikel in Tussen Vecht en Eem, (maart 2010, nr. 1), heb ik gepoogd dat zicht weer te verhelderen. Door mijn samenvatting in het Kwartaalblad zijn een aantal aspecten niet belicht. Doodwegen in het algemeen waren vanouds aangewezen wegen waarlangs de doden van een afgelegen dorpen en buurtschappen naar het kerkhof werden gebracht. Ze werden al genoemd in het Oud-friese zeendrecht, dat aanvankelijk ook hier zal hebben gegolden, waarin werd aangegeven dat de doodweg mocht samenvallen met de publieke weg of de kerkweg. 

Mijn bezwaar tegen de redenering van de heer Van de Brink is dat teveel de nadruk op de functie van doodweg wordt gelegd en dan ook nog veralgemeniseerd. In het Larense geval is er nog een bijzonder aspect, waar ik nadrukkelijk op wil wijzen, zonder in dezelfde veralgemenisering te willen vervallen. Uit wijde omgeving gingen mensen voor een persoonlijke bedevaart naar dit heilige kerkhof (zie het boek Getuigenis op straat, de Larense Sint Janstraditie). Dat aspect zou ik in Laren eerder koesteren dan een overdreven aandacht voor de rol van doodweg, die ook nog eens obscure interesses wekt.

Jaap Groeneveld