‘Paepse stoutigheden’ paar eeuwen niet gewenst op Sint Janskerkhof

‘Paepse stoutigheden’ paar eeuwen niet gewenst op Sint Janskerkhof

Rooms-Katholieke Laarders kunnen hun doden tegenwoordig rustig volgens eigen tradities begraven op het Sint Janskerkhof, maar in de 16e en 17e eeuw was dat heel anders. Nadat Nederland zich losgemaakt had van zijn vorst, Philips II, en een protestantse natie was geworden, kregen katholieken te maken met allerlei verboden en beperkingen, ook op het gebied van omgaan met de dood en begrafenisrituelen. Zo verboden kerkeraden het om bij begrafenissen de klok te luiden ‘om de grouwelicke superstitie der papisten uuyten menschen herte te nemen, die meenen ende leeren dat het luyden den dooden profhijtelijck zij’. Ook schafte de Synode van Dordrecht in 1619 de bij joden en katholieken gebruikelijke dodenwake af, net als lijkredes en het symbolische schepje zand dat nabestaanden in het graf wierpen.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 147 [2019-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Wim Keizer

Voordracht Henk Michielse over omgaan met dood en begraven 

“Voor de katholieken betekende dit alles een groot verlies om hun rouw te kunnen beleven, maar de paepen vonden allerlei manieren om aan hun oude tradities vast te houden. Voor de protestanten waren dat Paepse stoutigheden, waarover predikanten en kerkeraden voortdurend klaagden bij de overheid,” zo vertelde dr. Henk Michielse op 15 november 2018 in een bomvolle Lindenhoeve, tijdens zijn voordracht ‘Het Sint Janskerkhof en middeleeuwse ideeën over leven na de dood’. Michielse werkte als hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam en is sinds 2000 actief voor het historisch genootschap Tussen Vecht en Eem, onder meer als voorzitter en hoofdredacteur. Daarnaast was hij ook coördinator van het onderzoeksproject ‘Katholiek en protestant’, dat in 2013 werd afgesloten met het boek Geuzen en papen – katholiek en protestant tussen Vecht en Eem 1550-1800.

HKL-voorzitter Bas Holshuijzen bedankt Henk Michielse

Vijf onderdelen
Henk Michielse bezorgde de ongeveer 60 toehoorders een boeiende avond, waarin internationale en nationale ontwikkelingen op het gebied van dood en begraven zo mogelijk werden toegespitst op het Gooi en Laren. Hij onderbrak zijn lezing enkele keren met het laten horen van toepasselijke, kerkelijke muziek, waar iedereen muisstil naar zat te luisteren.
De voordracht viel uiteen in vijf onderdelen. Als eerste kwamen ‘heidense’ opvattingen en gebruiken rond de dood aan bod, daarna de Joodse en Romeinse wortels van het christelijk begraven, gevolgd door Middeleeuwse gebruiken bij dood en begraven. Nadat we bij de Reformatie waren aangeland en het ontstaan van het protestantse, eerst ‘gereformeerd’ genoemde, Nederland, ging het over het verschil tussen katholiek en protestant, om te eindigen met het Sint Janskerkhof, waar niet alleen katholieke Laarders, maar ook katholieke Bussumers werden begraven. Michielse: “De Bussumers hadden sowieso de pest aan het protestantse én arrogante Naarden, dat het dorp koeioneerde. Daar begroeven ze hun doden liever niet. Het Sint Janskerkhof was wel iets verder weg, maar niet veel. En daar waren juist ook de katholieke ceremonieën mogelijk.”

Kaart van Magna Frisia

‘Heidense’ opvattingen
In de 7e eeuw was het Gooi onderdeel van het Rijk van de Friezen, Magna Frisia, dat zich uitstrekte van Noord-Duitsland tot de Schelde. De bewoners waren ‘heidenen’, zoals christenen ze noemden. Maar in 718 kwamen de katholieke Franken uit het zuiden opzetten en de Frankische leider Karel Martel wist de Friezen te verslaan. Waarmee christelijke opvattingen de ‘heidense’ gingen vervangen. Michielse liet zien dat daar ook in het Gooi bewijzen van waren gevonden: rond 1920 werd aan de Liebergerweg in Hilversum een begraafplaats gevonden uit de 7e en 8e eeuw. Daar bleek uit dat er gecremeerde mensen in urnen waren bijgezet, maar dat mensen vanaf begin 8e eeuw plotseling waren begraven. De Friezen cremeerden hun doden, zoals zij dat al meer dan 1500 jaar hadden gedaan, maar na de komst van de Franken ging men begraven volgens christelijke opvattingen. In het Hilversumse grafveld werd, in onze regio, de eerste afbeelding van het Kruis aangetroffen.
“Uit onze gebieden zijn er geen geschreven bronnen uit de ‘heidense’ tijd, maar wel uit Scandinavische landen (zoals de Edda). Volgens deze bronnen kenden de Germanen het Walhalla, waar op het slagveld gestorven dappere strijders naar toe mochten. De andere doden kwamen in het rijk van de godin Hella, waar zij als grauwe geesten rondwaarden. Ons woord ‘hel’ komt van deze Hella”, zo zei Michielse.
De Germanen deden aan voorouderverering en een mooi voorbeeld daarvan noemde hij de mislukte doop van de Friese koning Radboud. In het Vita, de levensbeschrijving van de Heilige Wulfram (640-703) die missie bedreef onder de Friezen, wordt verteld dat Radboud zich door deze Frankische missionaris wilde laten dopen, maar daar op het laatste moment vanaf zag. Net voor zijn onderdompeling in het doopvont vroeg Radboud of zijn voorouders in de hemel zouden zijn. Wulfram antwoordde: “neen, zij zijn in de hel, want zij zijn niet gedoopt”. Waarop Radboud zich bedacht en liet weten dat hij liever een hiernamaals met zijn voorgangers verkoos.
Ook uit christelijke bronnen bleek dat de ‘heidense’ gebruiken als duivelswerk werden gezien. Uitvoerige doden-maaltijden houden na de crematie, liederen zingen bij de doden of uitbundige rouw: het kon niet, zo vonden de christenen.

Glas en sleutel met kruis uit Hilversums grafveld.

Joodse en Romeinse wortels
In de Joodse cultuur, waar het christendom uit voortgekomen is, en ook in de Romeinse cultuur, was begraven de regel. De Joodse Bijbel associeerde crematie met schande en straf. Wel begroeven de Joden en Romeinen hun doden ver buiten de bebouwde kom, daar ze als onrein werden beschouwd. Dat was bij de christenen anders: die zagen doden, waar het martelaren betreft, als vererenswaardige heiligen. De vroege christenen wilden dus het liefst begraven worden bij hun martelaren. Daar werden ook de eerste bedehuizen gebouwd en zo kwam het dat de vroeg-middeleeuwse christenen hun begraafplaatsen gingen aanleggen bij de kerk en er kerkhoven ontstonden.

De mislukte doop van koning Radboud.

Middeleeuwse gebruiken
Interessant in de lezing van Michielse was hoe hij aantoonde dat ‘heidenen’ weliswaar bekeerd en gedoopt waren, maar dat allerlei heidense gebruiken nog niet verdwenen waren. Zoals we later ook zouden zien bij de verschillen tussen protestants en katholiek, was er niet alleen sprake van bestrijding van de oude opvattingen, maar ook van assimilatie: veel oude heidense feesten werden gekerstend en kregen een christelijk karakter. In kerkelijke begrafenisrituelen kwamen volksgebruiken die nog uit de heidense tijd stammen zodoende samen met kerkelijke concepten rond dood en begraven. Michielse sprak in dat verband over ‘uitvindingen’, waarvan hij er een aantal behandelde, namelijk rituelen als zalving van zieken en stervenden, de communie in het uur van de dood, bidden voor de doden, de viering van Allerzielen en, als heel belangrijke, het Vagevuur.
Zoals gemeld, maakten ‘heidenen’ flink lawaai bij het ter aarde bestellen van de urnen. De katholieken kanaliseerden dat in de vorm van klokken luiden en het organiseren van een plechtige processie in plaats van jammerklachten. Ook ging men bidden voor de doden, wat in vroegchristelijke tijden nog heel ongebruikelijk was. Het feest van Allerzielen werd rond 1030 ingevoerd, het eerst in de abdij van Cluny, met als voorgeschiedenis dat onder de adel in de hoge middeleeuwen de band met het voorgeslacht nog heel sterk was. Edellieden zagen dat graag tot uitdrukking komen in abdijen, door voor hun voorouders te laten bidden en jaarlijks een requiemmis te laten zingen.
Michielse vertelde dat in het vroege christendom alleen hemel en hel bestonden, maar dat er geleidelijk aan een soort tussenfase bijkwam, die vanaf het eind van de 12e eeuw uitmondde in het purgatorium, waar zielen verbleven die wel in de hemel zouden komen, maar eerst nog zonden moesten uitboeten. En dat maakte het mogelijk om voor de doden te bidden en aflaten voor hen te verdienen. Het gebed voor de doden kon hun tijd in het Vagevuur verkorten.
In de late middeleeuwen kwam er ook een uitgebreid memorie-cultuur op: grafmonumenten, gedenktekens, rouwborden en epitaven (gedenkstenen). Rijke families konden zelfs een eigen altaar of kapel stichten, waar de overleden familieleden herdacht werden.

De godin Hella.

Reformatie
“Maar toen kwam de Reformatie (in 1517 begonnen met de 95 stellingen van Maarten Luther) en die”, zo vertelde Henk Michielse, “brak radicaal met de katholieke opvattingen rond dood en begraven. Luther verzette zich tegen het ‘naar de hemel bidden’ van overledenen. Na de dood werd men door Christus opgenomen, zonder tussenkomst van de kerk en de heiligen. Het Calvinisme dat in Nederland dominant werd, verwierp de katholieke opvattingen nog radicaler dan Luther.”
Tot in de 20e eeuw aan toe werden er in de ‘gereformeerde’ kerken geen begrafenisdiensten voor de overledenen meer gehouden en zoals de aanhef van dit artikel al meldde, mochten er ook geen klokken meer worden geluid. “Toen het calvinisme eenmaal de heersende kerk was geworden, werden niet alleen voor de protestanten begrafenisdiensten afgeschaft, maar werden zij ook verboden voor katholieken”, aldus Michielse.

Allerzielen op Sint Janskerkhof, Laren

De Staten van Holland bepaalden dat de begrafenis moest geschieden ‘met aller eerbaerheid en stilligheyt, sonder datter eenige ceremoniën ofte uytwendigheden sullen worden gebruyckt, die tot superstitie, misgelove ofte ergernissen souden moigen strecken’.
“Maar”, zo vervolgde Henk Michielse, “de gereformeerde dominees en kerkeraden konden nog zo veel bezwaar hebben tegen paapse gebruiken, maar net als met de heidense gebruiken die nog lang bleven voortbestaan, ging het nu ook met de katholieke. Zelfs onder gereformeerden verdween het bidden voor de zielerust van de overledenen niet snel. Zo beloofde de knecht van Van Oldebarnevelt, de gereformeerde Jan Franken, zijn meester, dat hij hem altijd in zijn gebeden zou gedenken, waarop Van Oldebarnevelt zei: ‘Neen Jan, dat is op zijn paeps, dat is nu uyt als men doot is. (-) Na den doot en bit men niet meer’.”

Maarten Luther voor de Rijksdag in Worms

De ‘Paepse stoutigheden’ bleven echter hardnekkig, juist ook in het hoofdzakelijk katholiek gebleven Gooi. Michielse: “De katholieken werden nog steeds begraven op het kerkhof of als ze deftig waren in de kerk, die nu beide in protestantse handen waren. Dat waren de toenmalige ‘Algemene Begraafplaatsen’. Alle katholieke ceremonieën waren streng verboden, maar de katholieken waren niet voor één gat gevangen. Ze vonden er van alles op. Rondtrekkende priesters kwamen stiekem de laatste sacramenten toedienen aan de stervenden, want dit vonden de katholieken heel belangrijk. Voor een kist naar het protestantse kerkhof ging, werd er stiekem wat gewijde aarde in gedaan. Op de sterfdag van katholieken gingen familie en vrienden stilletjes bidden bij hun graf op het protestantse kerkhof of in de kerken, tot grote ergernis van de predikanten en kerkenraden. Dit weten we onder andere uit Naarden. Op plaatsen met veel katholieken kon nog veel meer.”
Als voorbeeld noemde hij dat er in de protestantse kerk van Ankeveen (nu katholiek) een rouwbord hing van Elisabeth de Walé. “Zij was ambachtsvrouwe van Ankeveen en had als zodanig ook gezag over het kerkgebouw, want een ambachtsheer/-vrouwe bezat het lagere overheidsgezag. In Ankeveen durfden de katholieken zelfs iemand te begraven met een processiekruis voorop. Als er een van hen begraven werd, knielden de katholieken of namen de hoed af. In 1605 klaagde een kerkeraad, dat er zelfs priesters in de (protestantse) kerk waren geweest met keersen ende andere uuyterlycke gewaede tot een schandaele ende opspraecke van alle eerlycke luyden.”

Sint Janskerkhof
In het Gooi was na de Reformatie nog één katholiek kerkhof overgebleven, wat nu het Sint Janskerkhof heet. Michielse: “In de middeleeuwen stond de kerk van Laren niet in het huidige dorp, maar op de Laarder Hoogt, het huidige Sint Janskerkhof. Toen het op de Laarder Hoogt te droog werd, verplaatste men het dorp Laren naar lager gelegen grond. Er kwam daar een kapel, gewijd aan Sint Jan, wat nu de Laarder Johanneskerk is. Het kerkhof voor de katholieken bleef op de oude plaats. Bij de Reformatie werd de kapel in het dorp de kerk van de weinige protestanten die Laren telde en de katholieken doken onder zoals overal elders; in 1613 zou er een schuilkerk zijn gesticht, al vrij vroeg eigenlijk. De oude kerk op het Laarder Hoogt werd in 1586 op last van de Staten van Holland afgebroken, omdat de katholieken er stiekem bijeenkwamen en ‘aldaer groote superstitie alsnoch werd gepleecht’. Maar de katholieken bleven op die oude plaats – kerk of niet – hun doden ter aarde bestellen, met alle gebruiken die maar mogelijk waren. Men heeft wel beweerd, dat alle katholieke Gooise dorpen daar hun doden begroeven. Maar uit minutieus onderzoek van Jaap Groeneveld is gebleken dat dat een mythe is, zie het boek Geuzen en papen. De katholieke Laarders brachten hun doden naar het katholieke Sint Janskerkhof, terwijl maar 12 procent van de daar begraven mensen van elders kwam, verreweg de meeste uit Bussum.”
Zoals eerder vermeld, begroeven de Bussumers hun doden niet graag in Naarden. “Pas vanaf het einde van de 18e eeuw mochten de katholieken weer openlijk hun doden begraven zoals ze dat vroeger deden”, zo eindigde Michielse zijn interessante voordracht.

Een engel bevrijdt zielen uit het vagevuur (Ludovici Craci, 16e eeuw)
Rouwbord Elisabeth de Walé uit Ankeveen