Mijn opa: Bertus (Bart) Merlijn

Mijn opa: Bertus (Bart) Merlijn

Mijn opa Bertus Merlijn is geboren in Ede op 28 januari 1923. Door zijn verzetsactiviteiten in de oorlog staat hij ook bekend als Bart. Als gevolg van de oorlog is mijn opa in 1945 in Laren terechtgekomen en er – op een korte periode na – niet meer weggegaan. Hij trouwde met de Larense Marie Koppel, dochter van kweker Klaas Koppel. Ik ben het vijfde kleinkind van Bertus en Marie. We noemden onze opa altijd Bertus. In totaal hebben ze elf kleinkinderen gekregen. 

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 152 [2020-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Marie Cécile Merlijn vertelt over haar opa 

Opa was een zoon van Dries Merlijn en Gerritje van Kruistum. Hij was het derde kind in een streng katholiek gezin van zes kinderen: Truus, Piet, Bertus, Gerry, Joop en Riet. Thuis in Ede werd hij Bart genoemd, maar in onze familie noemden wij hem Bertus. Opa Bertus keek op tegen zijn oudere broer Piet, die nóg meer dan hij durfde te rebelleren tegen hun zeer strenge vader en gezagsdragers. Glunderend kon hij vertellen hoe Piet de conciërge op de middelbare school, nadat deze zijn sigaretten had afgepakt, bij kop en kont had opgepakt en omgekeerd in de prullenbak had gezet. Het was dan ook via Piet dat Bertus op negentienjarige leeftijd bij het verzet betrokken werd. 

Kleindochter Marie Cécile Merlijn.

Oorlog
Op het moment dat de oorlog uitbrak, was opa slechts 17 jaar. Hij werkte toen bij een bakker en reed op de transportfiets richting Renkum. Onderweg zag hij Nederlandse militairen door de bossen rennen toen hij zijn eerste confrontatie met de Duitsers meemaakte. Hij werd namelijk iets verderop door de Duitsers aangehouden en moest meehelpen om omgehakte bomen weg te slepen. Opa weigerde in eerste instantie: “Ik laat me niet commanderen, en dan erbij, ik moest naar mijn baas”. De Duitsers bedreigden hem echter met een bajonet en toen moest hij wel. 

Piet ‘Ley’ Merlijn

In de meidagen vaardigden de Duitsers een bevel uit dat iedereen vanaf 17 jaar mee moest helpen met de opruimwerkzaamheden. Bart Merlijn moest werken op en rond de Grebbeberg. “En toen werd mijn antigevoel nog groter. Commando’s van Duitsers opvolgen deed ik niet.” Opa besloot toen meteen om met een aantal vrienden naar Engeland te gaan, maar verder dan België zijn ze niet gekomen. Ze werden opgepakt en overgeleverd aan, gelukkig, de Nederlandse politie. In 1943 moest hij, zoals zovelen, naar Duitsland om daar te werken. Hij ging op een woensdag weg, maar was de daaropvolgende zondag al weer thuis. Toen hij daarna ook nog eens de confrontatie aanging met drie Duitsers op het station van Ede, moest hij onderduiken. Dat was voor Piet, die in het verzet de schuilnaam ‘Ley’ droeg, aanleiding om Bertus bij het verzet te betrekken. Zijn oudste broer Piet had zich al eerder aangesloten bij het gewapende verzet. Bart en Piet werden samen lid van de L.K.P. (landelijke knokploeg) Maas en Waal en werkten vanuit Nijmegen. De verzetsstrijders stonden onder leiding van Theo Dobbe, een bekende verzetsman, afkomstig uit Bussum. Mijn neef heeft de schuilnaam van mijn opa’s broer Piet gekregen: Ley. Dat vond mijn opa heel erg bijzonder.

Overvallen
Opa heeft als ‘Bart’ in zijn verzetstijd aan diverse overvallen op distributiekantoren, gevangenissen, bevolkingsregisters en politiebureaus deelgenomen. Maar ook heeft hij actief verraders geliquideerd. Uiteindelijk werd hij in 1944 in Nijmegen gearresteerd en overgebracht naar de koepelgevangenis in Arnhem, waar hij twee weken lang werd verhoord en gemarteld door de Sicherheitsdienst, maar hij is nooit gebroken. Daarna heeft opa in Kamp Vught, Kamp Amersfoort en uiteindelijk in de gevangenis in Utrecht gezeten. Daar werd hij ter dood veroordeeld en vervolgens op transport gezet naar vernietigingskamp Bergen-Belsen. Dit transport bleef echter steken in Bochum. Hij heeft mij verteld dat ze daar met vijf man in de cel zaten. Alles was smerig. De kiepelton stroomde over. Hij werd ingedeeld bij het ‘Himmelfahrt-commando’. Daar moest hij bommen, die nog op scherp stonden, opgraven en demonteren nadat dit maar één keer was voorgedaan. Levensgevaarlijk! 

Bart met zonen André, Nico, Pieter en Lex in de sprookjestuin van de Efteling; 4 augustus 1960.

Bevrijd
Op 28 januari 1945 ondervond hij zijn laatste mishandeling. Opa vertelde: “Het was mijn verjaardag. Ik zal het nooit vergeten. Die dag ben ik samen met een Tsjech gevlucht, hij heeft mij geholpen. Ik had enorme dysenterie en woog nog maar 95 pond. Wij verstopten ons in een soort kelder. En hoorden boven ons een verschrikkelijk geweervuur. De Tsjech ging polshoogte nemen en kwam terug en zei: ‘Het wemelt hier van de militairen.’”

Opa vreesde dat het nu afgelopen was met hem. Maar later werd het geweervuur wat minder en ging de Tsjech weer kijken. Na een poosje kwam-ie terug en zei: “Het zijn de Amerikanen!”. Samen zijn ze, terwijl de Tsjech opa ondersteunde, toen de soldaten tegemoet gelopen. “We waren bevrijd!” Hij is vervolgens verpleegd in een Amerikaans hospitaal en nadat hij enigszins was aangesterkt is hij door de Amerikanen overgebracht naar Roermond. Via een bekende van hem kon hij met een transport mee naar Arnhem. Vandaar ging opa toen lopend naar Ede… naar huis. Zijn ouderlijk huis was echter leeg. Er was niemand. Van een tante hoorde hij toen dat zijn ouders ondergedoken waren in Laren. Opa wist toen niet eens waar Laren lag. 

Familiereünie, Bertus staat uiterst links.

Kwekerij Koppel 
Opa’s ouders bleken ondergedoken op de kwekerij van Klaas Koppel in Laren. De kwekerij was een toevluchtsoord voor verzetsmensen en onderduikers. De plantenkwekerij met woonhuis was gelegen op het toen nog onbebouwde stuk land tussen Kloosterweg/Schapendrift en Gooiergracht. Zijn vader en moeder waren in Laren terechtgekomen via hun zoon Piet die in opdracht van Dobbe na september 1944 zijn activiteiten naar het westen van het land had verlegd. Piet Merlijn liet zijn moeder en broer Joop eerst onderduiken bij de familie Briedé op het Schoolpad 9. Dat onderduikadres was geregeld via een contact van Dobbe. Omdat vader Merlijn van Piet zo nu en dan sigaren kreeg, gedraaid van tabak afkomstig van de kwekerij Koppel, leerden de families elkaar kennen. 

Piet deed nog steeds gevaarlijk werk en nam grote risico’s. Het gaat fout als hij samen met zijn vader in politie-uniform een voedseltransport voor de illegaliteit begeleidt in Hoorn. Beiden worden opgepakt. Piet is in het bezit van valse papieren en zegt dat hij politieagent in Laren is. Als men daarna belt met het politiebureau in Laren, wordt gezegd dat de naam daar onbekend is. De vader van Piet wordt vrijgelaten, maar Piet niet. Op 12 maart 1945 wordt hij in Amsterdam op bevel van de Duitsers gefusilleerd op het Weteringsplantsoen, samen met 29 anderen. Deze executies waren een represaille voor het doodschieten van een Duitse officier tijdens het ontmaskeren van verzetsgroep 2000 op 200 meter afstand van de fusilladeplaats. 

Trots en minachting
Opa heeft met veel geluk de oorlog overleefd. Hij keek genuanceerd terug op die periode. Hij was er trots op (“Het moest gebeuren!”), maar hij vroeg zich ook wel af of ’t het allemaal wel waard was geweest. Die twijfel werd zeker ook gevoed door het feit, dat zijn broer Piet ruim één maand voor het einde van de oorlog door de Duitsers werd gefusilleerd. Illustratief voor zijn twijfel is het verhaal over een NSB-er die hij had gefusilleerd. Daarna was hij in dit huis naar boven gelopen en trof daar een vrouw met een kind met het Syndroom van Down. “Laat ons alsjeblieft leven”, smeekte ze. Deze herinnering stond op zijn netvlies gegraveerd. De oorlog heeft hem nooit losgelaten. Na al die jaren klonken minachting en ongeloof nog steeds door in zijn stem wanneer hij vertelde hoe in gevangenis Utrecht op Dolle Dinsdag alle Duitse bewakers gevlucht waren. Hun plaats werd ingenomen door Schalkhaarders, die de mogelijkheid hadden om ons vrij te laten, maar dat niet deden. “Deze boeven bleven na de oorlog gewoon nog in functie”. [Schalkhaarders waren in de oorlog opgeleide Nederlandse politieagenten met een nazi-achtergrond.] 

Huwelijk en gezin 
Op de kwekerij van de familie Koppel leerde hij mijn oma Marie kennen. Zij bracht in de oorlogsjaren veel boodschappen voor verzetsmensen en onderduikers rond. Opa woonde in bij de familie Koppel. Zij zijn getrouwd in 1948. Ze zijn daarna voor een aantal maanden naar Ede gegaan. Daar werd in 1949 hun eerste zoon André geboren.

Daarna keerde het jonge paar weer terug naar Laren, waar ze uiteindelijk een woning op De Mees 13 kregen toegewezen. In die tijd zijn mijn vader en nog drie ooms geboren: Nico, Piet, Lex en Gert Jan.

De eerste jaren na de oorlog, de tijd van de wederopbouw, waren zeker niet makkelijk voor het jonge gezin. Opa pakte alles aan om het gezin aan de praat te houden. Ook oma deed van alles om wat bij te verdienen: sokken stoppen, breien op de breimachine, koffie en thee verkopen, werken in de huishouding, etc. En ’s avonds hielpen mijn vader en ooms mee met het verrichten van thuiswerk: beddensteunen in elkaar zetten, terwijl ze naar de radio luisterden. Het was dan ouderwets gezellig, herinnert mijn vader Nico zich. 

De Mees
Mijn vader Nico heeft mij vaak verteld over hoe het was op De Mees, een zeer kinderrijke buurt. In en om het huis hadden ze allerlei dieren: honden, kippen, duiven, eenden, marmotten, konijnen en tevens een volière met kanaries. ’s Winters hadden ze er zelfs een ijsbaan om op te schaatsen. “Het was een gezellige en heerlijke buurt”. Tussen de huizen lag een paadje en daar speelden mijn vader en ooms met knikkers en speelden ze landjepik, verstoppertje, belletje trekken en klommen ze in bomen op de Gooiergracht. Soms kwamen ze thuis met een gat in hun kop of een broek vol scheuren. Opa en oma waren dan niet blij, maar Marie maakte alles weer. Opa kon ontzettend streng zijn. Als hij op zijn vingers floot dan wist iedereen in de buurt: de kinderen Merlijn moesten als de donder naar huis om te eten. Maar o wee, als-ie voor de tweede keer moest fluiten, dan stond opa zijn jongens in de poort op te wachten om ze een schop onder hun kont te geven.

Opa moest hard werken om zijn gezin te onderhouden. Hij vond werk in de bouw, werkte als hovenier bij zijn schoonvader, was vertegenwoordiger bij Insulinde Koffie en Thee. Een manusje van alles dus. Begin jaren zestig is opa als zelfstandig hovenier aan de slag gegaan. Met hulp van mijn vader en oom Piet heeft opa een redelijk draaiend hoveniersbedrijf opgebouwd. Hij had vooral veel aardigheid in het aanleggen van paden en terrassen. In zijn vrije tijd mocht opa erg graag voetballen; in zijn jonge jaren bij LFC Laren en later als jeugdleider bij LVV. Samen met oma keek hij graag naar de wedstrijden van hun zoons. Verder hield hij van vissen en in de winter jagen op Stroe. 

Begin jaren zestig verhuisde het gezin naar een nieuwe woning op de hoek Warrekam/Inslag, uitgerekend op de plek waar vroeger de kwekerij van Koppel lag. Het gezin Merlijn maakte regelmatig uitstapjes: zwemmen in de Loosdrechtse Plassen, wandelen in bos en natuur, naar Oud Valkeveen en de Efteling. Toen meer welvarende jaren aanbraken gingen ze met z’n allen in de Volkswagen Kever op pad: opa en oma voorin en alle jongens achterin met Gert Jan en Lex in de ‘kattenbak’. 

LVV, A-junioren met Bertus staand rechts, ±1965/1966.

Trauma’s
Opa had in de eerste naoorlogse tijd regelmatig last van de oorlog, vooral geestelijk. Met het ouder worden gingen de oorlogsjaren hem steeds meer parten spelen en rond zijn 50e verjaardag werd hij erkend als verzetsinvalide door de Stichting 1940 – 1945 en ontving vanaf die datum een buitengewoon pensioen. Dat was in de beginjaren zeventig en voor opa betekende dat eindelijk de erkenning voor zijn bijdrage in het verzet. Financieel waren er toen geen problemen meer. De gesprekken met de maatschappelijk werkster mevrouw Calame waren voor hem misschien nog wel veel belangrijker. Het heeft even geduurd, maar mijn opa is in deze periode rustiger geworden. Niet dat het donkere verleden daarmee uitgewist was. Herinneringen bleven regelmatig terugkomen. Mijn opa vond het mede daardoor ook prettig om zich terug te kunnen trekken en dan ging hij hele dagen lang vissen. Het was mijn oma Marie die hem altijd heeft ondersteund en opgevangen. Ook al kostte het haar veel pijn en moeite. Wij hebben in onze familie daarom het grootste respect voor haar optreden naar opa in al die jaren.

Groot Verzetsherdenkingskruis
Opa heeft altijd contact gehouden met collega’s van het verzet. Vaak gingen ze uit vissen en kwamen alle verhalen van wat ze hadden meegemaakt in de oorlog weer naar boven. 

Na de oorlog is zijn ploeg van illegale werkers, de L.K.P. Maas en Waal, onderscheiden door Koningin Wilhelmina. Opa was drager van het Groot Verzetsherdenkingskruis. Verder was opa bestuurslid van de EXPOGE (Ex-Politieke gevangenen), een vereniging die al een tijd geleden is opgeheven. Ook was hij lid van de Nederlandse Federatie Voormalig Verzet Nederland (NFR).

Reünie van verzetsmannen en 2 vrouwen in 1970, 25 jaar na de bevrijding. Bertus 2e links geknield.

Kleinkinderen
Hij was een echte ‘suiker’-opa, hij was dol op zijn kleinkinderen. Ik heb altijd een bijzondere band gehad met mijn opa. We waren een beetje twee handen op een buik. Allebei dezelfde humor en streken. Hij is tot op hoge leeftijd nog heel fit en actief gebleven. Op 90-jarige leeftijd kon hij met mijn dochters nog rollen en paardje rijden over de grond. Vandaar dat ook mijn meiden dol op hem waren. Op verjaardagen of met kerst en andere feestdagen was de woonkamer op de Warrekam letterlijk en figuurlijk te klein. Iedereen kwam graag bijeen. Onder het genot van een drankje werden er altijd verhalen opgehaald over vroeger, mijn ooms hadden genoeg te vertellen. Wij als kleinkinderen zaten met gespitste oren te luisteren.

Mijn opa en oma hebben op latere leeftijd een hondje genomen: Noortje. Opa was dol op wandelen met de hond. Het was sowieso een bezig bijtje. Tot op een dag hij steeds vaker de weg niet meer terug wist. Het ging snel achteruit (dementerend) en hij waande zich vaak ook weer terug in de oorlog. Voor mijn oma en ooms een hele lastige tijd. Voor mij bleef hij altijd die lieve opa die hij was. Toen hij in de Stichtse Hof (het verpleeghuis) was geplaatst ging hij hard achteruit. Hij herkende mij niet altijd meer. Maar hij was altijd in voor een wandeling op het omliggende terrein. Ik nam elk bezoek chocolade voor hem mee. Zelfs in de Stichtse Hof had hij nog zijn streken. Opa kon namelijk heel goed sarren en stoken. Tijdens een potje kaarten wist hij zelfs toen nog altijd vals te spelen.

Overlijden
Mijn opa is overleden op 26 februari 2014, ik vond het fijn om tot het laatste moment bij hem te kunnen zijn. We hebben zijn as uitgestrooid bij het Mausoleum in Ede, waar veel verzetsmensen uit Ede, waaronder zijn broer Piet, zijn bijgezet. Het was een bijzondere dag, 31 december, de verjaardag van zijn broer….

Opgetekend door Cees Meijer

Bronnen: Informatie van de familie Merlijn. Gedeelten van dit verhaal kan men ook terugvinden in: “En toch zou ik zo weer doen…”, interview met Bart Merlijn door Bettie Bruin, een HKL-uitgave in het kader van de Week van de Geschiedenis, 2009; T. Koetsier, E. Roest, Schieten op de maan, Laren, 2016.

Links: LVV, A-junioren met Bertus staand rechts, ±1965/1966. 

Onder: Reünie van verzetsmannen en 2 vrouwen in 1970, 25 jaar na de bevrijding. Bertus 2e links geknield.