Jeanette van Zijdveld (1875-1958) (1)
In Kwartaalbericht 135 kondigden we in het artikel over kwekerij Standelkruid aan meer te vertellen over de eerste eigenaresse van deze kwekerij, de latere tuinarchitecte Jeanette van Zijdveld. De verschijning van het boek ‘Er stond een vrouw in de tuin’ van beeldend kunstenaar en landschapsarchitect Anne Mieke Backer* gaf een impuls aan dit voornemen, daar mevrouw Backer heel wat wetenswaardigheden over Jeanette Gerardine van Zijdveld (1875-1958) heeft weten te achterhalen. Een groot deel van dit artikel is ontleend aan haar boek, naast de krantenartikelen die digitaal ontsloten zijn op de website van de HKL.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 141 [2017-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Gerda Meulenkamp-de Wit & Wim Keizer
Van kwekerij naar tuinarchitecte
Jeanette van Zijdveld werd geboren in Utrecht in 1875 als tiende kind van een notarisechtpaar. Het is aan haar oudere, artistiek begaafde zuster Louise (1870-1940) te danken dat Jeanette in Laren kwam te wonen. Na het overlijden van de vader was het gezin na enkele verhuizingen in Den Haag terechtgekomen en daar volgde Louise lessen aan de Academie voor Beeldende Kunsten. Ze vond dit echter te schools en ging privélessen nemen. Na jaren van experimenteren vond ze omstreeks 1900 wat ze zocht: inspiratie, en wel in het (toen nog) boerendorp Laren.
Rond 1900 kenden vele landen in Europa wel een of meer plekken, waar groepen ongebonden kunstenaars de burgermaatschappij de rug hadden toegekeerd, de zogeheten ‘Bohemiens’, genoemd naar de uit Bohemen afkomstige Roma, die een kleurrijk leven leidden in de banlieus van Parijs. De schilderijen en tekeningen die ze daar maakten, waren niet bedoeld voor deftige salons, maar gaven meer de worsteling prijs om het dagelijkse leven van de buitenwijken van Parijs weer te geven, zoals toen nog Montmartre. Waar in de cafeetjes de kunstenaars elkaar ontmoetten en inspireerden.
Thuis in Laren
Het boerendorp Laren op de Gooise zandgrond was ook zo’n oord. Er was daar al een naar wat later bleek ‘eerste lichting’ kunstenaars neergestreken. Louise van Zijdveld behoorde met onder anderen de schrijfster Carry van Bruggen tot de tweede lichting die zich in Laren vestigde. Jeanette besloot zich aan te sluiten bij de kunstenaarskolonie waar haar zuster het naar haar zin had. Jeanette was afkomstig uit het reguliere onderwijs en leerde het vak van kweker als hobby, want een opleiding daarvoor was er toen nog niet. Praktijkervaring deed ze op in een kwekerij in Bussum waar al vroeg een leerweg voor meisjes werd aangeboden. Het milieu in het kunstenaarsdorp droeg er voor haar zeker aan bij de stap naar een eigen kwekerij te wagen. De omgeving en het landschap inspireerden haar en leverden aantrekkingskracht op voor nieuwe klanten, mensen uit de nieuwe middenklasse die zich in Laren ging vormen. Jeanette koos voor financiële zelfstandigheid. Nog een reden om zich in Laren thuis te voelen was dat zij er de persoon niet naar was om een traditioneel gezin te stichten. Ze zou haar leven lang ongehuwd blijven en gaan samenwonen met een vrouw, grafisch ontwerper Cornelia Spoor (1885-1950). Hiervoor was een tolerant milieu vereist. In de omgeving van Laren en Blaricum met de talrijke artiestenfeesten in atelierwoningen en de ongedwongen omgang met vrouwelijke modellen werd alles heel makkelijk opgenomen. Zozeer zelfs dat de echtgenoot van Louise, de beeldhouwer Dirk Broeckman, zou bepleiten om te gaan verhuizen omwille van hun kinderen. Maar niet iedereen was zo tolerant; Jeanette en Cornelia (Net en Nelly voor hun vrienden) waren ook wel het mikpunt van de dorpsjeugd van Laren en Blaricum als zij in hun auto door het dorp reden.
Huizen met tuin
De nieuwe middenklasse zou in het kielzog van de kolonie een grote rol gaan spelen. Het waren niet langer de rijke industriëlen, maar ook de vrije beroepen in de intellectuele of artistieke sfeer die de sfeer gingen bepalen. Voor hen werd het in de eerste decennia van de twintigste eeuw mogelijk op de armere zandgronden een villa of klein landhuis te laten bouwen met een tuin. Dank zij de ‘Gooische Moordenaar’ – de stoomtram van en naar Hilversum en Amsterdam – was de streek rond Laren bereikbaar geworden en de grond was er goedkoop. Buiten wonen werd een hype. Ook dank zij de tuinbouwcommune ‘Walden’, opgericht door de schrijver Frederik van Eeden, werd de eerste golf van suburbanisatie een feit. Er kwamen architecten, die de huizen ontwierpen. Een daarvan was de Haagse School-architect Herman van der Kloot Meijburg. Hij nam ook tuinhekken en huisjes onder de loep. Sierhekken werden ambachtelijke boerenomheiningen of een simpele heg. Met vooral de nadruk op eerlijk materiaal. Was Jeanette ook door hem geïnspireerd? Er zijn geen bewijzen voor, maar ongetwijfeld heeft zij rijdend door het Gooi waardering voor zijn werk gekregen.
Niet eenvoudig
In het begin dreef Jeanette een kwekerij aan de Oud Blaricummerweg die zij ‘Standelkruid’ noemde (zie ook kader). Het moet niet eenvoudig zijn geweest op de arme grond. Boeren in de buurt hadden alleen schapenmest die zij vermengden met de inhoud uit de poeptonnen, afval van stokvis en as. Toch lukte het haar om kwetsbare planten, zoals orchideeën te kweken. In 1904 wordt zij als ‘bloemiste’ genoemd in Sempervirens Weekblad voor den tuinbouw in Nederland. Haar snijbloemen werden in de Amsterdamse bloemenwinkels verkocht en deze basis om tuinarchitect te worden was een andere invalshoek dan de traditionele. Daar waren bloemen bijzaak.
Avontuur
Rond 1907 begon voor Jeanette een ontwerppraktijk vorm te nemen. Een avontuur, omdat de Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde net een waarschuwing aan vrouwen had doen uitgaan om vooral niet hun broodwinning in de tuinbouw te zoeken. Toch waagde zij de stap. Ze kon een strook grond van haar kwekerij verkopen aan de Gooische School Vereniging en van dat geld liet ze op het overgebleven terrein een klein rietgedekt huis bouwen, waar zij haar ontwerp- en tuinaanlegbureau vestigde. ‘J.G. van Zijdveld Tuinarchitecte Laren N-H Tel. 53’ stond in de advertenties, die zij daarna plaatste. Ongeveer acht jaar later gaf zij leiding aan twaalf vaste knechten, van wie zij sommigen zelf opleidde en huisvestte. Daarnaast waren er losse werklui met wie Jeanette haar staf uitbreidde als het erg druk was. Na een bezoek aan Jeanette beschreef tuinhistorica Anna Bienfait dat de werkverhouding tussen Jeanette en haar personeel heel goed was: ‘Er bestaat een goede verstandhouding tussen haar en haar personeel, waarvan verscheidene reeds jaren onder haar werken. Het grootste bewijs dus, dat Mejuffrouw van Zijdveld geen moeilijkheden ondervindt van het feit als vrouw te staan boven haar werkvolk. De werklieden hebben integendeel respect voor de kennis van de tuinarchitecte, die zelf als leerling in een kwekerij de vereischte praktische kennis verwierf, terwijl zij, door haar intellect, in haar hun meerdere voelen’.
Samenwerking
Jeanette en haar 10 jaar jongere vriendin woonden en werkten toen al samen. Jeanette maakte de ontwerpen en begeleidde de uitvoering en Nelly, die in Den Haag de kunstacademie had gevolgd en kinderboekenillustrator was, maakte de presentatietekeningen. Van Zijdveld werkte ook samen met andere tuinarchitecten en werkte onder andere mee bij het inrichten van tentoonstellingen. Bekend is daarvan de tentoonstelling ‘De vrouw 1813-1913’ in het Amsterdamse Meerhuizen. Haar ontwerp voor het hele terrein is het vroegst bekende gesigneerde ontwerp van een vrouwelijke tuinarchitect.
*) Backer, Anne Mieke, ‘Er stond een vrouw in de tuin’, over de rol van vrouwen in het Nederlandse landschap. Rotterdam, Uitgeverij De Hef Publishers, 2016.
In het volgende nummer het vervolg, met de verkoop van de kwekerij, Parijse jaren en terugkeer naar Laren.
Standelkruid, het straatje tussen de Noolseweg en de Oud Blaricummerweg langs de Gooische School, heette oorspronkelijk ‘het Groeneweegje’. Bezijden daarvan hield Jeanette van Zijdveld haar kwekerij en bloemisterij, waaraan zij de naam Standelkruid gaf. Een benaming voor het plantengeslacht Orchis, een soort aardorchidee. Deze rond de Middellandse Zee meest voorkomende bloem vestigde in Laren voorgoed haar naam, waarvoor de naam Groeneweegje moest wijken. Van Zijdveld was gespecialiseerd in het kweken van aardorchis, rozen en exotische bomen. Door het gebied slingerde zich een lange muur, door haar ontworpen om de warmte vast te houden voor het kweken van de aardorchis, druiven, rozen en exotische bomen. De muren lopen nu nog gedeeltelijk door de verschillende percelen grond tussen Standelkruid, de Noolseweg, het Zijdveld (genoemd naar de tuinarchitecte) en de Oud Blaricummerweg. Zogeheten ‘kweekmuren’ werden vroeger vaak gebruikt voor warmteopvang. Bij landhuizen zie je ook vaak nog zo’n muur. In 1919 stopte Jeanette van Zijdveld met haar kwekerij en werd de grond verkaveld. Een perceel werd verpacht en in 1926 verkocht. De kwekerij kwam in andere handen, verder beschreven in Kwartaalbericht 135. De nog bestaande kiosk dient nu als schuurtje. Nog zie je de planken aan de zijkanten en de potten waarin de planten werden verpoot. Van Zijdveld en Spoor vertrokken in 1926 naar Parijs en kwamen in 1934 terug in een nieuw gebouwde villa aan Standelkruid, vlak voor- of nadat de opvolger de kwekerij verplaatste naar de Heideveldweg.