Clemens Calis • Broeder Lambertus: Larense schooljongen werd broeder
Niet alleen kwamen broeders van Saint Louis uit Oudenbosch naar Laren, maar een Larense jongen werd ook broeder van Saint Louis ín Oudenbosch! We hebben het hier over Clemens Calis, geboren op 25 juli 1940. Hij was leerling op de Aloysiusschool, leerling op de R.K. Jongens U.L.O.-school (de St. Jansulo) en vanaf 1954 leerling op de ulo in Oudenbosch.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 129 [2014-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Antoinetty van den Brink
Clemens woonde met zijn ouders, broers en zusjes op de Ambachtstraat. Vanaf 1946 bezocht hij de Aloysiusschool waar ze geen klagen over hem hadden. Zijn allereerste rapport (broeder Aquila) liet met name 8-en zien en daarnaast één 0, maar dat was voor verzuim! In de tweede klas (broeder Regulus) stond een opmerking op zijn rapport. ‘Wilt u Clemens dikwijls de tafels laten leren en opzeggen (ook door elkaar)’. Bij rapport klas drie (broeder Achilles) zien we bij het derde semester een 10 voor godsdienstleer. Toen Clemens in de vierde klas zat (de heer Bakker) was hij heel constant in zijn rapportcijfer voor godsdienst: driemaal een 10! Toen een dipje: in de vijfde (broeder Beda) moesten de ouders gewaarschuwd worden dat Clemens beter moest opletten en zijn huiswerk onvoldoende leerde. Hij bleef zitten om het jaar erop met fantastische cijfers over te gaan naar de zesde (broeder Ludwinus) en daarna was de weg vrij naar de St. Jansulo, waar hij aan het eind van het vierde semester alléén maar 8-en had. Zijn leraar was broeder Canisius, die we in dit Kwartaalbericht ook tegenkomen. Hoofd van de ulo was toen broeder Gerulphus. Hij werd ’koning éénoog’ genoemd (drie keer raden waarom…) en doceerde Engels. Clemens zou niet op deze ulo blijven.
Hij wilde broeder worden, dus vanaf het nieuwe schooljaar 1954/1955 ging Clemens naar Oudenbosch. Op het hele internaat zaten meer dan duizend leerlingen en zo’n honderdtwintig broeders. Na drie jaar Juvenaat (kostschool voor degenen die broeder willen worden) slaagde hij in 1958 voor de ulo. Clemens zat hier met zo’n honderd andere jongens. Daarna één jaar naar de kweekschool (1958-1959), dan een half jaar Postulaat (februari 1960 – augustus 1960) gevolgd door Noviciaat in Bosschenhoofd. In dit jaar had je geen school, maar werd er gebeden, gezongen, gemediteerd, gelezen en natuurlijk ook gevoetbald en gelachen! Aan het begin van deze Noviciaats-periode kreeg je een oude, reeds gedragen toga, vaak inclusief de oude geuren. Aan het eind van de Noviciaats-periode pas ontving je je nieuwe toga. Een zwarte toga met heel veel knoopjes. Het onderste deel zat vast, dus je stapte in de toga. Een plastic boordje en een band om je middel met twee sjerpen maakte het broederbeeld compleet. De sjerpen stonden voor gelofte (de eerste gelofte voor één jaar) en als dat jaar voorbij was een tweede gelofte (voor vijf jaar en een tweede sjerp). Aan de band om het middel hing ook een rozenkrans. Op 15 augustus 1961 werd Clemens dus broeder! Zijn naam veranderde. Er was namelijk al een broeder Clemens (van den Brink). Clemens besloot zijn tweede naam – de naam van zijn peetoom – de gebruiken. Vanaf dat moment was Clemens Calis, broeder Lambertus.
Als broeder in 1961 terug naar de kweekschool voor nog drie jaar. Op 24 juni 1963 hoort Lambertus dat hij geslaagd is. Hij besluit niet door te leren voor het behalen van de hoofdaktes. In 1966 tenslotte doet broeder Lambertus zijn ‘plechtige professie’, hij legt de eeuwige belofte af. Het was in ditzelfde jaar dat de broeders van Saint Louis Laren verlieten…
Broeder Lambertus ging lesgeven in Rotterdam (1963-1971), Sint Willibrord (1971-1976) en in Nijmegen (1976-1988). Een verkeerd uitgepakte herniaoperatie maakte dat hij in 1988 werd afgekeurd voor het onderwijs. De volgende zes jaar werkte broeder Lambertus in Oudenbosch, in dienst van de congregatie. Hem werd gevraagd om levensverhalen te schrijven van overleden medebroeders. Totaal vijfenvijftig stuks zijn er van zijn hand verschenen!! Deze historische verhalen zijn verzameld in boeken, getiteld: ‘Galerij van portretten onzer voorgangers’.
In de jaren tachtig koos de congregatie uit de twee opties sterven of werven, het werd sterven. Er werden geen pogingen meer gedaan aspirant-broeders aan te trekken. De opleidingen werden afgerond.
Lambertus sloeg toen een andere weg in. Hij begon in 1993 aan zijn studie theologie en trad in 1994 uit de congregatie. Hij werd Karmeliet en woonde in Boxmeer in het vormingshuis. In 1999 werd ‘onze’ eigen Lambert Calis (voorheen Clemens Calis en broeder Lambertus) tot priester gewijd in Nijmegen. In Nijmegen zou hij zes jaar pastor zijn en vervolgens pastor/teamleider in Borne-Hertme-Zenderen. In 2012 ging Lambert Calis met emeritaat.
Maar liefst vijfenvijftig levensverhalen schreef Lambert, waarvan we er zes nader bekijken, omdat dit verhalen zijn over broeders die uit Laren afkomstig zijn óf lang in Laren zijn geweest. Broeder Philibert krijgt hier wat extra aandacht, omdat hij van de tweeënvijftig jaar dat de broeders in Laren waren, hij er zevenendertig van heeft meegemaakt! Daarbij komt dat in dit levensverhaal - uiteraard! - heel veel over MCC staat. De verhalen verschenen in ‘ONS LEVEN’, kontaktblad Broeders van Saint Louis te Oudenbosch (in volgorde van verschijningsdatum staan ze hieronder weergegeven). In overleg met Lambert Calis zijn ze behoorlijk ingekort. De volledige, boeiende verhalen kunt u lezen via onze website of opvragen bij het archief van de Historische Kring Laren.
1. Broeder Hubertus
Broeder Hubertus Eduard van Reisen, geboren op 5 april 1924 (niet in Laren) en broeder sinds 4 augustus 1940. Hij overleed te Rotterdam op 29 september 1985.
‘Broeder Hubertus was een bescheiden man, die in alle stilte zeer veel werk verzette. Hij deed dat met kennis van zaken en doorzettingsvermogen, ondanks dat zijn zwakke gezondheid hem steeds weer parten speelde’. Woorden van Mgr. R. Phillipe Bär, bisschop van Rotterdam. Bär kende hem niet lang toen hij deze woorden schreef, maar wist hem goed in te schatten. “Eduard (broeder Hubertus) was een integere persoonlijkheid, die de sterke wil had zich door problemen heen te slaan. Hij hield van organisatie, maar tegelijkertijd moest de inhoud ervan op hoog peil staan. Hij wilde gezond worden en blijven: klagen was hem vreemd”, aldus een vriend. Hubertus kwam uit een groot gezin (hij was de tweede van veertien) en zijn vader was een invloedrijk man onder de bollenkwekers. Vader Van Reisen was intern geweest bij de broeders in Oudenbosch en zo was ook de band ontstaan met deze congregatie. Het was een gelovig gezin, met toewijding naar elkaar, naar hun omgeving en de religie. Toen zijn vader stierf in 1957 – Hubertus was toen reeds zeventien jaar broeder – nam hij de zorgende plaats van zijn vader in. Zo belde hij iedere dag met zijn moeder. In 1936 gaat Eduard naar de ulo en elf jaar later (1947) behaalt hij zijn hoofdakte B en legt de eeuwige gelofte af. In 1945 zien we hem echter al in Laren, waar hij een tijdelijke aanstelling heeft en na Roosendaal en Rotterdam zien we hem in 1953 terug in Laren. Het zou zijn glorietijd blijken te zijn. Hij is groot liefhebber van muziek en van tijdschriften op muziekgebied; als broeder Philibertus ziek is, zwaait hij bij MCC de dirigeerstok; hij zingt met conventsgenoten in 1959 de Paasplechtigheden in eigen kapel; schrijft in Ons Leven een artikeltje over melodieën; als de dirigent van de basiliek vertrekt en men met de handen in het haar zit, neemt hij de muzikale leiding op zich tot er een nieuwe dirigent is benoemd; hij organiseert een avond voor de Larense juvenisten; bij het zilveren kloosterfeest van broeder Gondolfus verzorgt hij onder zijn leiding de Missa S. Maria Goretti van C. Van Overbeek en ondertussen studeert hij ook nog voor zijn hoofdakte A. In 1964 vertrekt hij naar Rotterdam. Tragisch is, dat Eduard -broeder Hubertus- vanaf de leeftijd van een jongeman, vaak en ernstig ziek is. Een trieste opeenvolging van kwalen en ziekten maken dat hij fysiek niet veel meer kan. In februari 1974 gaat hij met invaliditeitspensioen. Hij zit vervolgens in een dekenale werkgroep, is secretaris van de diocesane werkgroep voor liturgie van het bisdom Rotterdam, organiseert cursussen voor dirigenten, maar, in 1978 wordt hij overspannen opgenomen in Delft. Toch komt hij er door en klaagt zelden. Zijn vele bezigheden probeert hij zo goed mogelijk te vervullen, totdat er in september 1985 een grote stilte valt. In de rouwadvertentie stond: ‘En er kwam een stilte in de hemel, wel een half uur lang’, uit het boek Openbaring. Bij zijn overlijden lag de bijbel op deze plaats open.
2. Broeder Josaphat
Broeder Josaphat Hendrikus Franciscus de Leeuw, geboren op 24 augustus 1911 te Laren, broeder sinds 5 augustus 1928 en overleden op 26 juni 1986 te Roosendaal.
Henk (de latere broeder Josaphat) is één van de zeven kinderen van Gijs de Leeuw en Truitje Duurland. Opmerkelijk is dat geen van de kinderen (één zou jong overlijden) zou trouwen. Henk werd broeder in Saint Louis, Ger en Truida werden Franciscanessen, Antoon werd Capucijn (pater Venatius) en Alie en Riek bleven ongehuwd in het ouderlijke huis wonen. Zijn vader was tuinman bij de familie Singer. Doordat Henk op tweejarige leeftijd eens voor de Gooische Stoomtram was gaan staan – en daardoor enige consternatie ontstond – mocht hij al vroeg naar de ‘bewaarschool’ om herhaling van het voorval te voorkomen! Op tienjarige leeftijd kreeg Henk pleuritus met later tbc als gevolg. Dokter Holtman vertelde de ouders dat er niets meer aan te doen was… Door een noveen te houden die de vader van Henk voorstelde aan een ‘dienaar Gods uit Nieuw Guinea’, genas Henk wonderbaarlijk. Met een onderbreking van twee jaar kon hij tenslotte zijn zesde klas afmaken. Hij wil broeder worden, vertelt hij aan broeder Theodosius, de onderwijzer van de zesde klas. Samen met zijn vriend Herman Roest vertrekken ze naar Oudenbosch. Beiden hadden een enorm heimwee naar het dorp (en familieleden) van hun jeugd. Henk begint in 1928 aan zijn noviciaat en neemt de naam Josaphat aan. Herman volgt in 1929 en heet vanaf die tijd broeder Barnabas. Josaphat is een bescheiden en goed mens. Onopvallend en tevreden. Hij houdt van zijn familie, van kinderen, van zijn werk, van een goed boek, van een goede sigaar! En, van vogels, bloemen en bomen. Na het behalen van zijn onderwijzersdiploma is zijn eerste standplaats Amsterdam. Hier zou hij het tot hoofd brengen. Maar, hij zou ook vaak van plaats wisselen. Van 1945 tot 1976 woont hij in : Alkmaar, Oudenbosch, Rotterdam en Roosendaal. De meeste functies vervult hij op de ulo-school (na 1968 Mavo). Na zijn pensionering woont hij in Oudenbosch en werpt hij zich op zijn hobby’s, zoals het houden van aquaria, van een volière, is redacteur van Ons Leven, ontwerper van menukaarten en, hij gaat met zijn zus Riek op reis naar zijn broer op Sumatra. Vanaf 1984 begint hij te sukkelen en nadat hij uit handen van zijn broer Capucijn, die op verlof in Nederland is, de ziekenzalving heeft ontvangen, sterft hij op 26 juni 1986. ‘In uw hand houdt U het leven en sterven van iedere mens’. Een gedenkwaardige Laarder is niet meer.
3. Broeder Christiaan
Broeder Christiaan Lambertus Johannes Bakker, geboren te Laren op 11 april 1906, sinds 19 maart 1923 broeder en overleden te Oudenbosch op 4 november 1987.
Uit het huwelijk van Hendrikus (Hein) Bakker en Wilhelmina (Wum) Gieskens, werden zes kinderen geboren. Bertus was de oudste en over hem gaat het verhaal. De ouders waren zeer godsdienstig: de kinderen gingen dan ook iedere dag naar de heilige mis in de parochiekerk van St. Jan de Doper. Er werd veel gebeden en als de kinderen straf hadden verdiend, moesten ze van vader Hein hardop vijf onzevaders en vijf weesgegroeten bidden met uitgestrekte armen. (Bij het opschrijven van deze tekst meldt Lambert Calis dat het inmiddels bekend is dat dit een kerkelijk gebruik was in Laren, echter niet voor straf, maar bij overlijden van iemand werd in de kerk de rozenkrans gebeden – drie keer het rozenhoedje -; het gebed eindigde met de vijf onzevaders en de weesgegroeten met uitgestrekte armen om de genade Gods af te smeken over de overledene). Bertus sprak – en genoot – van het Larens dialect. ‘Bollekook’ was ontbijtkoek en een veger was een ‘stofvarken’. Hij had een onbezorgde jeugd: ouders die hard werkten, speeltjes werden gemaakt door de handige vader en er werd veel buiten gespeeld. In 1913 ging Bertus naar de ‘grote school’ en -voor Laren een langgekoesterde wens- vanaf 1914 kon hij naar de rooms-katholieke jongensschool waar de broeders van Saint Louis het onderwijs voor hun rekening zouden nemen. In de hoogste klassen was het traditie om twee dagen naar Oudenbosch te gaan. Moeder Bakker zei dat er geen geld voor was, maar vader legde wat opzij en voor 2,50 gulden kon ook Bertus mee. Na deze dagen was Bertus vaak na schooltijd bij de broeders om te helpen. Bertus ging werken bij de Gebroeders Duurland, met de bedoeling dat hij timmerman zou worden. Maar, Oudenbosch blijft trekken en in 1921 vraagt Bertus aan zijn ouders toestemming om daar naar toe te gaan. Op 19 maart 1923 wordt hij broeder en neemt de naam broeder Christiaan aan. Terwijl broeder Christiaan de ene akte na de ander haalt, overlijdt zijn vader op 18 mei 1928 op de jonge leeftijd van achtenveertig jaar. Bij het schoonmaken van een weefmachine (hij was wever bij Van den Brink en Campman) komt een wijsvinger in de machine terecht. Dit veroorzaakte een bloedvergiftiging. Er bestond nog geen penicilline en vader was niet meer te redden. In 1929 gaat broeder Christiaan naar Alkmaar, waar hij tien jaar zou blijven. Opmerkelijk is dat hij de akte handenarbeid behaalt, nog voor de hoofdaktestudie. Christiaan doet veel bij de buitenschoolse activiteiten en is een bedaarde en zachtmoedige werker. De jeugd voelt dat en ervaart in hem een tweede vader, hartelijk en toegewijd. Ook binnen het convent is hij een fijn mens. Altijd kaarsrecht en keurig gekleed. Na het behalen van zijn hoofdakte in 1939 wordt hij benoemd in Amsterdam en wordt hoofd van de school. Hij zou hier slechts een jaar blijven want hij wordt geroepen naar Roosendaal, naar een school voor buitengewoon onderwijs. Deze overgang was voor hem een ‘zware job’, zo zei hij tegen een medebroeder, maar hij gehoorzaamt, zoals het een broeder betaamt. Hij voelt dat er meer kennis nodig is voor deze kinderen en hij behaalt twee diploma’s. In 1941 Getuigschrift Spreekonderwijs en in 1944 slaagt hij voor de studie R.K. BLO. Na de oorlog gaat hij naar Lisse, waar hij zes jaar hoofd van de school zou zijn. Doordat hij nogal vroeg grijs werd, kreeg hij de naam ‘het grijze opperhoofd’. Van 1951 tot 1954 ‘staat’ Christiaan in St. Willibrord, daarna Den Helder (1954-1960) en dan weer Alkmaar. In 1971 gaat hij – na een ziekte – als onderwijzer met pensioen, maar is dan nog wel zeer betrokken bij de parochie. Gaandeweg echter komen er meer lichamelijke problemen. Op eigen verzoek krijgt hij op 27 juli 1987 het sacrament van de zieken. Het zou nog drie maanden duren voor hij overleed. ‘Een prachtmens ging van ons heen. Mogen wij in staat zijn iets van zijn vele goeds in ons leven te doen oplichten’.
4. Broeder Honoratus
Broeder Honoratus Willem Petrus Nagel, geboren op 22 september 1927 in Laren. Sinds 4 augustus 1946 broeder en overleden te Roosendaal op 24 november 1988.
Gerrit Nagel uit Eemnes en Bartje Mulder uit Laren trouwden in 1915. Maar liefst elf kinderen werden geboren. Vader Gerrit was los werkman en had ook enkele breimachines, waarmee hij ’s avonds wat bij kon verdienen. Er werd vaak verhuisd. Van Laren, naar Limburg, vervolgens naar Eemnes en daarna weer naar Laren. De tijden waren slecht, het was moeilijk rond komen. Toch was er plaats voor muziek: met kerst pakte vader zijn mandoline en er werd uit volle borst meegezongen. Wat later begeleidden de jongens hun vader op een mondorgel, een geliefd instrument in Laren. Wim groeide op als een rustige jongen, die -óók na het schoolreisje aan Oudenbosch- de wens te kennen gaf broeder te willen worden. Waar moest het geld vandaan komen? Moeder besloot met haar oudste dochters de kousen te stoppen voor de broeders. Als het voetdeel heel slecht was, zette vader met de breimachine er een nieuwe aan. (Elke week een grote koffer kousen vol kregen ze te verwerken.) Wim was op het juvenaat een rustige onopvallende jongen (los van de zwarte, gebreide kousen), hij werd lid van het orkestje ‘het jammerhoutje’. De tweede helft van de oorlog, was Wim thuis en hielp op allerlei manieren mee om voedsel voor het gezin te bemachtigen. Op 4 augustus 1946 krijgt Wim zijn kloosternaam en heet voortaan broeder Honoratus. Behalve dat bekend is dat Honoratus veel gevoel voor humor heeft, is er niet veel te vertellen over zijn studietijd. Hij haalt zijn akte als onderwijzer op 2 juni 1951. Zijn eerste standplaats is Rotterdam, daarna vrij snel al Den Helder (tot 1958), vervolgens werkt hij in Oudenbosch (tot 1960), weer Rotterdam en Lisse. Bij voorkeur geeft hij les aan de lagere klassen, het allerliefst in de laagste klas! Hij heeft een voorliefde voor het vak tekenen (behaalt in 1958 zijn akte hiervoor), muziek en biologie. Van 1966 tot 1988 woont hij in Amsterdam. Over Honor niets dan lof!! Een kleine kanttekening is zijn bescheidenheid: hij kan niet goed voor zichzelf opkomen. Mensen die hem niet kennen beschrijven hem als een ‘vreemde’, hij is verlegen. Hij houdt van vissen en van legpuzzelen, of hij bouwt miniatuurschepen… En dan wordt hij ziek in 1975. Jarenlang getob volgt. Hij houdt dit vol, zo zegt hij later, door het beoefenen van transcedente meditatie. Hij klaagt niet en probeert met de hem zo eigen humor zijn ziek-zijn te relativeren. Hij werkt zoveel mogelijk door tot aan het eind van schooljaar 1986-1987, dan maakt hij gebruik van de VUT-regeling. Hij gaat tot tweemaal toe naar Lourdes. Op 4 november 1988 ontvangt hij (weer) het sacrament van de zieken en overlijdt tenslotte op 24 november. Een van zijn laatste zinnen is: “Ik ben gesterkt, Hij zal me helpen en ik zie er niet meer tegen op”. Hij was iemand om van te houden, over de dood heen.
5. Broeder Philibertus
Broeder Philibertus Petrus Johannes van Doornewaard, op 6 juli 1908 geborente Amsterdam, broeder geworden op 3 augustus 1924 en overleden in Oudenbosch op 12 november 1987.
Bij het horen van de naam broeder Philibert, (in Laren nog een tijd Philibertus) wordt deze ogenblikkelijk verbonden met MCC (mondorgelclub ‘Cresendo’). In de loop van het verhaal zal duidelijk worden waarom. Piet -met deze naam gaat hij tot 1924 door het leven- is er één uit het gezin van elf. Zijn vader, geboren in Amsterdam, en zijn moeder, geboren in Zutphen, trouwden in 1903 en woonden in Amsterdam. De vader was een buitengewoon gelovig man, die regelmatig ter kerke ging en daarbij zijn drie zonen Ben, Cor en Piet meenam. Van Piet is bekend dat hij heel vurig kon zijn, vooral als hem onrecht werd aangedaan, de lichte blos op zijn wangen groeide dan aan tot een hoogrode kleur. Onderwijs werd gevolgd op de Sancta Mariaschool, waar door de broeders van Oudenbosch les werd gegeven. Piet was er ook na schooltijd veel te vinden. Dat Piet naar Oudenbosch wilde gaan, daarover waren zijn ouders niet verbaasd. In 1922 vertrok hij ernaar toe. (Ook zijn broer Cor volgde enige jaren later. Zijn broedernaam was Tiburtius.) De veertienjarige Piet stapt met blos op de wangen en een matrozenpakje aan Oudenbosch binnen. Op 3 augustus 1924 begint hij aan het noviciaat. Piet heet vanaf nu broeder Philibertus, een naam die hijzelf later zou veranderen in Philibert. Philibertus komt over als stil, rustig. Zonder ook maar een spoor van gespannenheid doet hij wat gedaan moet worden. Hij is vriendelijk voor iedereen en een enkele keer wordt hij vurig als er onrecht wordt aangedaan aan hem of anderen. Naast de studie op de kweekschool is er veel afwisseling. Er worden muziekavonden georganiseerd, lezingen en voordrachten gehouden en er is zelfs een discussieclub. In 1929 behaalt hij zowel het godsdienstdiploma als de akte voor onderwijzer en hij kan geplaatst worden op één van de vijftien lagere scholen die de broeders in Nederland leiden. Het wordt Laren. Er gebeurt iets opmerkelijks (hetgeen pas in 1966 uitgesproken kan worden): Philibert zal zevenendertig jaar in dit Gooise dorp blijven wonen en werken.
In 1937 al zegt iemand dat Philibert niet een Larinees is -iemand van buiten het dorp die hier wel woont- maar ‘Laarder met de Laarders is geworden’. Door dit ongebruikelijke feit kunnen we stellen dat Philibert alle taken die op zijn pad komen succesvol gedaan moet hebben. Onderwijzer was hij niet in hart en nieren, dus niet alles ging van een leien dakje. Alleen al het gegeven dat de meeste jongens het dialect beter spraken dan het Nederlands, maakte het er niet makkelijker op. Door zijn goedmoedigheid krijgen de jongens echter wel achting voor hem, zodat de orde in de klas meestal redelijk te noemen was. In het Larense convent, dat meestal bestond uit zo’n tien broeders, is Philibert een onopvallende en wat gesloten persoon, maar, altijd bereid tot helpen. Naast de dagelijkse schooltaak zijn de buitenschoolse activiteiten van belang: de jongens worden van de straat gehouden en ze leren iets nuttigs. Zo zijn er de handarbeidclub, de voetbalclub LVV en activiteiten in het patronaatsgebouw (later Schering en Inslag). In 1931 komt daar een mogelijkheid bij. Broeder Sebastianus van Campenhout richt een mondorgelclub op, geassisteerd door de broeders Paulus Roques en Christinus van Santen, waarbij laatstgenoemde nogal eens het maatstokje hanteert. Aanvankelijk was Philibert hier niet bij betrokken. Hij was vrijwel iedere woensdagmiddag op het voetbalveld te vinden, waar hij ‘wedstrijden fluit’. Hij maakte zelfs zijn eigen scheidsrechterfluit, die uit drie pijpjes bestond. In 1934 vertrekt broeder Sebastianus uit Laren en aan Philibert wordt gevraagd diens taak over te nemen. Zijn taak bij LVV draagt hij over aan onder andere broeder Achilles Domen en hij wordt de enthousiaste leider van de mondorgelclub. Hoewel onderwijs zijn hoofdtaak zal blijven, zal zijn levenswerk MCC zijn.
Al spoedig niet dé MCC, maar zíjn MCC. In 1937 wordt broeder Albericus van Betten benoemd in Laren en deze zou de rechterhand worden van Philibert. Er komt heel wat bij kijken: boeken vol ‘cijferschrift’, muzieknotaties in c werden in zwart geschreven, in g-notatie in blauw. Het geluid van de mondorgels reikte niet ver genoeg, dus werden de veneta’s ingevoerd (driedubbele mondorgels die ook dienen om de klankkleur te verbeteren). Heel bescheiden wordt er tevens begonnen met de aanschaf van wat kleine trommels, wat betekent dat ook nieuwe partijen uitgeschreven moeten worden. Philibert voert ook het contributiesysteem in. Dat zou niet genoeg blijken, met name niet voor aanschaf van nieuwe instrumenten. Philibert maakt gebruik van zijn netwerk. Zo wordt bij Stef Willard van de tapijtfabriek en Jan van den Brink, de latere minister, duizend gulden geleend. Het geld wordt nooit door de geldgevers teruggevraagd. Nu kan MCC erop uit! Bij de Sint Jansprocessie kijken de mensen hun ogen uit. Een echt tenue wordt er gedragen!! Enkele jaren later, in 1940, doet MCC Philibert versteld staan: bij het eeuwfeest van de congregatie brengt MCC, een muzikale hulde op het grote plein in Oudenbosch. Hoe hebben ze dit plan kunnen bedenken en uitvoeren búiten hem om? De Tweede Wereldoorlog breekt uit. De MCC en St. Jansharmonie worden verboden, lesgeven gebeurt elders in het dorp en zelfs dat onderwijs is in het laatste jaar van de oorlog beperkt tot een uur per dag, aangezien de lokalen niet meer voldoende verwarmd konden worden. Na vijf jaar stilte komen de instrumenten weer tevoorschijn, lessen worden weer opgepakt en de contributie een zorg van aandacht. Philibert haalt in 1947 het Ward-diploma voor muziek. Mede door toedoen van Philibert wordt de R.K. Stichting Johannes Bosco in het leven geroepen, een stichting voor mondaccordeon- en accordeonverenigingen. In de daaropvolgende jaren sleept MCC de ene prijs na de ander binnen. De mondorgelclub wordt onder zijn leiding grotendeels omgezet in een drumband. Was Philibert dan zo ter zake kundig? Was hij van alle markten thuis? Nee, maar hij was vooral wel handig en betrok mensen die wel van wanten wisten en wist hen te motiveren. (In het volledige levensverhaal kunt u lezen wie er o.a. bij betrokken waren. We laten dat hier nu even rusten.) Bij het zilveren jubileum van Philibert in 1949 werd hij gehuldigd en bij het zilveren feest van MCC in 1956 ontvangt Philibert uit handen van pastoor J. Brouwer de pauselijke onderscheiding ‘Pro Ecclesia et Pontifice’. Samen met broeders Nazarius Romijn en Ignatius Post, organiseert hij een reis naar Duitsland (1952). Dit was een groot succes en MCC maakte tussen de ruim zestig andere deelnemers een meer dan goede indruk! MCC maakt dus ook buiten Laren furore, behaalt prijs na prijs en verwerft daarmee de sympathie van het hele dorp. Philibert verlaat de Aloysiusschool om op de nieuwe Tarcisiusschool te gaan lesgeven. De MCC speelt samen met de St. Jansharmonie o.a. bij het gouden priesterfeest van pastoor Brouwer én in datzelfde jaar bij het gouden jubileum van de school in 1964. De MCC is dan uitgegroeid tot een band met zo’n zestig deelnemers en men maakte zich klaar om op volle sterkte het veertigjarig broederschap van Philibert op te luisteren. Het werd een groot feest, waarvan hij zelf zei: “Ik ben een arme broeder, maar toen voelde ik me rijk!” De dankbaarheid, genegenheid en warmte bij zowel zijn feest als bij het afscheid in 1966 deed hem in het bijzonder veel goed.
Het laatste cadeau wat Philibert aan Laren en de MCC ‘geeft’, is dat ze bij het Wereldconcours in Kerkrade één na beste worden! MCC blijft floreren tot vandaag de dag. Een verdienste van Philibert, die niet licht vergeten wordt! Philibert vertrekt -na sluiting van het convent Laren in 1966- naar Delfzijl. Geleidelijk aan maakt hij zich weer nieuwe vrienden en meester van de situatie. Het is de tijd van de vele veranderingen binnen het geloof. Philibert houdt zich vast aan de bestaande zekerheid. Tot in 1971 ook hier het convent van Delfzijl wordt opgeheven. Na een oproep van algemeen overste Camillus van Tilborg gaat hij terug naar Oudenbosch om de opengevallen plaatsen in het internaat op te vullen. Hij zou niet meer uit Oudenbosch weggaan. Na nog wat jaren onderwijs is hij de tweede hand geworden van broeder Nazarius Romijn, die hoofd van de technische dienst is geworden. MCC blijft hij zeer trouw en de MCC hem. Bij alle feesten is hij aanwezig. De laatste twee optredens slaat hij gade vanuit een invalidenwagentje. Sinds 1976 was hij erg aan het tobben met zijn gezondheid. ‘Heel de pijnlijke weg van de laatste jaren gaat hij in stilte – ja, hij gaat zelfs in stilte heen alsof hij ook daarin zijn medebroeders niet tot last wil zijn…’ Op 12 november 1987 gaat Philibert over naar het andere leven. Philibert zal, zeker in Laren, niet vergeten worden!
6. Broeder Clementinus
Broeder Clementinus Clemens Timotheus van den Brink, geboren in Laren op 9 januari 1914. Hij werd op 3 augustus 1930 broeder en overleed te Roosendaal op 11 augustus 1993.
Clemens werd als ‘eerste loot uit de stam van Theus van Wijm van Dries’ geboren. Theunis en Hendrika Bakker trouwden in Laren op 24 mei 1911. Theunis was een harde werker. Was lid van de Katholieke Arbeidersbeweging. Tevens werd hij vanuit de parochie aangezocht als een van de vele bouwers aan de erebogen voor bij de St. Jansprocessie. Moeder Hendrika werkte voor haar trouwen als ‘meisje’ bij de familie Dreesman. Daarna hielp ze vaak in de winkel waar haar man zetbaas was (Coöperatie in de kruidenierswinkel aan de Nieuweweg). De kinderen uit het grote gezin kregen iedere zondag een snoepcent. Ze gingen daarmee naar Jans Wortel, bijgenaamd Jans Keutel. Clemens nam meestal zoethout. Toen hij dit eens wilde ruilen voor een groter stuk dat hij zag liggen, zei Jans: “Niet ruilen jong, die je in je anden et mot je ouwen!” Als hij voor straf geen eten kreeg – wat nogal eens voorkwam – en zijn moeder bezorgd vroeg of hij geen honger had, antwoordde hij eens: “Nee, ik heb knollen gepikt op de Eng en ze waren nog lekker ook!”. Clemens had een leuke jeugd in het dorp. Aan het eind van zijn lagere school kwam de wens op de proppen: hij wilde broeder in Oudenbosch worden. Zijn moeder dacht dat hij wel van heimwee terug zou komen. “Maar dat gebeurde mooi niet”, vertelde Clemens bij zijn zestigjarig feest aan een journalist. In augustus 1930 wordt hij broeder en neemt de naam Clementinus aan. Later keert hij terug naar zijn doopnaam Clemens. De opleiding tot onderwijzer duurt nog tot 1935. Bij het net opgerichte jongenskoor gaat Clemens dirigeren. Muziek is favoriet bij hem. Als hij alle onderwijspapieren op zak heeft, hoopt hij dat zijn wens in vervulling gaat: missiebroeder worden. Zijn eerste plaatsing is Alkmaar, waar hij een broeder moet vervangen die … naar de missie gaat. Dan is er een grote tegenvaller op zijn weg. Clemens wordt ziek. Hij lijdt aan struma. Rust mocht niet baten, dus wordt hij geopereerd. In mei 1936 is hij voldoende hersteld en gaat op het internaat een broeder vervangen, die … ook naar de missie gaat. Aan het eind van dat schooljaar heeft hij een gesprek met de algemeen overste, de Larense broeder Tarcisius de Leeuw. Deze vertelt hem dat een missietaak niet meer voor hem is weggelegd in verband met de schildklieroperatie. Hij wordt geplaatst in Rotterdam. Aanvankelijk dacht hij dat hij dit niet aan zou kunnen, maar het werden ‘twaalf heerlijke jaren’, zoals hij later aangaf. In deze tijd speelde ook de oorlog zich af. Het broederhuis van het convent van Rotterdam wordt beschoten. Één broeder overlijdt en Clemens wordt met enkele andere gewonde broeders overgebracht naar het Zuiderzeeziekenhuis in aanbouw. Na de capitulatie keren de broeders weer terug naar hun broederhuis. Al snel is het koor weer op stem en de prachtige bariton van Clemens klinkt er vaak bovenuit. Het St. Louiskoor is zijn lust en zijn leven. Ook gaat Clemens tekenen en het blijkt dat hij hier meer talent voor heeft dan voor de orgellessen. In 1948 krijgt Clemens bericht van een overplaatsing. Het wordt Oudenbosch en dat zou voorgoed zijn woonplaats worden. Hij gaat les geven op de vglo-school en hij zorgt dat deze vaak weinig gemotiveerde jongens het leuk gaan vinden om iets te leren. Er wordt veel gezongen en buiten in de ‘tuintjes’ gewerkt. Op deze wijze wordt de liefde voor de natuur doorgegeven. Maar Clemens wil meer. Hij gaat les geven op de ulo, met als lessenpakket: biologie, menskunde en uiteraard tekenen. In 1955 wordt het zilveren jubileum gevierd van Clemens. In 1957 komt er een taak voor hem bij. Hij wordt overste van Santa Maria. Kan hij dat aan? Opvallend achteraf is dat Clemens in deze periode opmerkelijk veel ziek is, o.a. een maagzweer en trombose. Aan het eind van zijn overste-periode gaat hij er eens even helemaal uit: terug naar het Gooi, om weer fit te worden. Vanaf 1958 is Clemens betrokken bij de toen opgerichte Zonnebloem. De katholieke nationale ziekenvereniging die zich het lot van zieken aantrekt ongeacht welke levensovertuiging ze ook hebben. Clemens komt hier helemaal tot zijn recht; doet boodschappen, gaat mee op vaartochten, sjouwt met brancards en steekt de zieken een hart onder de riem. Hierbij schakelt hij ook zijn groot-juvenisten in om ontspannende middagen aan te bieden. Naast dit alles zou Clemens ook nog kinderoppas worden. (Dat verhaal kunt u in de uitvoerige tekst vinden.) Clemens wordt geleidelijk aan de grote motor van de Zonnebloem en zeker als na 1979 zijn schooltaken wegvallen, geeft hij veel tijd aan de Zonnebloem, maar blijft altijd het koor trouw. De werkzame periodes worden af en toe onderbroken door ziekte en dan met name trombose en open been. Hiervoor moet hij dan verplicht rust nemen. Hij kweekt in de serre van het huis bij Sancta Maria orchideeën en andere planten. Door het afnemend aantal leden worden pogingen ondernomen Sancta Maria te verkopen. Als het zover is laat Clemens zijn serre meeverhuizen. Men verhuist naar Saint Louis op de Markt 68. Zijn ‘ongemakken’ raken door de schijnwerpers waar hij de laatste jaren van zijn leven in komt te staan, een beetje op de achtergrond. Hij vindt dat prima zo. In 1988 komt Clemens op de televisie in het programma Klasgenoten. Enige maanden later ontvangt hij de gouden Zonnebloemspeld. In 1990 is hij zestig jaar broeder van St. Louis. Op 29 april 1992 ontvangt Clemens op voordracht van de Zonnebloem een koninklijke onderscheiding. Maar, hij kampt met veel ziektes tegelijk. Hij wordt opgenomen in het St. Franciscusziekenhuis in Roosendaal. Daar ontvangt hij de ziekenzalving op 25 juli 1993. Twee weken later neemt hij afscheid van het leven met de zin: “Beste mensen, hartelijk dank voor alles wat jullie voor me gedaan hebben”. Op 11 augustus is zijn aardse leven voorbij.
Dit zijn ‘maar’ zes van de vijfenvijftig levensverhalen die Lambert Calis schreef! Het moet monnikenwerk zijn geweest (of in dit geval broederwerk). Dat wat u hier ziet, is een resumé van het echte, lange verhaal. Hulde aan deze Laarder die via zijn geschreven levensverhalen vijfenvijftig broeders laat voortleven op een wijze zoals we ze graag herinneren. Broeders die ervoor kozen dit werk te gaan doen, die ervoor kozen zich in dienst van het onderwijs, van de wereld te stellen. Na 1960 echter traden veel broeders uit de congregatie en steeds minder jonge mensen voelden zich geroepen om toe te treden. Tot de vraag kwam, naar aanleiding van een dissertatie van broeder Theo Sponserlée in de begin jaren tachtig , of de broederschap Saint Louis moest gaan uitbreiden of niet: STERVEN of WERVEN. Het werd ‘sterven’. Nu, anno 2014, zijn er nog drieëntwintig broeders in de hele congregatie.
Ik sprak enige malen met Lambert, zowel telefonisch als in de Lindenhoeve. Lambert is een lopende encyclopedie. Heel goed begrijp ik waarom ze juist hém vroegen om de levensverhalen op te schrijven. Als hem op een later tijdstip iets te binnen schoot, belde hij me direct op om het te delen. Zeer dankbaar zijn we hem voor al zijn kennis over dé broeders!