Mijn vader Piet van den Brink 

Mijn vader Piet van den Brink 

Geboren 20-6-1893 en overleden 1-11-1982

Ik heb een vader gehad waar ik trots op ben. Wij zeiden ‘pappa’ en ‘moeder’. Mijn vader was timmerman. Hij werkte bij Van Ruitenbeek en later Van Dordt en van daaruit in het sanatorium Hoog-Laren (nu ziekenhuis Tergooi). Het sanatorium was toen een tbc-ziekenhuis. Dr. Hallo (longarts) schreef bij zijn overlijden: “Ik ken hem sinds 1937. Mensen spraken grote waardering voor hem uit. Niets was hem teveel voor zijn dr. De Bloeme.” [P.J.L. de Bloeme was de geneesheer-directeur – red.].

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 155 [2021-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen dit kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Nelie Meulenkamp-van den Brink (jongste dochter)

Mijn vader was geen gewone timmerman. Hij maakte ook meubels; een theemeubel in de kamer, bijzettafeltjes voor zijn vier kinderen. De tegeltjes die hij als blad inlegde, kocht hij bij een antiquair. Voor de kleinkinderen maakte hij een tafeltje en twee stoeltjes, naar het voorbeeld van het zelfgemaakte tuinmeubilair vroeger bij ons in het prieel. Hij hielp moeder bij de schoonmaak. Lapte het plafond en de deuren en ’s zondags maakte hij een mooie drijfschaal met bloemen uit de tuin.

Mijn vader werd geboren in de Pijlsteeg. Zijn vader was tuinman en werkte bij Van Dijks houthandel. Opa Mijns van den Brink moest eens voor Van Dijk een grote boom naar Duitsland brengen. Dat deed hij met een paard en een kar (een Malle Jan genoemd). Ik heb nog het paspoort van hem uit 1862 dat hij nodig had voor die reis. Zijn moeder heette Wijntje Splint en was een dochter van Nelletje Splint (ook bekend als ‘Nel van de Tol’. Zij was geboren in het tolhuis naast het kerkhof (nu Hofland Geologisch Museum), was baakster en hielp vrouwen die een kind kregen. Mijn vader had twee broers: Teus (metselaar; zat ook in de gemeenteraad) en Andries (schilder; bracht zijn tijd door met de kunstschilders en ging failliet). Toen m’n vader klein was, droeg hij oorbelletjes. Hij liet ons de gaatjes in zijn oren wel eens zien. Opoe kleedde haar jongens in klederdracht. Dat betekende dat jongens, tot zij zindelijk waren, als meisje gekleed werden.

Mijn vader werd verliefd op een meisje op de hoek van de straat, Mina Willard. Zij was de dochter van een kruidenier en koedek­fabrikant. Maar m’n vader moest eerst zeven jaar in dienst vanwege de oorlog 1914-1918. Als gewoon soldaat vertelde hij zijn commandant dat hij goed was in leerbewerking. Hierdoor werd hij aangesteld als zadelmaker en kreeg hij meer loon. Hij werd vroeg kaal en schaamde zich daarvoor. Het kwam volgens hem doordat hij al die jaren in dienst een pet moest dragen.

Werkloosheid
Toen hij uit dienst kwam, heerste er grote werkloosheid. Hij werd krullenjongen bij Van Ruitenbeek en ging een paar avonden naar een jongensclub voor houtbewerking. Een naaidoos en een lepeldoosje voor zes zilveren lepeltjes waren het resultaat.

Op een keer was hij bijna zijn baan kwijt. Als ‘pappa’ naar het verenigingsgebouw liep, moest hij door het dorp. Maar door de tuin van de pastorie was korter. Op een dag kwam Piet een kapelaan tegen, die zei dat hij dat niet mocht. Een poosje later was hij wat laat en nam hij toch weer de route door de tuin. De kapelaan betrapte hem weer en ging naar Van Ruitenbeek met de mededeling dat hij zijn krullenjongen maar moest ontslaan. Gelukkig deed zijn baas dit niet. Na een paar jaar is mijn vader weggegaan bij Van Ruitenbeek en bij Van Dordt gaan werken.

In 1920 zijn mijn ouders getrouwd en omdat er toen ook woningnood was, gingen zij op het Zevenend wonen bij moeders nicht, de weduwe Smit met zeven kinderen. De jongste was Timo Smit sr. Piet had zich opgegeven voor een huis aan de Beijemansweg. Uit de loting kwam P. van den Brink naar voren, maar er woonden drie Pieten van den Brink in Laren en de verkeerde Piet kreeg de brief en die Piet kocht dat huis. 

Mijn vader ging wel eens naar woningveilingen om de prijs op te hogen. Op een keer bleef hij ‘aan de pluk hangen’, zoals dat heette, en moest hij Hendrikalaantje 12 kopen. Hij woonde toen al op nr. 16 (het huis Nelly). Geld voor de hypotheek werd geleend bij oom Albert in Montfoort, die getrouwd was met een zus van zijn moeder, en bij oom Crelis (Crelisom, broer van zijn moeder). 

Wij gingen iedere maand naar het kerkhof en daarna naar het café ernaast om de hypotheek af te betalen. Toen mijn ouders ‘Nelly’ kochten van Awieck, was de bovenverdieping open. Daar heeft Piet vier mooie slaapkamers in gemaakt met in iedere kamer een kledingkast. Hij maakte ook een doka (donkere kamer), waarin hij zijn zelfgemaakte foto’s ontwikkelde en waarin ook zijn verboden radio verstopt was.

Sint Jan
Toen hij gepensioneerd was, ging hij met moeder regelmatig naar Havelte. Daar hadden mijn zus Nannie en Martin de Wit een boerderij gekocht om er met het gezin vakantie te kunnen vieren. Op de deel maakte mijn vader de slaapkamers en mijn moeder was de krullenjongen, zei ze. In juni kwam de St. Jan-koorts. Mijn vader heeft zelf een boog ontworpen. Met St. Jan werd er geld in de buurt opgehaald en werd de boog van de stalling gehaald. Hij liep mee in de processie. In zijn jeugd liep hij ook naar Kevelaer, want “Met St. Jan bidden we om een man. Kom je daar niet klaar, dan maar naar Kevelaer”.