Mijn opa Hein Calis
In 1955 zat ik op de Aloysiusschool aan de Eemnesserweg bij broeder Hermanus in de eerste klas. Aan de wanden van het hoge lokaal hing een vijftal mooie grote wandplaten met daarop brave, vrome kinderen en daaronder beginnend-leesteksten als: “Zeg Mies, zeem jij de ruit voor moe?” en “Wat kan Paultje toch mooi bidden.” Op een van de andere platen stond een keurig jongetje voor de spiegel afgebeeld. Daaronder stond: “Guus ziet Guus.” Analoog aan deze laatste tekst zou de ondertitel van mijn stukje over mijn opa Hein kunnen luiden: “Hein zoekt Hein”.
Hein Calis
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 148 [2019-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
De redactie vroeg mij over het leven van mijn opa te schrijven, maar toen ik er eens rustig over nadacht, realiseerde ik me dat ik eigenlijk vrij weinig over mijn Larense voorouder wist. De reden daarvoor is grotendeels gelegen in het feit dat wij elkaar misliepen in het leven. Ik werd namelijk als jongste zoon van zijn jongste zoon vier jaar na zijn overlijden geboren. En hoewel opa 80 jaar werd, was dat voor mij niet genoeg om uit eigen ervaring over zijn leven te kunnen vertellen. Op zoek dus naar bronnen die meer wisten dan dat ik me zelf uit overlevering kon herinneren. De generatie van mijn opa kon ik het niet meer vragen en ook van de generatie van zijn kinderen was niemand meer in leven, maar in de generatie van zijn kleinkinderen waren gelukkig nog wel mensen te vinden die me het een en ander konden vertellen over mijn opa. Met dank aan mijn oudste zus Betty, broer Gerard, neef Bep (Machielse) en nicht Ton (de Wit) voor de fijne gesprekken die we voerden hier wat wetenswaardigheden over mijn opa Hein.
Op 22 augustus 1864 werd mijn opa Hendricus (roepnaam Hein van Fuis) in Laren geboren als 6e kind uit een gezin van totaal 14 kinderen uit het huwelijk van Lambert Meijns Calis en Fuisje de Wit. Hij had meer geluk dan veel van zijn broertjes en zusjes, want de stamboom vertelt me dat maar liefst 9 van de 14 kinderen maar een paar maanden te leven hadden. Wat een ellende en wat een verdriet voor mijn overgrootvader en -moeder! Op 23 augustus 1893 trouwde hij met Gijsberta Emmink. Ze gingen wonen in een boerderij-huisje aan de Cornelis Bakkerlaan. Samen kregen zij 10 kinderen. Ze hadden er meer geluk mee dan mijn overgrootouders, want deze kinderen groeiden allen op tot volwassen mensen. Mijn opa verdiende de kost als dagloner/boerenknecht. Hij werkte voor diverse boeren en soms voor een slager of de gemeente. Nicht Ton vertelt dat hij overal te voet naar toe ging. Ook als hij in Bussum aan het werk ging. Het leven was sober, mijn grootouders leefden zuinig. Men ging niet op vakantie en schafte geen dure zaken aan. Groente en fruit haalde men van het eigen akkertje bij het huis. Zo kon het zijn dat zij het huisje aan de Cornelis Bakkerlaan met daar omheen een behoorlijk stuk grond toch konden kopen. Het voorhuis verhuurden zij aan de familie Vlug, ook een groot gezin. Zo leefden er op een gegeven moment wel zo’n twintig mensen in deze twee huisjes onder een kap. Opa en opoe Calis sliepen beneden. De kinderen boven onder het schuine dak. De meisjes links van de trap en de jongens in het rechtergedeelte. Van allemaal een eigen kamer was in die tijd uiteraard geen sprake.
Al mijn gesprekspartners noemen opa een rustig en bedachtzaam mens. Ze zochten hem graag op en gingen vaak met hem wandelen, of kuieren zoals dat vroeger zo mooi genoemd werd. Ik zie dat voor me. Nicht Ton, die met haar ouders vlak om de hoek aan de Brink woonde, vertelt dat zij door haar vader Niek (opa’s oudste zoon) en moeder Marie zeer regelmatig naar opa en opoe toegestuurd werd om ze uit te nodigen voor een kopje koffie, of het leggen van een kaartje met een borreltje erbij. Al met al eenvoudig en niet al te kostbaar vermaak. Dat verklaart wellicht ook dat mijn opa en oma in de jaren dertig, de crisistijd, een actie konden ondernemen die wij als kleinkinderen best wat apart vinden voor dit eenvoudige stel. Ze lieten namelijk in de tuin van hun huis twee zeer solide huizen onder één kap bouwen (de huidige nummers 59 en 61). Een actie en een uitgave die je niet een, twee drie zou vermoeden, gezien de grootte van het gezin en de eenvoud van het beroep van opa. Hier geldt wellicht het oude spreekwoord: “Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen”. Misschien dat ook meespeelde dat de kinderen allen al vroeg aan het werk gingen. Zo begon mijn Vader Clemens al op zijn twaalfde als krullenjongen (waarschijnlijk bij aannemer Duurland, waar zijn broer Bertus ook al werkte). De loonzakjes – al waren die natuurlijk niet al te royaal gevuld in die tijd – werden door de thuiswonende kinderen netjes ingeleverd en men kreeg er een zakcentje voor terug. Een derde verklaring is met zekerheid te vinden in het feit dat de Vereniging Stad en Lande net in die tijd een deel van haar bezit afstond tegen een eenmalige uitkering aan alle deelgerechtigde Erfgooiers. In 1933 verkreeg het Gooisch Natuurreservaat voor 2 miljoen gulden 1524 hectare bos en heide, en voor 1 miljoen gulden 104 hectare bos van particulieren. De 3000 betrokken Erfgooiers ontvingen ieder het voor die tijd aanzienlijke bedrag van fl. 566; anno nu ongeveer € 5.500.
Hoe dan ook, opa nam een aannemer in de arm om een dubbel woonhuis te laten bouwen op eigen grond. De ene helft ervan was bestemd voor zijn zoon Clemens en zijn aanstaande vrouw (mijn vader en moeder), de andere helft voor een van de andere kinderen, als die er belangstelling en geld voor hadden. Opa bedong bij de aannemer die hij de bouw gunde (waarschijnlijk Piet Terberg) dat deze mijn vader – die in de crisistijd werkloos was geraakt – in dienst zou nemen. Dat gebeurde. En zo had mijn vader weer werk en kon hij aan zijn eigen huis bouwen. In 1935 werd het getekend, gebouwd, opgeleverd en betaald. Mijn ouders sloten ter aanvulling op mijn vaders eigen erfgooiersuitkering en wat gespaard geld een hypotheek af van welgeteld fl. 2.700 en kochten daarmee de helft die grensde aan opa’s tuin. Mijn moeder heeft er tot 2008 in gewoond. De andere helft werd verhuurd, omdat geen van de andere kinderen erin konden of wilden. Al met al een slimme actie van opa.
Op 23 augustus 1943 vierden opa en oma – ondanks de moeilijke oorlogsomstandigheden – samen met kinderen en kleinkinderen hun 50-jarig huwelijksfeest. Zij deden dat net als 10 jaar daarvoor met de viering van hun 40-jarig jubileum bij hotel Blom (het huidige Nick Vollebregt) aan de Naarderstraat. Beide keren lieten ze een mooie groepsfoto maken. Een van de weinige wat duidelijker kiekjes die we van ze hebben.
Opoe overleed aan het eind van de oorlog op 11 juni 1944. Opa hoopte altijd dat hij het eind van die nare oorlogstijd nog mocht beleven. En dat is hem gegund, want hij overleed kort na de bevrijding op 2 juni 1945 op 80-jarige leeftijd. Aan zijn leven vol eenvoud kwam die dag een toch wel wat apart einde. Hij ging op zijn oude dag iedere morgen, weer of geen weer, ’s morgens om 7 uur naar de vroegmis. Zo ook de morgen van de 2e juni. Na het ter communie gaan aan het eind van de Mis, werd hij niet goed en overleed ter plekke. Op zijn bidprentje lezen we: “…In ijverige plichtsbetrachting leefde hij als een zorgzame echtgenoot en een liefdevolle vader voor zijn kinderen. Hoe plotseling kwam hier de dood! Echter deze plotselinge dood is niet te vreezen, omdat hij niet onvoorbereid was. Gaarne toch ging hij iederen morgen naar den tempel om den Heer te bidden en in de kerk vond hij den dood…”
Mijn moeder was op dat moment in verwachting van haar derde kind. Mijn ouders spraken af om als de kleine geboren werd, dit kind naar opa Hein te vernoemen. In september beviel mijn moeder van…. een meisje. Men besloot haar dan toch maar Ton, naar de moeder van mijn moeder, te vernoemen en nog een latere kans af te wachten. Die kwam in 1949. En na zes Henken en één Harrie als gedeeltelijke vernoemingen bij mijn ooms en tantes was er dan postuum toch nog een 100%-vernoeming: Hein.
En deze Hein is blij met de gelegenheid die hem geboden werd om – zij het na bijna 70 jaar – toch wat meer te weten te kunnen komen van en te kunnen vertellen over zijn oude opa: Hein. Met dank aan broer, zus, neef en nicht.