Mien Marchant – deel 1

Mien Marchant – deel 1

Als ik kijk naar het portret van mijn grootvader, een lieve en aardige man, dan treft het mij dat zijn zachtaardige karakter zo sterk uit het portret spreekt. Mien Marchant die het pastelportret maakte, moet dat hebben gezien er is er met haar talent, haar gave zo goed in geslaagd die goedmoedigheid te vangen in de bijzondere, gecombineerde kleuren van het pastelkrijt. 

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 122 [2012-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Mien Marchant (Gorinchem 6-6-1866 – Laren 24-2-1952)

De jaren in Laren (1909-1952); een eerste verkenning, deel 1

Peter van der Ploeg

Ik herinner mij vooral zijn donkerbruine ogen, precies de ogen van mijn moeder. Het is fijn dat dit portret er is. Zoals veel kinderen gesteld zijn op hun opa, die graag aandacht aan je schenkt en blij is met je gezelschap, was ik dat ook, maar nog voor ik 10 jaar oud werd, overleed mijn grootvader aan de ziekte die hem al sedert het begin van de Tweede wereldoorlog aantastte. Opoe (grootmoeder De Gooijer van Asselt) noemde dat “emmes”. Multiple sclerosis. 

Hoe komt het nu dat er drie pastelportretten van mijn grootvader, die in 1932 zijn gemaakt door de Larense kunstschilderes Mien Marchant, in de familie zijn gekomen? De Gooijers waren wel echte erfgooijers, maar zeker geen financieel onafhankelijken die in de crisisjaren van toen, geld zouden kunnen besteden aan niet één maar liefst drie portretten. Die vraag heb ik me al eerder gesteld en nu ik in 2011 in Laren ben komen wonen en in de gelegenheid ben om het uit te zoeken wil ik het antwoord op deze vraag vinden. Ik ben begonnen aan het einde van Mien Marchants leven omdat een krantenartikel over Mien’s begrafenis het eerst bovenkwam op mijn zoektocht naar haar leven en werken. Op de begraafplaats in Laren heb ik twee zondagmiddagen besteed aan het vinden van haar graf. Dat is niet gelukt. De beheerder en de gemeente beschikken niet over informatie. Misschien is haar graf geruimd of de steen onleesbaar. De zoon van bekende kunstschilder Evert Pieters; Jules Everard Pieters hield uit naam van de Larense schilders een grafrede bij de teraardebestelling van Laren’s oudste kunstschilderes. In het artikel staat: “Hij memoreerde hoe mej. Marchant, hoewel bescheiden en enigszins teruggetrokken van aard, vroeger telkenjare met haar werk op de schilderijententoonstellingen bij Hamdorff vertegenwoordigd was, met name met vele goedgeslaagde portretten en ook bloemstukken, alsook landschappen.” Jules Pieters zei “Zij was een innemende vriendelijke vrouw, die hoewel zij vele jaren geplaagd door een kwaal, in huis moest doorbrengen, met grote levensblijheid en opgewektheid haar bezoekers tegemoetkwam” (Gooi en Ommelander, 28-2-1952). 

Het is niet zo dat ik denk dat zij een ‘grote’ kunstenares is geweest. Ik kan dat ook niet beoordelen. Daarvoor weet ik te weinig van haar, ken ik nog te weinig van haar werk. Beroemd is zij niet geworden. Bij haar aankomst in Laren heeft zij zich laten inschrijven en geeft op dat zij van beroep kunstschilderes is. Maar ik denk niet dat zij afhankelijk was van de inkomsten van haar schilderwerk. Ik weet wel dat zij “behoorde tot de 1100 vrouwen die in de negentiende eeuw in Nederland de beeldende kunst beoefenden. De meesten zijn na hun dood vergeten,” zoals Hanna Klarenbeek schrijft in haar boek “Penseelprinsessen & broodschilderessen”. Zij doelt dan ondermeer op een generatie welgestelde en ongetwijfeld ook intelligente vrouwen die in de maatschappij van die tijd niet de professionele vrijheid kenden van de huidige gefeminiseerde Nederlandse samenleving. 

Mien Marchant past perfect in de periode van “Juffers en Joffers” naar het gelijknamige boek van Ingrid Glorie uit 2000 die een twintigtal vrouwen beschrijft die met hun schilderkunst bekendheid en aanzien verwerven in de periode 1850-1950, waaronder een viertal Larense schilderessen. Hier komt Mien niet in voor. In zijn boek “’t Laer”, ontrukt Gerard Koekoek 22 Larense schilderessen aan de vergetelheid door hen bij naam te noemen. In dit rijtje ontbreekt Mien (C.W. Marchant) niet. Misschien is Mien meer een pasteliste- een techniek die zij zeer goed beheerste- dan schilderes, maar ook dat zeg ik alleen maar omdat ik tot nu toe meer pastels van haar ben tegengekomen dan olieverfschilderijen. Mijn oproepen in mei 2012 in Laarder Courant De Bel, de Gooi en Eembode en Bonte Brink hebben enkele leuke aanknopingspunten voor nader onderzoek opgeleverd en bovendien zijn enkele pastels en een olieverfschilderij bij mij aangemeld. Ik weet nu dat Mien Marchant de drie pastelportretten van mijn grootvader heeft gemaakt in 1933 in haar atelier en woonhuis aan de Velthuysenlaan. Misschien is het bij die drie pastelportretten gebleven. Het is ook mogelijk dat ze hebben gediend als studies voor een olieverfportret en wie weet hangt dat ergens aan de muur of staat het vergeten opgeslagen op een weinig bezochte zolder. Ik hoop nog foto’s te vinden van Mien Marchant. Misschien heb ik haar zelfs wel gezien op foto’s die worden bewaard in het archief van haar broer- minister H.P. Marchant (1869-1956) dat in het Nationaal Archief in Den Haag is opgeslagen. Maar ik ken haar beeltenis niet en kan haar niet identificeren. Hopelijk ga ik haar nog ontmoeten in het vervolg van mijn speurtocht. Want ik sta slechts aan het begin. 

Het pension aan de Molenweg 17. Interessant en grappig is dat de standplaats van de fotograaf voor deze foto ongeveer de plek aangeeft waar Mien haar landhuis in 1923 heeft laten bouwen.

Mien Marchant komt in 1909 vanuit Rheden naar Laren, een dorp net als Bergen aan Zee, waar vele kunstenaars zijn neergestreken. In februari van dat jaar overleed eerst haar moeder Apollonia van der Horst (1839-1909), die ook schilderde. Negen maanden later op 6 november overleed ook haar vader Anthony Marchant jr. (1835-1909). Ook hij moet een begaafd tekenaar zijn geweest (ref.: Le tigre néerlandais). Korte tijd later, op 15 december arriveert Mien in het pension aan de Molenweg 17. Een bijzonder gebouw dat opvalt door het platte dak, gebouwd in 1903. Van het pension weet ik nog niet veel meer, maar recent vernam ik de naam. Ik had het niet kunnen bedenken of raden. Pension “Gods Zorg”. Waarom noem ik hier nu ook Bergen aan Zee? Omdat ik een aanwijzing heb gevonden dat omstreeks de tijd dat Mien Laren als residentie kiest, haar 2 jaar oudere zuster Jacoba (die zeer waarschijnlijk ook schilderde), net als Mien ongehuwd gebleven, zich vestigt in Bergen aan Zee. Het voelt als een spannende ontdekking. Twee schilderende zussen die na de verzorging van hun ouders elk naar een kunstenaarskolonie trekken. 

Op 8 juni 1911 vraagt de firma van Schaik & van Dort (“Timmerlieden, metselaars en aannemers”, zo lees ik op het briefhoofd) namens mejuffrouw Marchan (t) “beleefd vergunning” aan Burgemeester en Wethouders van Laren “tot het bouwen van een landhuis op het terrein in het zandgat.” Dat is villa ‘De Hazelaar’ geworden. Het huis moet al snel zijn gebouwd, want uit de opgave in het bevolkingsregister blijkt Mien daar al op 16 september 1911 te zijn ingeschreven en de mooie villa bestaat nog steeds, nu als Mauvezand 17.

De bijzonder vriendelijke bewoners hebben mij hartelijk ontvangen en dankzij hen, heb ik gestaan in de grote en hoge kamer die Mien Marchant van 1911 tot aan omstreeks 1923 in gebruik had als haar atelier. Het grote atelierraam van toen is er (helaas) niet meer. Ik heb dit bezoek aan haar voormalige woonhuis en atelier ervaren als een bijzondere en plezierige belevenis. Waarom Mien dit mooie huis verlaat en zich elders in Laren vestigt, is mij (nog) niet duidelijk, maar op 15 maart 1923 dient Architect H.F. Smit namens Mej. C.W. Marchant “een aanvrage om vergunning voor het oprichten van een gebouw” in. De vergunning is twee dagen later al verleend. Smit ontwerpt voor haar een “Landhuisje te Laren”, een prachtige villa met atelier aan de Velthuysenlaan 1. Geruime tijd heb ik gedacht dat Velthuysenlaan 1 het huidige Engweg 2a zou kunnen zijn geweest waar o.a. de zeer bekende beeldhouwer Mendes Da Costa woonde en leefde tot 1925. De huidige Velthuysenlaan kent geen nummers 1 en 3 meer. Mien’s landhuisje werd later hernummerd tot Velthuysenlaan 9 en dit pand is recent grondig gerenoveerd. Op de Velthuysenlaan komt de Tony Offermansweg uit. Deze “bohemienachtige” schilder (8-11-1854–23-8-1911) naar wie deze weg later is vernoemd, wordt door Mien vermeld als haar leermeester op een inlichtingenformulier van augustus 1940 (zij is dan 74 jaar) aan Veilinghuis Mak Van Waay. Opmerkelijk en ik ben benieuwd wanneer zij dan les van Offermans heeft gekregen. Is dat van 1909-1911 geweest? Kwam Mien naar Laren om les van hem te krijgen en is ze daarom in Laren gebleven? 

Tony Offermans stond bekend als “talentvol kunstenaar, maar ook als even talentvol spreker en roekeloos levenskunstenaar, drinker en feestvierder” (De Valk Lexicon). Niet direct een leraar waarvan ik verwachtte dat de bescheiden mej. Marchant, van hervormde huize, bij hem op les ging. Tot aan haar dood woonde en werkte Mien Marchant in het landhuis. Zij heeft vermoedelijk veel werk achtergelaten dat een jaar na haar begrafenis bij Van Zadelhoff in Hilversum werd geveild. Vijf van Mien’s werken die bij mij zijn gemeld zijn daar gekocht. Drie bloemstillevens en het portret van een hond in pastelkrijt en een heel mooi bloemstilleven in olieverf. Navraag bij het veilinghuis leverde niets op. Van die tijd is bij hen geen veilingdocumentatie bewaard gebleven. 

Aquarel ‘Villa de Hazelaar’

“Haar atelier stond helemaal vol met schilderijen en lijsten. Gestapeld en tegen elkaar”, vertelde mij een mevrouw die als zestienjarig meisje in 1950/1951 op bezoek kwam bij Mien Marchant. Ze werkte bij de bank en kwam periodiek geld brengen. Mien bood haar thee aan, die ze ook wel dronken in de tuin en vroeg haar altijd gauw weer eens op bezoek te komen. Helaas kan mijn enige getuige zich verder heel weinig van de toen 85 jarige Mien herinneren. De zoektocht naar Mien’s levensgeschiedenis gaat verder. Ik weet nog bijna niets van haar. Ik heb veel meer vragen dan antwoorden. Maar het onderzoek tot nu toe heeft wel het volgende opgeleverd: De zus van mijn geportretteerde grootvader, Grietje de Gooijer kwam op 1 augustus 1927 met haar man J. Dekker – die tuinman was – wonen in Mien’s huis op de Velthuysenlaan. Zij waren bij haar in dienst. En naar ik nu aanneem is het zo geschied dat Mien Marchant Grietjes broer bij gelegenheid heeft gevraagd te poseren en zijn diens drie pastel- portretten zo in mijn familie terecht gekomen. Maar als Mien Marchant zo productief was, waar zijn dan toch al die werkstukken gebleven, die in stapels in haar atelier stonden? Zijn er mensen zoals ik, die ook naar het portret van hun grootouders kijken, naar een bloemstuk of landschap? In het 2e deel vertel ik graag meer over het werk van Mien Marchant. 

Literatuur & Bronnen:

  • Hanna Klarenbeek: “Penseeelprinsessen & Broodschilderessen”; Uitgeverij Thoth, Bussum 2012
  • Cornelis Alfred Groenewold: “Le tigre néerlandais”; Proefschrift Groningen 1992
  • De Valk Lexicon (www.devalk.com
  • Nationaal Archief, Den Haag
  • Gemeentearchief/Streekarchief, Hilversum
  • Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag

Met dank aan: Historische Kring Laren, Philip Dorant, Yvonne Majoor, Hans Wouters en Fam. Daams.