Het verhaal van een evacuee

Het verhaal van een evacuee

Zondag 17 september 1944, een zonnige dag, was de luchtlanding bij Ede, het begin van Market Garden. Wij, de familie Janssen, woonden in Oosterbeek, een kleine kilometer buiten het dorp. Ons huis stond direct aan de Utrechtseweg, de hoofdweg tussen Oosterbeek en Heelsum en vandaar via Ede richting Utrecht. De luchtlanding konden wij goed zien, de parachutes hingen bij ons in de bomen. Die avond brak de hel los, er werd zwaar gevochten aan beide kanten van de weg. Horen en zien verging je. De strijd duurde ongeveer een week. Daarna werd het rustiger.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 152 [2020-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Sophia (Fiet) van Dorp-Janssen (geb. 1936, Oosterbeek)

Van Oosterbeek naar Laren

Die eerste avond hadden we al vluchtelingen uit Arnhem en uit het dorp Oosterbeek voorbij zien komen. Wij konden nog enkele weken blijven, maar moesten toen op bevel van de Duitsers ook vertrekken. Dan komt het moment dat je huis en haard moet verlaten, met onze schamele bezittingen op het onderstel van een kinderwagen. Verder namen we mee: een fiets en een liter jenever om eventueel te ruilen voor voedsel. ‘Wij’ waren mijn vader en moeder, mijn twee oudere zusters Co en Miep en ikzelf, Fietje, een 8-jarig meisje, de jongste van het gezin. Mijn oudste zus, Diny, bleef achter vanwege haar werk in een tbc-herstellingsoord. 

Fietje Janssen, later Sophia van Dorp-Janssen, tante van HKL-redacteur Cees Meijer.

Sonneburgh
De hele stoet – te voet – op weg, en je wist niet waarheen. De eerst stop was Otterloo, waar we de nacht doorbrachten in een school, op de vloer in het stro, net als dieren. Zo trokken we van plaats tot plaats en op een gegeven kwamen we in Eemnes, op de Wakkerendijk. Van daaruit ging het naar Blaricum, waar we aankwamen bij een wit gebouw. Het stond op de Torenlaan. Dat bleek later het huis van het echtpaar Singer te zijn [later werd dat het gemeentehuis van Blaricum – red.] Daar was een dame die ons gezin uit de groep haalde en zei voor ons ergens anders een slaapplaats te hebben. Het was mevr. Siny Burg, gehuwd met Nanne Burg. Mijn zus Miep en ik mochten voor één nacht bij haar overburen op de Noolseweg blijven, de familie Alberdingk Thijm. Mijn zus Co (of Coby) werd ondergebracht bij het echtpaar Burg zelf en trad daar meteen in dienst als huishoudelijke hulp. Onze ouders gingen diezelfde avond nog naar de villa van de familie Burg, de schoonfamilie dus van Siny, in Laren. De villa heette Sonneburgh en stond op de hoek Hoefloo/Hilversumseweg. Mevrouw Burg woonde er en ook verbleef er een jongen van mijn leeftijd, Frits Lommel, samen met zijn moeder, mevrouw Lommel; Frits en ik trokken altijd met elkaar op. Mijn ouders en mijn zus Miep en ik konden daar al die maanden tot het einde van de oorlog blijven wonen en het weinige dat er was werd met ons gedeeld. 

Strenge winter
Toen brak de hongerwinter aan en kregen we ‘eten’ van de gaarkeuken. Dat was echt niet te eten, aardappelschillen in water en dunne kleurloze vla. De fles jenever heeft dienst gedaan als ruilmiddel voor 1 liter melk per week, die we haalden bij boer Mijnhout. Ik had versterkende middelen nodig omdat ik difterie had gehad. Voor brood moest je in de rij staan bij bakker Spil op de Nieuweweg. Ik ging er vaak heen met mijn moeder en je moest zorgen vooraan te staan. Maar dan kon het gebeuren dat men zei: “Evacuees achter aansluiten, eerst de Larinezen.” Als je dan aan de beurt was, was er niets meer over.

Ook was er die winter een groot gebrek aan stookmateriaal. Mijn vader en Nanne Burg gingen bomen kappen op een braakliggend veld tussen Hoefloo en Hilversumseweg. Mijn vader was tuinman, dus die wist wel van wanten. Ik ben die maanden ook nog op school geweest, de RK Meisjesschool op de Brink. Het was een strenge winter met veel sneeuw. We gingen met kinderen uit de buurt met aan elkaar gebonden sleeën de Hoefloo af. Bij de familie Jansen op de Hoefloo mochten wij kinderen met Kerstmis komen. Ze hadden een grote kerstboom en we kregen cadeautjes. Dat was feest natuurlijk! De maanden waren koud, we hadden honger maar voor ons kinderen was het toch ook wel weer spannend!

In het voorjaar, het was misschien mei, werd er op de hei Zweeds wittebrood door vliegtuigen afgeworpen. Een ongekende luxe na zoveel ontberingen. Kort daarna konden we weer terug. Ons huis stond er nog, maar was wel beschadigd en leeg geroofd. 

Mevrouw Siny Burg was destijds fotomodel.

Terug in Laren
Laren is voor mij heel belangrijk geweest, zo zelfs dat ik er teruggekomen ben, begin jaren vijftig. Mijn eerste baantje was bij mevrouw Ramond op de Herdersweg. Zij had vier kinderen, Tessa, Dolf, Meriam en Annet; zij gingen allemaal naar school op het Baarns Lyceum. Zo kwam het dat op de verjaardag van één van de kinderen ook prinses Irene present was. Zij was toen een heel verlegen meisje; zij droeg een gele jurk, waarin zij eerder bruidsmeisje was geweest. Irene had een armband om, die zij – zo vertelde ze – van haar moeder had geleend. Ik heb daar maar kort gewerkt, want Mevrouw Ramond ging hertrouwen en verhuisde naar de Hilversumseweg.

Ik heb in totaal 18 jaar in Laren gewoond, op verschillende adressen (o.m. op het Berkenlaantje, Oosterend, Naarderstraat). Op het Berkenlaantje woonde ik bij mijn zus Co, die in Laren was blijven werken en inmiddels was getrouwd met Cor Meijer jr. van wasserij Erica. Ik heb bij vele families gewerkt als hulp in de huishouding, verzorgde er diners en party’s en was kindermeisje. Totdat ik vanwege mijn huwelijk verhuisde naar Den Haag. Nu woon ik al vele jaren in Deventer. Af en toe kom ik nog in Laren, maar het is zo veranderd. Ik blijf het liever in gedachten houden zoals ik het gekend heb.