De Sint Vituskerk op het Sint Janskerkhof te Laren
In Venster 5 van de Historische Canon tussen Vecht en Eem wordt de legende verhaald van de botten van Sint Jan die gevonden zouden zijn op het gebied van het huidige Sint Janskerkhof, wat mede zou verklaren waarom de kerk van die plaats aan Sint Jan zou zijn gewijd. Maar stond daar wel een Sint Janskerk, vroeg ing. Harry van der Voort zich af.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 124 [2013-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Harry van der Voort
Lange tijd hebben historici zich afgevraagd waarom de kerk, die op het Sint-Janskerkhof stond en vanouds de parochiekerk van Laren was, niet net als andere Gooise kerken aan Sint Vitus zou zijn gewijd. Zij meenden dat het Kapittel van Sint Jan grond zou hebben gehad in de Vuursche en dat dit grondbezit zover naar het noorden uitstrekte zodat het Sint-Janskerkhof er binnen viel.
Om een beter idee te krijgen waar de bezittingen van het Kapittel van Sint Jan in het Gooi gelegen hebben, zal ver in tijd teruggekeken moeten worden. Er is voor het eerst sprake van bezittingen of rechten van het Kapittel van Sint Jan in het Gooi als het kapittel in een onbekend jaar tussen 1176 en 1186 een overeenkomst sluit met de Abdij van Elten over de benoeming van de persona van de kerk van Naarden.
De kerk van Naarden, toen nog Naruthi geheten, wordt voor het eerst vermeld in een bezittingenlijst van de Abdij van Werden uit ongeveer 880. Deze bezittingen dienden Liudger, de eerste abt van Werden en diens opvolgers benoemd uit zijn familie tot levensonderhoud. In de 11e eeuw is de bisschop van Utrecht eigenaar van deze zogenoemde abtsgoederen. Hij schonk deze weg aan de kapittels te Utrecht (Sint Maria, Sint Pieter, Sint Maarten, Oudmunster en Sint Jan). Het kapittel van Sint Jan verkreeg onder meer de kerk van Naarden met bijbehorend land dat gelegen was ongeveer ter plaatse waar nu Almere Haven ligt.
In 1170 woedde rond het feest van Allerheiligen een storm die zo zwaar was dat het water uit de Almere werd opgestuwd tot aan de stadspoorten van Utrecht. De bevolking van Naarden (Naruthi) zal van de kust landinwaarts een goed heenkomen gezocht hebben naar hogere gronden in het gebied dat toebehoorde aan de abdij van Elten. Het Kapittel van Sint Jan bleef achter met een verwoest Naarden (Naruthi) met kerk en onbruikbaar land. Het is dan ook waarschijnlijker dat de overeenkomst tussen het Kapittel van Sint Jan en de abdij van Elten uit 1176-1186 een gedeelte is van een uitgebreide overeenkomst tussen hen. Het Kapittel van Sint Jan stond hierbij aan de Abdij van Elten de noordelijke smalle kuststrook met de maatlanden en de bijbehorende rechten af aan Elten en ontving van de zijde van Elten de Vuursche met de hoge en lage heerlijkheid.
Voor de regeling met de kerk van Naarden lag dit wat lastiger. Als er een tweede kerk in het Gooi was geweest dan was het eenvoudiger geweest om het Gooi met de Vuursche en de maatlanden te verdelen in twee parochies. Nu bestond er slechts één kerk, die te Naarden (Naruthi). Beide kerkelijke instellingen kwamen overeen dat er voor het hele gebied één kerk zou zijn waarvan zij elk de helft zouden bezitten, tot uitdrukking gebracht door bij toerbeurt de persona te benoemen.
Uit bovenstaande komt het beeld naar voren dat er tot ca. 1180 maar één kerk in het Gooi is geweest, namelijk die te Naarden. De kerk van Naarden (Naruthi), vermeld als bezit van de Abdij van Werden, is later in handen van het Kapittel van Sint Jan gekomen en in de storm van 1170 verloren gegaan. Kort hierna is een nieuwe kerk van Naarden (Oud-Naarden) gesticht die binnen het rechtsgebied van de Abdij van Elten kwam te liggen.
Op zeker moment zal het voor de bevolking in de dorpen in het zuidelijk deel financieel mogelijk zijn geweest om een kerk te bouwen en een pastoor te onderhouden. Als locatie werd de centraal gelegen nederzetting Laren op het Laarderhoogt (huidige Sint-Janskerkhof) uitgekozen. De oudste vermeldingen van een kerk te Laren spreken telkens over een kerk van baksteen. De middeleeuwse bakstenen, kloostermoppen, die gevonden zijn op het Sint-Janskerkhof wijzen op het midden of tweede helft van de 13e eeuw, zodat de bouw van de kerk rond 1250-1270 zal hebben plaatsgevonden. Archeologisch onderzoek ter plekke zal hierover meer duidelijkheid kunnen verschaffen.
Laren en het Sint-Janskerkhof liggen een aardig eind uit elkaar. Deze situatie heeft tot in het recente verleden geleid tot allerlei volksverhalen en legendes hoe dit zo is ontstaan. Niet de begraafplaats is verplaatst, maar het dorp. Aanvankelijk lagen het dorp Laren en haar kerk met kerkhof naast elkaar op deze heuvel. Naar mate de ontginningen langs de Eem vorderden, zakte het grondwaterpeil door de verbeterde ontwatering van het gebied. Dit betekende voor de boeren op de hoge gronden in het Gooi dat zij steeds diepere putten moesten slaan om bij het water te kunnen komen. Op een bepaald moment was het eenvoudiger om in lager gelegen delen een nieuwe boerderij te bouwen aan het Zeveneind en bij de Brink.
De dorpskerk met het kerkhof bleef uiteindelijk alleen achter op de heuvel. Voor de dorpelingen een onhandige situatie, die zij oplosten door de bouw van een kapel in het dorp, de huidige protestantse Johanneskerk aan het straatje Bij den Toren, in 1521 gereed gekomen. De kerk op de heuvel bleef nog lange tijd in gebruik. Nu duidelijk geworden is dat het Kapittel van Sint Jan geen bezittingen heeft gehad in Laren, blijft de merkwaardige situatie over, dat de kerk van Laren gewijd is aan Sint Jan. In een tweetal middeleeuwse documenten uit 1436 en 1444 in het Geheim Archief van het Vaticaan en een derde uit 1530 in het archief van de Bisschop van Utrecht wordt echter H. Vitus als patroonheilige van Laren vermeld en niet H. Johannes de Doper.
De Vituskerk verviel langzamerhand. Als de katholieke eredienst in 1581 ook in Laren wordt verboden, wordt de Sint-Janskapel in het dorp overgedragen aan de protestanten terwijl de Sint-Vituskerk op de heuvel leeg blijft staan. De katholieke Laarders blijven echter samenkomen in de Sint-Vituskerk op het kerkhof, totdat deze op last van de protestantse overheid in 1586 werd afgebroken. Het kerkhof kon blijven als het kerkhof van de Sint-Janskerk in het dorp en werd daarom in de 17e eeuw ‘Kerkhof van St. Jan te Laren’ genoemd.
In het dorp maakten na de Reformatie de katholieken lange tijd gebruik van schuilkerken, tot men in 1613 een noodkerk inrichtte aan het Zevenend en in 1760 officieel toestemming kreeg tot de bouw van een schuurkerk daar. Deze kerk werd ook weer gewijd aan Sint-Jan. Voor de Laarders in die dagen een logische keuze, want zij hadden wel een herinnering aan een Sint-Janskerk in het dorp. De Sint-Vituskerk speelde in hun herinnering geen rol meer omdat ze een eind buiten het dorp stond en voor de sloop in 1586-1587 nog maar sporadisch gebruikt werd.
In 1845 werd aan de Brink een nieuwe waterstaatkerk gebouwd, die in 1924 vervangen werd voor de huidige Sint-Janskerk naar ontwerp van Wolter te Riele. In 1937 ter gelegenheid van 50 jaar Sint-Jansprocessie werd deze kerk verheven tot basilica minor. Het bestaan van een Sint-Vituskerk als parochiekerk is dan al ruim drie eeuwen geleden uit de herinnering van de Laarders verdwenen.
Noot: Deze bijdrage is een samenvatting van het gelijknamige artikel in Tussen Vecht en Eem 2010-1, p. 20-32. Als zodanig is deze in 2010 geplaatst als verdiepingsbijdrage bij de webversie van de Historische Canon tussen Vecht & Eem, Venster 5, ‘Het Sint-Janskerkhof met de Doodwegen’.
Noot redactie: Ruim een jaar geleden besloten wij met plaatsing van dit artikel te wachten op een tweede onderzoek waarvan wij sindsdien niets meer hebben vernomen.