De onderduikers van Henk Majoor en Mien Bouwman

De onderduikers van Henk Majoor en Mien Bouwman

Bij het verwerken van krantenknipsels in het archief van de Historische Kring Laren kwam ik een knipsel tegen dat mijn aandacht trok. Het was een knipsel uit de Gooi- en Eemlander uit 1976. “Israël dankt echtpaar Majoor: 7 levens gered”, was de kop van het artikel. Henk Majoor en Mien Bouwman hebben in de Tweede Wereldoorlog zeven Joodse onderduikers onderdak verschaft in hun kleine boerderijtje aan de Melkweg 64 en ze daardoor het leven gered.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 144 [2018-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Bep (G.L.) De Boer

Henk Majoor die een aannemersbedrijf runde kreeg het verzoek van Herman Troeder, zelf Joodse Nederlander, om een paar onderduikers op te nemen. Troeder was contactman voor het verzet en hij zorgde ook voor extra bonnen voor voeding. Het was wel passen en meten om voor alle mensen in huis een veilig plekje te vinden, maar het is gelukt en ze ontvingen in 1976 van de Israëlische ambassadeur Abraham Kidron in het Tropenmuseum in Amsterdam de ‘Medal of Just’ voor vredelievendheid uitgereikt. De Medal of Just wordt alleen na een zeer nauwgezet onderzoek verleend en dat maakt zo’n onderscheiding des te waardevoller. Henk en Mien vonden dat ze het daar niet voor gedaan hadden maar dat zo’n blijk van waardering toch wel erg fijn was.

Jozef Majoor

De onderduikers van Henk  Majoor en Mien  Bouwman

Nadat ik het artikel had gelezen vroeg ik me af of er misschien nog kinderen van het echtpaar Majoor in leven waren. En zo kwam ik terecht bij een zoon van het echtpaar, Jozef Majoor. Als kind heeft hij dit allemaal meegemaakt. En bij een kopje koffie met een Larense dennenkoek vertelde Jozef het volgende: “In 1942 namen mijn ouders 2 Joodse onderduikers in huis, een kunstenaarsechtpaar. De namen ben ik vergeten, ik was toen 2 jaar. Ze hadden bij ons het atelier gehuurd in het kleine boerderijtje aan de Melkweg 64. Daar had vroeger een schilder gewoond. Na een paar maanden werden de onderduikers weggehaald door landwachter Nijland met assistentie van de Larense politie. Ik ben daarna met mijn ouders ondergedoken bij familie in Amsterdam, want ze waren bang ook opgepakt te worden. Er waren toen al contacten met mijnheer Troeder van de ondergrondse. Enige tijd later kregen mijn ouders nogmaals een verzoek om onderduikers op te nemen. Op de avond dat een brandend vliegtuig overkwam en in de Eemnesserpolder stortte waren bij ons 2 Joodse kinderen aangekomen. Albert en Thea Gomez de Mesquita, resp. 12 en 10 jaar oud. Hun ouders werden bij mijn opa en opoe aan de Elleboogweg ondergebracht. Mijn moeder wilde ’s nachts geen onderduikers over de vloer hebben.

Lammert van de Veer, de timmerman, construeerde een schuilplaats op het zoldertje. We hadden boven het plafond onder de rieten kap een loze ruimte die niet gebruikt werd. Er werd een luik gezaagd in het plafond van het halletje bij de voordeur. Dat was zeer ingenieus bedacht. Het luik was ingesloten aan twee zijden door de muur, de schoorsteen liep daar en de ijzeren elektriciteitsbuis die naar de lamp in de gang liep. Aan de kant van de muur bedekte een afdeklatje de zaagsnede. Op de balken waar het plafond aan vast zat werden steigerdelen vastgemaakt om een stevige ondergrond te hebben. Het rietendak werd afgeschut met lakens. Het was een veilige schuilplaats. Met een laddertje moesten ze naar boven.

De onderduikers van Henk  Majoor en Mien  Bouwman

We hadden gelukkig goede buren. Aan de ene zijde de familie Hobbel, de pottenbakker en aan de andere zijde mevrouw Langeveld, de vrouw van de kunstschilder Frans Langeveld. Als er een razzia was, kwam mevrouw Langeveld met een leeg suikerpotje zogenaamd suiker lenen bij haar buren en dan ondertussen haar verhaal doen. Opa Majoor raakte in de stress en kon ’s nachts niet meer slapen. Toen besloten mijn ouders om ook de vader en moeder van Albert en Thea in huis te nemen.

In Huizen waren de broer en schoonzus van de familie Gomez de Mesquita ondergedoken. Zij was verpleegster en toen één van de kinderen ziek werd, kwam ze helpen bij de verpleging. Ze vonden het in Huizen niet prettig en voelden zich daar niet veilig. Er werd besloten om dit echtpaar en hun dochter ook in huis te nemen. Zo hadden we 7 onderduikers. De ondergrondse leverde bonkaarten. De Joodse familie had kostbare sieraden bij zich die te gelde gemaakt werden om voldoende eten te kunnen kopen.

Het was een spannende tijd. Het ging goed. De familie die we in huis hadden, werd onze vrienden. Tot 1944. Er kwam bericht dat ze verraden waren. Gelukkig konden ze terecht bij de zoons van mijnheer Hobbel die in Eemnes woonden. Daar hebben ze het eind van de oorlog gehaald. In de hongerwinter waren ze weer bij ons. Een gelukkige bijkomstigheid: tijdens de hele onderduikperiode is er geen Duitser op ons erf geweest. Als er een razzia was dan verhuisde de hele familie naar boven.

In het laatste jaar van de oorlog waren mijn ooms gevlucht uit Duitsland waar ze moesten werken voor de Arbeitseinsatz. Ze waren een keer bij ons op bezoek toen er een razzia plaatsvond en ook zij moesten toen mee naar boven. Mijn jongste oom kon niet stilzitten en liet zijn schoenen vallen terwijl de Duitsers over de Melkweg paradeerden. Het was heel gehorig boven.

Na de oorlog werd de schuilplaats gebruikt als opslagplaats. Ik had er een grote kist staan waar ik mijn boeken in bewaarde. Dan waren ze buiten bereik van mijn kleine broertjes. Als ik een keer daarboven was, kon ik alle geluiden van de Melkweg horen. Na de oorlog hielden mijn ouders contact met de familie Gomez de Mesquita. We gingen vaak bij ze op bezoek in Amsterdam. Bij oom Simon en tante Jo en bij oom Sjaak en tante Eppie. Ik moest na de oorlog wel even wennen want in de oorlog was het oom Wim en tante Annie. Als de familie uit Amsterdam overkwam naar Laren, had ze dikwijls een tas met kleding bij zich. Ze hadden nl. allebei een textielzaak.

We hebben nog steeds een goed contact. Bij alle Joodse feesten worden we uitgenodigd. Ik heb alle begrafenissen bijgewoond op de Joods-Portugese begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel. Mijn zus en ik worden steeds uitgenodigd door de kleinkinderen als hun kinderen bar mitswa vieren bij het bereiken van de volwassenheid.”

Toen Jozef uitgesproken was, namen we nog een kop koffie. Daarna namen we afscheid en Jozef beloofde nog wat foto’s op te zoeken.

Bronnen: De Gooi- en Eemlander 15 dec. 1976;  Hr. J. Majoor