Jeugdherinneringen van Marie Cremers

Jeugdherinneringen van Marie Cremers

Kunst uit het dorp van Mauve

…In den zomer gingen wij per vigilante naar Laren op Groenendaal bij mijn grootmoeder. Aan de tollen in Naarden en Muiden liet mijn vader ons er uit om aan de vrouw van de tolbaas te laten zien hoe we gegroeid waren. Eens had de koetsier geen rekening gehouden met de steilte van de Laarderhoogte, zodat wij naar beneden renden en er bijna een groot ongeluk gebeurd was. – Er was een moestuin met ouderwetsche bloemen; sommige werden blaasjes die knapten als je er op drukte en we snoepten worteltjes, die we uit de grond trokken. Graag dwaalde ik alleen langs de paden, waarvan op één een witte roos tegen een acaciastam bloeide en ik verwonderde mij over de wespen die lang op één plek bleven zweven en dan opeens vlug van plaats wisselden. Achter den moestuin lagen grote stapels houtblokken en ik bouwde mij er een verborgen zetel in om ‘s avonds de zon te zien ondergaan over de bouwlanden. Niemand kon mij daar vinden.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 99 [2007-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

In de kamer was het gezellig; op regendagen speelde ik op de breede houten drempels van de openslaande ramen met wittullen gordijntjes, waar ergens een krekel huisde. Als ik uitkeek over de bouwlanden, waartusschen eilandjes van bomen waren, die aan Chinesche prenten herinnerden (een met een treurbeuk waaronder mijn zusje Jo niet door durfde: wij sleepten er haar onder tot ze gilde!), was er nog steeds een regengordijn voor Blaricum. Laren was toen een boerendorpje, voordat Mauve er schilderen kwam. Ik herinner mij een huisje aan de straatweg met knollen van horloges voor het raam en een dik bemost dak; meer villa-achtig, dat Geertruida’s hof heette en waarvan in mijn gedachten de ui-klank lichtpaars was.

De kindermeid Klaasje nam mij dikwijls mee naar de Roomsche kerk met een beeld van Sint Jan met het lam in de armen, bij de mooie Brink gelegen met het kleine vijvertje waarover wilgen hingen. Hamdorff was toen een klein boerderijtje en bij Majoor kregen we balletjes, bruine en rose en witgestreepte.

‘s Morgens maakte mijn grootmoeder in de huiskamer de nachtlichten en petroleumlampen in orde, waarvan ik er een met een dame er op en een slanken hazewind zeer bewonderde. Als men geen raad met ons wist, werden we gestuurd om in het Rozenlaantje roosjes te plukken of sparappels te zoeken om pannenkoeken mee te bakken (d.w.z. het vuur er voor aan te maken), of ook wel wegeblaadjes, die bloed stelpen, voor het geval dat iemand zich bezeert.

Ook weet ik nog goed hoe het in de kinderkamer achter de beukenhaag naar de provisiekast rook, waaruit Oma, in een grijze morgenjapon en met een wit mutsje op, ‘s morgens allerlei kwam halen. Meestal kregen wij een kandijklont: die klonten waren aan een witten draad geregen en werden er af getrokken. – Er hingen platen in zwarte lijsten: De ledige Plaats en Mir fliehen alle Freuden, een reproductie naar Bakker Korft. Hierop stonden oude dames met mutsen op, waarvan er een aan het spinet dit lied voordroeg.

‘s Winters woonde mijn grootmoeder in Amsterdam en ik herinner mij nog goed het zilveren trommeltje waaruit wij oubli’s kregen, bros en hol knapperig gebak in sigarenvorm. En met Nieuwjaar stond een groote chocoladeketel op de kachel, waaruit wij in lange Lijzen melkchocolade dronken.

Den 6den December werden de vijfentwintig kleinkinderen bij Oma genodigd, waar Sint-Niklaastafels in hoefijzer vorm (planken op stoelen gelegd en bedekt met witte lakens) hun heerlijkheden ten toon spreidden, bestaande uit lekkers, prentenboeken en speelgoed. Een paar maal kreeg ik Engelse kleurboeken, waarmee ik gelukkig naar huis ging.

Nog vrolijker waren de Sint-Niklaasavonden thuis uit onze schooljaren, met kunstige surprises en verzen, waarbij wij aan het eind door de inpak-papieren waadden als door herfstloof. Onze bijdragen droegen we vooraf op een presenteerblad langs de trappen en kwamen wij elkaar dan met verrassingen tegen, dan scholden we angstig:”Gemenerd, je hebt gekeken!”

Uit: Jeugdherinneringen door Marie Cremers, uitgegeven door uitgeverij De Eik.


Laren

Ik mag wel die regenzomers
als de wind door de lovers suist
en door de toppen der bomen
een ernstig lied verruischt.

En ik denk aan mijn kinderjaren
in den tuin van Groenendaal
aan den sparrenstraatweg in Laren
een dorpstuin wat simpel en schraal.

Ik ruik weer de vochtige aarde
en de phloxengeur langs het pad,
en de appeltjes die ik bewaarde
en in mijn boezelaar had.

En de duizendschoonen kleurig,
als een poppenjurk zo bont,
verregend maar toch nog fleurig,
lachten mij toe van den grond.

Maar het meest in het winderige ruischen
aan de punt van de dorpschen tuin
hield ik van het boome-suisen
waar ze bogen kruin op kruin.

Aan de punt van den tuin, verloren
in het machtige windgeluid,
stond een peinzend kind te hooren
naar het lied van de eeuwigheid.


Uit: Weerlichten;
verzamelde gedichten van Marie Cremers,
uitgegeven bij Boosten & Stols, Maastricht 1925.