Erfgooiers en hun gemene gronden (6)

Erfgooiers en hun gemene gronden (6)

Het is om en nabij 1530. Enkele Loosdrechters hadden jarenlang fanatiek gewerkt aan de vergroting van hun percelen en waren pardoes de grens met Gooiland overgestoken. Ze besloten om ook daar grond te ontginnen. Aangezien dit een ‘woest’ gebied was, dat wil zeggen in gebruik als gemene grond voor het verzamelen van sprokkelhout, paddenstoelen en plaggen, merkten de erfgooiers er aanvankelijk niets van. Je kwam daar immers niet elke dag.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 128 [2014-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Deel 6: Eenheid naar buiten, veelheid van binnen

Anton Kos

De erfgooiers uit bijvoorbeeld Laren en Blaricum lieten het gebied zelfs voor wat het was; veraf gelegen en dus praktisch gezien onbruikbaar. Maar toen de Hilversumse erfgooiers hun opdringerige en spittende Loosdrechtse buren eenmaal hadden opgemerkt in hun ‘achtertuin’, en vernamen dat zij niet van plan waren te vertrekken, protesteerden alle erfgooiers tegen dit landjepik …
De reden was simpel. Ieder verlies van gemene grond tastte het collectief aan en dat zou op termijn meer en grotere problemen opleveren. Als de groepsamenhang wegvalt, dan neemt de onderlinge agressie toe, dat wisten de erfgooiers maar al te goed. De strijd tegen een gezamenlijke vijand zou niet alleen de pijn van de eerdere interne conflicten verzachten, maar ook bijdragen aan een hechtere en vooral sterkere erfgooiersgemeenschap. Maar de Loosdrechters waren niet zomaar en ook niet zonder enige rechtsgrond Gooiland ingetrokken.

Bijna vijftig jaar eerder was de Grote Kerk in Naarden geheel afgebrand (1481), een ramp voor de stad en de parochianen. Vandaar dat rap werd overgegaan tot herbouw. Ook toen ging dat niet voor niets. De erfgooiers – kennelijk was de kerk van Naarden belangrijk voor de gehele regio – besloten bij te dragen in de vorm van een schenking van ‘zekere gronden’, gelegen tussen Loosdrecht en Hilversum. Later zouden deze gronden Kerkelanden genoemd worden, ‘landen behorend tot het bezit van een kerk’. De Naarder kerk verpachtte deze zogenoemde vullinggronden – uitgegraven stukken veen die met aarde zijn volgestort – aan de Loosdrechters. De erfgooiers vonden dat geen punt. Ze konden natuurlijk niet verwachten dat de kerkmeesters of pastoor zelf met dat land aan de slag gingen. En op deze manier kwam er klinkende ‘buitenlandse’ munt binnen, waarmee Naarden zijn kerk kon herstellen. Daar was het tenslotte om te doen.

De verpachting was echter zodanig geregeld dat de Loosdrechters juist gronden aan Gooise zijde in pacht kregen die op hun eigen percelen in Loosdrecht aansloten. In de loop van de tijd hadden ze die gronden voor het gemak in cultuur gebracht. De vullingen waren allengs redelijke bouw- of weilanden geworden en aan de kim lag nog veel meer tot cultuur te brengen woest land. Uiteindelijk kwamen de Loosdrechters steeds dichter bij niet aan hen verpachte grond. Ook daar wisten ze wel raad mee, vooral omdat ze er bijna nooit erfgooiers zagen. En als ze dat wel deden, dan zagen ze erfgooiers die eigenlijk niets deden. De Gooise lanterfanters namen slechts sprokkelhout, paddenstoelen en soms wat klein wild mee. Wat de Loosdrechters zich niet goed realiseerden, is dat dergelijk gebruik van grond gangbaar en typerend was voor die erfgooiers; een minieme benutting door zo weinig mogelijk mensen. Dit adagium gold ook voor hun meenten, heidevelden en bossen.

Woedend
De erfgooiers waren woedend over de Loosdrechtse annexatie. Er werd al snel flink geknokt met behulp van hooivorken en plaggenhakken. De overheid wilde snel een einde maken aan deze ongeregeldheden. Het ging namelijk ten koste van de ‘omzet’, want door deze uit de hand gelopen burenruzie kon niemand rustig zijn land bewerken. In 1534 kwam het daarom tot arbitrage door Hollandse bewindslieden. ‘Laat ze ’t allemaal maar houden’, klonk de volkse samenvatting van hun besluit. Men besloot dus dat de verpachting gecontinueerd moest worden en dat de Loosdrechters de ingenomen stukken Gooise grond mochten houden, vooral omdat zij jarenlang grote kosten hadden gemaakt om die gronden sowieso van nut te laten zijn. Bovendien en interessanter, ze kregen toestemming om hun percelen nog wat uit te breiden en deze na gedane zaken rechtmatig en werkelijk los te maken van Gooiland: ‘(…) dewelcke voors[egde] landen zij sullen mogen afheynen ofte bevrijen van de gemeente van Goylandt’. En zo ontstond Nieuw-Loosdrecht … op voormalige erfgooiersgrond.

J. van Santen (kopie), Caerte ende Meetinghe gedaen (…) In Hollandt van seekere Bosch ende Vullinghe gelegen in Goylandt, 1597. Deze kaart uit 1597 geeft de situatie nadat de rook was opgetrokken. De Loosdrechters waren Gooiland ‘ingewaaierd’ en hadden een fors stuk Hilversums grondgebied opgeslokt – bedenk de boog tussen de delen A en B, later het Eerste en Tweede Blok. Het ging hier dus om alle overgebleven Gooise vullinglanden verminderd met de door Loosdrecht ingenomen Kerkelanden. Het stuk tussen C en D was niet opgemeten omdat daar een weg werd aangelegd.

De Hilversumse erfgooiers bleven dwarsliggen, want die hadden er het meeste last van. Tevergeefs. Intussen was het collectief verdeeld geraakt. Het was Naarden die een ander belang liet prevaleren, namelijk de inkomsten. De Loosdrechtse exploitatie verzekerde de stad en haar kerk van inkomsten. Zeer waarschijnlijk heeft dit meegespeeld bij de arbitrage; stadsbestuurders en kerkmeesters hadden nu eenmaal meer invloed dan enkele boze Hilversumse erfgooiers. De aanvankelijke eensgezindheid uit Laren, Blaricum en Huizen was intussen broos, vooral omdat deze dorpen gecompenseerd werden. Met andere woorden, de grote verliezer was Hilversum. Toch heeft deze gebeurtenis er lange tijd voor gezorgd dat er niet nog meer gemene grond verloren zou gaan. De eenheid naar buiten, hoe breekbaar ook, was tijdens dergelijke conflicten belangrijker dan de veelheid van binnen. Maar toen een schoonzoon van Willem van Oranje zich in 1619 vergaapte aan deze en andere Gooise vullinglanden, begon het van voor af aan… Daarover de volgende keer.