De buurt, waar ik ben geboren – Molenweg

De buurt, waar ik ben geboren – Molenweg

Ik ben geboren in het huis Molenweg op de hoek van de Neuhuijsweg en heb daar tot mijn 25e jaar gewoond. Naast ons op Molenweg 14 staat en stond een grote boerderij, die niet meer als zodanig gebruikt werd. Er woonden drie oude mannen, ieder op zichzelf. In een gedeelte van het voorhuis woonde “Opa Bakker”, Cornelis Bakker. Hij was oud-wethouder van Laren en er is nog altijd de Cornelis Bakkerlaan, naar hem vernoemd. Hij droeg, naar de Larense dracht, zwart pak en zijden petje. In zijn kamertje hing een koekoeksklok, iets wat wij als kinderen prachtig vonden. Ook was er een trommeltje zwarte ballen en die waren lekker! Als dank voor het balletje moesten wij drie keer op zijn handen slaan en zeggen “Geluk, geluk, geluk”! Wij kwamen graag bij “Opa Bakker”!

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 89 [2004-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Door A. Van Gelder-Vonk

Hoofdfoto: Molenweg 12

Op de deel in een afgetimmerd kamertje woonde Tymen Bus, een schoenmaker. De hele buurt bracht er zijn kapotte schoenen. Hij zat op een stoel achter zijn werktafel vol rommel; schoenen, gereedschap, een bak met kleine spijkertjes, enzovoort. Ook lag er een grote zij spek waar hij regelmatig een stuk van afsneed, met hetzelfde mes waar hij leer mee sneed en dat at hij lekker op. Hij was heel dik en had een kaal hoofd. Later, in de oorlog, zag je hem vermageren. Hij had gewoon geen eten meer. In het derde kamertje woonde Van den Brink, hier weet ik niet veel van, hij kwam er veel later wonen. In het grootste gedeelte van de boerderij, het voorhuis, woonde de familie Snoei. In de oorlog waren zij na het bombardement weggegaan uit Rotterdam.

Aan de overkant woonde de familie Hebing, zij hadden een steenhouwerij. Er werden onder andere grafstenen gemaakt. Er werkten vier mannen. Het doorzagen van de marmeren platen maakte heel veel lawaai, in gedachten hoor ik het nog. Daarnaast woonde de familie Slikker. Meneer Slikker was een orthopedische schoenmaker. Zij hadden een mooi huis en een mooie tuin. Het volgende huis was ook weer een soort boerderij. Jan Calis, de foerage handelaar, woonde er met vrouw en kinderen. Henk van de Wardt uit Eemnes was er de knecht. Ik bewaar heel goede herinneringen aan hem. Wij mochten als kinderen mee op de wagen getrokken door een paard om bestellingen weg te brengen. Bijvoorbeeld naar de manege op de Paviljoensweg. Daar weer naast woonde Plekkepoel. Plekkepoel had een transportbedrijf, maar dan met paard en wagen. Een grote verhuiswagen was er, de tapisserie. Henk Wortel was in dienst als koetsier (de vader van Ernst). Eerst overleed vrouw Plekke poel en een hele tijd later Teus Plekkepoel. Miep, de oudste, werd de “moeder” en zij zorgde goed voor haar zusjes. Er was in huis nog een waterpomp en een heel klein huiskamertje en ook weer een grote deel. Wij waren daar als kind in huis en speelden er vaak.

De smederij vanuit het Witte Huis. Foto: J.M. Koeman, Ursem

Verder was in de buurt hotel/pension “Het Witte Huis”. Daar woonde Beten Bertus Majoor. Zomers kwamen de zomergasten. Ik zie het nog voor me. Bertus ging met de fiets naar het tramstation en kwam wat later terug met de gasten en een grote koffer achter op zijn fiets. De gasten zaten in de tuin op witte houten stoelen en de kinderen speelden met ons op straat. Het leek wel of het in die tijd elke dag mooi weer was. Het gaf altijd een gezellige drukte in de zomer. Naast het “Witte Huis” woonden twee dames; zusters van” opa” Bakker. Deze twee, Truitje en Mietje, liepen nog in de Larense dracht.

Wat ik nog meer weet
Er kwam regelmatig een man door de straat. Hij droeg een grote blauwe zak, waarin hij grote blikken met zwarte ballen had. Die ballen verkocht hij bij mensen aan de deur. De boerenmensen namen die bij het koffiedrinken en dat gebeurde de hele dag door, zo’n balletje in de mond in plaats van suiker. 

Ook herinner ik me nog dat er omstreeks de Kerst een man door de straat liep achter een kar, die luid riep: “Hazen en konijnenvellen!!!!” Men slachtte voor de Kerst vaak een eigen konijn en hij kocht de vellen op.

Ook kwam er zo nu en dan een voddenman langs met allerlei spulletjes. Als je dan als kind wat vodden kwam brengen kreeg je een klein cadeautje en dat wilde je natuurlijk dolgraag!

Nog iets leuks om te vertellen is dat ·s morgens om 10.00 uur de bakkers van de Coöperatie met een handkar het dorp in trokken om hun brood aan de vrouw te brengen. Vóór 10.00 uur de weg op, was strafbaar. Zij liepen dan met een hele groep achter hun karretjes om hun brood te verkopen in het dorp. Meneer van Piet van ‘t Rood was de chef. Hij woonde aan de overkant op de Molenweg, het huis heette “Zonne-Wende”.