De Bijenstand 1 – 1944

De Bijenstand 1 – 1944

BOEKFRAGMENT, GESCHREVEN DOOR DE HEER WEINBERG
(Boek voor zichzelf geschreven en nooit uitgegeven. Uit het Amerikaans vertaald door G. Meulenkamp)

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 115 [2011-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

We waren veilig in het huis van tante “Aafje” op de Prof. van Reeslaan. Ik was daar al sinds 1941, toen ik uit de gevangenis in Scheveningen was gevlucht; daarom kon ik niet terug naar mijn flat in Amsterdam. Ik kon niet bij Bimbo blijven, daar Lore angstaanvallen kreeg. Zeker niet in Amsterdam, waar op Joden werd gejaagd. Dus toen Doedel mij vroeg om voor een weekend naar haar kleine schuur in Blaricum te komen, stemde ik daarmee in en reisden we met een autobus, die op een hout-gasverbrander reed van Bussum Station naar de schuur in Blaricum. Het was een verblijf voor een weekend. Het bleek zelfs een heel aardige ruimte te zijn op de Angerechtsweg. Het hoorde bij een transportbedrijf. Wij verbleven er acht weken, na de tijd in de gevangenis waren dit hele fijne weken bij de mooie Doedel. Totdat de eigenaar terugkwam en wij eruit moesten. Zij kon terug naar Amsterdam. In die tijd waren we nog zo naïef om te denken, dat vrouwen niet in gevaar waren. De eigenaar van de schuur had een onbekende man naar ons gestuurd met een verblijfsadres. Daardoor kwam ik bij mevrouw Alblass, later bekend als tante Aafje. Ze nam mij op en later de Bock’s en op het eind waren er zelfs 12 onderduikers, vijf stellen en twee vrijgezellen en dat allemaal in het kleine houten huis, waar officieel vijf oudere dames leefden. Maar dat is allemaal verteld in een ander hoofdstuk. Nu rond Kerstmis 1943, gebeurde er twee dingen om ons bestaan te bedreigen. Puyenbroek werd ergens in het zuiden van Nederland gearresteerd tijdens de zwarte handel in textiel en wij waren bang, dat hij over ons zou vertellen tijdens het verhoor door de Duitse Sicherheitspolizei, om zijn eigen hachje te redden. Tussen haakjes: sommige politieboeven in Blaricum werden verdacht van een poging tot oplichting van de vader van Ella. Dus nu werd de veilige plek bij Alblass opgeblazen. Voor twaalf illegalen een veilige plek zoeken leek eind 1943 haast onmogelijk, maar het werd geregeld en voor alle mensen werd een nieuw adres gevonden. Binnen een paar uur waren wij allemaal weg. Als veiligheidsmaatregel was iedereen onbekend met het adres van de anderen, om te voorkomen het onder druk te verraden. 

Zo kwam het dat Ella en Koert, haar echtgenoot en ik, als oude vrienden naar de Bijenstand in Laren gingen, naar het huis van Mevrouw Bartels. Ella en Koert hadden daar al eerder gezeten, toen hun huis in Laren door Duitse officieren in beslag werd genomen in 1940. Toen ik in de Bijenstand kwam voor de eerste keer in het donker, hoefden we ons niet te verbergen, maar de volgende dag onderzocht ik het huis om een plek te vinden voor het maken van een veilige schuilplaats, zoals eerder bij tante Aafje. Het huis had veel kamers met lege ruimtes onder de dakconstructie, een gigantische zolder boven aan de tweede trap met ruimtes aan de zijkant onder het schuine dak. Het waren allemaal grote lege ruimtes. Er waren maar twee hele kleine kamers op de bovenste zolder, omgeven door de grote zolder met de deuren in een soort kleine driehoek, tegenover elkaar. Bovenop de driehoek was het dak en ik zag een ruimte tussen het plafond en direct onder de dakspanten, groot genoeg om er twee matrassen neer te leggen om te slapen. Er was alvast een ladder neergezet en er was een luik, dat we dicht konden doen, als we de matrassen oprolden en de ladder omhoogtrokken, en zo konden wij dan veilig slapen. Een van de twee kamers onder ons was leeg. In de andere kamer bewaarde de dochter van mevrouw Bartels haar uitzet voor een eventueel huwelijk. Onze weinige bezittingen waren niet veel waard en brachten bij verkoop te weinig op om onze verblijfkosten te kunnen betalen. Daarom moesten we snel bedenken wat we daaraan moesten doen. We kwamen op het idee om van de beenderen van de “zwart” geslachte koeien, de schouderbladen af te zagen, te vijlen en te polijsten en er dan smalle stroken van zagen, zodat die leken op oud ivoor. Het glanzende oppervlak werd dan door Koert gepolitoerd en ik graveerde er Chinese en Japanse tekeningen in, gekopieerd uit kunstboeken, heel precies in zwarte lijnen. Ik had mijn oude waterverf-kleurdoos meegnomen, die ik nog had, en daarna werd het gelakt met kleurloze nagellak uit een flesje dat we nog ergens gevonden hadden. Het zagen en vijlen was niet alleen hard werken, maar het kostte ook heel veel fijne figuurzaagjes. De leden van de ondergrondse, die ons ondersteunden met gestolen of valse bonnen om eten en andere benodigdheden te kopen, namen de zaagjes mee naar de ijzerwinkel van de Gebr. Kerkhof en toen zij hoorden waarvoor we ze gebruikten kregen zij een hele bundel nieuwe zaagjes. In feite zijn hele voorraad, omdat deze, zoals zoveel dingen tijdens de oorlog moeilijk te verkrijgen waren. 

Dus werd de kleine kamer, slechts verlicht door een klein smal raam, onze werkkamer en we zaagden, vijlden en deden alles wat er gedaan moest worden. De resultaten waren werkelijk aardige stukjes, en in een tijd dat er niets te koop was in de winkels, behalve de noodzakelijke eerste levensbehoeften, werden deze stukjes “kostbaarheid” gekocht om weg te geven als cadeau. Een vriendin, wier echtgenoot al was gearresteerd, nam ze voor ons mee, genaaid in stukken gordijn, naar een mooie winkel in Amsterdam om daar te verkopen voor een werkelijk goede prijs. Dit verlichtte de economische kant van ons verborgen leven en we werden er allemaal hoopvol van, speciaal toen wij het idee hadden, dat het Derde Rijk schudde op zijn grondvesten en de geallieerden aan de winnende hand waren. Wij dachten dat de oorlog niet veel langer kon duren. Mevrouw Bartels had twee andere huurders, twee heel jonge mensen, die in het bezit waren van een paspoort van Hollands Oost Indië. Zij leefden openlijk in huis en hadden distributie papieren; hoewel zij joodse Amsterdammers waren, hadden zij een oosters uiterlijk. Mevrouw Bartels was belijdend katholiek. Zij had iedere ochtend in de grote kamer beneden een klas met schoolkinderen van de R.K. Jozefschool, die door de Nazi’s was bezet. Wij hoorden de kinderen in de klas met zilveren stemmetjes een Marialied zingen. Ondanks dat het allemaal zo veilig leek, waren we erg wantrouwend en om onverwachte gebeurtenissen voor te zijn hebben wij binnenshuis een bel aangelegd van de binnenkant van de voordeur naar onze zolder. Natuurlijk was de hele constructie absoluut verborgen en onzichtbaar. Als er iemand aan de deur kwam, die voor mevrouw Bartels onbekend was, kon ze stiekem op het knopje drukken, zodat op zolder de bel ging om ons te waarschuwen en te stoppen met werken en het maken van lawaai en naar onze verborgen schuilplaats te verdwijnen. Maar het materiaal in de “werkkamer” kon niet worden verborgen. Wij hadden het excuus, dat het een hobby was van de heer Bartels, die in die tijd ook was gearresteerd en al een paar maanden in de gevangenis zat. Hij was een van de leiders van een geheime organisatie van Hollandse officieren, de ‘Ordedienst’ genaamd.

De 16e februari 1944 brak aan, koud, grijs en miserabel. Er viel een klein laagje sneeuw. Ella, altijd bereid om te helpen, zover als dit mogelijk was in deze situatie, ging na het ontbijt naar de keuken om de afwas te doen en Koert en ik gingen aan het werk. Een deel van de ontbijttafel was nog in gebruik. De kleine man van het minikoppel was nog aan het eten, zijn vrouw was nog boven. De deurbel klonk. Het was precies tien uur, dus dacht mevrouw Bartels dat de man van de wasserij aan de deur stond, hetgeen een fatale vergissing bleek te zijn. Het was een Nazi, die direct zijn voet tussen de deur zette en naar zijn medestander riep “het is goed, kom hier” en toen naar Mevrouw Bartels blafte: “wij zijn van de Duitse Sicherheitspolizei”, dat betekende “De Gestapo”. Mevrouw Bartels werd naar achteren de kamer in geduwd, waar de kleine mijnheer Kattenburg nog aan de ontbijttafel zat, zonder emotie te tonen over wat er achter zijn rug gebeurde. De man van de Gestapo, met pistool, had een papier bij zich en vroeg aan mevrouw Bartels waar het echtpaar Schöndorff en hun zoon Rolf waren. Hij wist dat ze in huis waren en mevrouw Bartels moest hem naar ze toe brengen, anders… dus moest zij met een pistool in haar rug de trap op. Zij had geen kans gezien om ons te waarschuwen door op de knop van de bel te drukken. Wij waren dus gewoon aan het werk en werden volkomen
verrast toen er een pistool op ons werd gericht. 

Koert zat naast het smalle raam. Ik stond daarnaast met een elektrische boor in mijn handen, gekleed in een witte overall, een overblijfsel van mijn periode als vliegenier. De boor, boven mijn hoofd gehouden, omdat we onze handen omhoog moesten doen, was maar een armlengte verwijderd van het pistool en ik leunde een beetje naar voren om zijn arm en zijn hand te raken met het zware gereedschap. Maar opeens zag hij wat ik van plan was, deed een stap naar achteren en richtte het pistool op mij. Wij moesten met hem naar benden naar de huiskamer en daar op de bank gaan zitten. Mevrouw Bartels zat op haar eigen stoel. De andere man van de Gestapo vroeg Kattenburg naar zijn papieren en hij stond op om ze te gaan halen, maar hij moest beneden blijven en de Nazi ging zelf naar boven. Na korte tijd hoorden wij een verschrikkelijke schreeuw van zijn vrouw. Zij werd naar beneden gebracht met haar armen op haar rug gedraaid terwijl de tranen over haar wangen stroomden. Wij wisten allemaal, dat we verloren waren. Maar waar was Ella?
Achter de bank, waarop we zaten was een trapdeur. Er was ook een grote klerenkast in de hoek van de kamer en wij verwachtten, dat Ella daar in zat. Iets anders konden wij ons niet voorstellen. Wat er echt was gebeurd, was totaal anders Toen zij de vaat aan het wassen was, verscheen een van de Nazi’s, buiten voor de keukendeur. Zij hoorde het woord “Sicherheitspolizei” en toen de Nazi-wacht voor de keukendeur werd weggeroepen door de andere Nazi, is zij met de schort over haar nachthemd door de keukendeur naar buiten weggevlucht de sneeuw in, recht het laantje in langs de Gooise school. Zij passeerde een man met een fiets, die op de hoek van het smalle laantje stond en waarvan ze dacht dit is een “verkeerde”. Maar bij het passeren zei ze hem gedag terwijl ze verwachtte dat ze gearresteerd zou worden.
(Jaren later bleek de man, die Schlösser heette,een deserteur was uit Hitlers leger en hij werkte inmiddels voor de Hollandse ondergrondse). Dus redde hij haar leven. Tot zover Ella’s vlucht. Wij zaten alle drie angstig afwachtend in de woonkamer en vertelden de Nazi’s dat Ella haar dagelijkse boodschappen in het dorp aan het doen was. Dus wachtten zij op haar thuiskomst. Koert was van ons het meest nerveus, hij vreesde voor haar leven. Hij wilde naar de WC. Dat mocht eerst niet, maar na lang aandringen ging een van de twee Nazi’s met hem mee. Hij wachtte buiten de deur, die op een kier moest blijven staan. Hoe hij het voor elkaar kreeg, is niet bekend, maar hij gleed door het smalle WC- raam en was al buiten toen de Nazi het ontdekte. Hij sprong naar het raampje en richtte het pistool op Koert en dwong hem terug te keren. Ella kwam niet meer terug. Maar opeens kwam de vrouw, die de door ons gemaakte artikelen in Amsterdam verkocht er aan en bleef staan om ondervraagd te worden. Haar papieren waren in orde en zij mocht weer weg. Daarna kwam er een andere vrouw de tuin in fietsen en stond een poosje stil. Zij hielp gewoonlijk mevrouw Bartels met de boodschappen. Zij had dus een goed excuus om te komen. Zij sprak met mevrouw Bartels over recepten. Ook zij mocht weer weg gaan. Een  lange tijd later moesten wij naar het plaatselijke politiebureau marcheren en werden daar urenlang vastgehouden. De twee, die ons hadden aangehouden, gingen terug naar het inmiddels lege huis om naar waardevolle bezittingen te zoeken en die te stelen. Zij vonden niet onze schuilplaats op zolder, dus roofden zij alleen de eigendommen van mevrouw Bartels en van de heer en mevrouw Kattenburg.

Wat gebeurde er achteraf? Vanaf het politiebureau werden wij allemaal in een taxi naar het hoofdkwartier van de Gestapo in Amsterdam gebracht. Van de 7 personen in de taxi, ben ik de enige die levend is teruggekomen. Mijn medegevangenen zijn gestorven. Mevrouw Bartels in Ravensbruck, de familie Kattenburg en de heer Schöndorff in Auschwitz. De twee Hollandse Nazi’s, Kapitein en Oudewolvers, de een werd na de oorlog aangeklaagd door het Bijzondere Gerechtshof en werd door een vuurpeloton gedood. De ander, Oudewolvers werd vermist in Rusland aan het front, vechtend tegen het Rode Leger.

Noot: De heer Weinberg kwam na de oorlog terug en vond Ella Schöndorff nog in leven.
Zij trouwden en woonden nog een tijd in het huis op Bijenstand 1. Later verhuisden zij naar Luxemburg en kregen daar een zoon. In 1995 stierf de heer Weinberg. Wanneer Ella is gestorven is niet bekend. Hun zoon woont nog in Luxemburg.