David Schulman vertelt… (deel 3)

David Schulman vertelt… (deel 3)

Kunst uit het dorp van Mauve

Aan de hand van een oud krantenartikel vertelt Mary van der Schaal het verhaal van David Schulman, die een vriend was van haar vader, Jan de Valk. In de vorige afleveringen heeft u kunnen lezen hoe een natuurtalent als David Schulman, door een kop koffie in de kroeg bij Hamdorff, i.p.v. verkoper in de verfwinkel van zijn vader, kunstschilder werd. Het verhaal schetst vooral een uniek Larens tijdsbeeld van de kunstenaarwereld.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 107 [2009-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Akkers
“Maar laat ik niet afdwalen en terugkeren naar de dagelijkse bezoeken aan Laren. Het was omstreeks de eeuwwisseling nog zo’n ongerepte natuur. Als je vanaf Hilversum het St. Janskerkhof gepasseerd was zag je Laren in al zijn schoonheid omringt door koren- en boekweitakkers, voor je. Geen huis te zien tot Laren. Op de hoek van de St.Jansweg (nu straat) een rand van eikenhout met een pad door de akkers liep naar de molen. Ik heb daar als jongen zitten schilderen en tekenen. Helaas bezit ik daar niets meer van. Ik had de gewoonte om veel van die dingen te vernietigen, omdat ze steeds onder mijn verwachtingen bleven. Natuurlijk bleven ze dat, omdat je het wel mooi ziet en mooi voelt, maar te weinig kunt om het weer te geven”. 

Hoge iepen
“In die jaren was het tramstation op de Brink. ’t Was in de oude boerderij naast de zustersschool. Aan de ene kant het café met serre van Majoor en op de andere hoek het kantoor van Siedenburg, de chef van de tram. Vanuit de serre van het café had je een prachtig uitzicht over de Brink. Tussen de hoge iepen het witte kerkje, het Bonte Paard en de Koesweerd. Vanaf die plek heb ik geprobeerd een vrij groot schilderij te maken. Ik durfde daar niet te zitten schilderen en dus maakte ik maar wat krabbels en kon dan mijn vrije zondag besteden aan mijn schilderstuk. Nu zou het misschien op die manier lukken, maar toen, ’t zal in 1896 zijn geweest, ik was vijftien, bleef zoiets natuurlijk te zwak van bouw. Dat zal dan ook wel de reden zijn geweest dat ik het een paar jaar later heb vernietigd. Ik heb daar wel eens spijt van gehad omdat het van kleur nog wel aardig was. Uit die zelfde tijd zag ik later bij familie nog een paar dingen terug. Ze hadden wel iets naïef aardigs, al zeg ik het zelf, maar toch stumperig.

Roggebrood
Ik had vernomen dat er in Blaricum ook een paar schilders woonden en ging dus op stap. Van de Brink komend ging ik de binnenweg dus via de oude Torenlaan. Nu zag de Brink er in die jaren ook heel anders uit. Waar zich nu een rij moderne winkels bevindt (Strating etc.) was de oude bakkerij, een boerderij met van binnen blauw geverfde muren. Hier had ‘Teus van Barten Mie’ zijn bakkersbedrijf. Hij was bekend om het beste roggebrood van heel het Gooi. Hij bakte het dan ook op de oude manier en stond zelf in de kuip het deeg te treden. Met blote voeten die hij heus wel voor die gelegenheid waste!

Wat verderop een klein pleintje met heel schilderachtige huizen. Het huis van Trijntje van Arda of liever Lammert van Aken, die met Trijntje van Arden gehuwd was. Ik heb daar later van 1901 – 1904 gewoond. En dan de Torenlaan waar de mooie bomen staan. Stel u voor: een weg met heel diepe zandsporen. De tramrails lag er al. En als je nu heel goed kon fietsen, dan was er naast de rails een heel smal paadje, dat je met kunst en vliegwerk tot halfweg Blaricum kon rijden. Een prachtige weg! De beukenbomen die vooral in het najaar zo buitengewoon mooi hun blad lieten kleuren en dan die lichte zandkleur tegen de aan beide kanten van de weg staande bosjes van kreupelhout (in 1904 werd de Torenlaan verhard). Één huisje stond er links. Het was ter hoogte van de tweede villa. De woning van de familie Van der Veer, omringd door een paar linden. ’t Leek me toen al een ideale plek om er te wonen…”.

Enige dagen later…
Met de heer Schulman als gids zijn we de laatste keer halverwege Laren en Blaricum op de Torenlaan blijven steken. We zetten nu onze tocht voort om de “schilderskolonie” daar te bezoeken. 

De heer Schulman: “Tot Blaricum stond er geen huis meer. Halfweg was het midden­gedeelte van de laan verhard. Wel waren en nog kuilen, maar daar was nog te fietsen. Zo kwam je dan bij het kerkje en iets verder had je de ‘Brouwerij’. In dit pand hebben heel wat schilders gewoond. In 1896 kwam ik er voor het eerst. Toen woonde daar de schilder W.H. Eikelenberg, die hoofdzakelijk landschappen schilderde. Een jaar later hadden vier schilders hun intrek in de ‘brouwerij’ genomen: Henri Elias, Co Breman, D. Komter en Derk Meeles.
Het was daar een gezellige huishouding. Een echte Huizense met witte kap op deed het werk in huis. In de zomer schilderden de heren buiten. Kort daarna kwam Evert Pieterse in Blaricum. De andere helft van de ‘brouwerij’ was verbouwd tot woonhuis en een groot atelier kwam er in voor Pieterse.

Zijn komst verwekte wel enige sensatie. Pieterse en zijn vrouw hadden een paar jaar in Parijs gewoond en daar deed men in die jaren al veel aan ‘t fietsen’. Het echtpaar Pieterse hadden dan ook hun ‘vélo’, zoals hij zijn rijtuig altijd noemde, meegenomen naar Holland. Tot zover niets bijzonders, maar nu was er iets dat men in Blaricum nog nooit gezien had: mevrouw Pieterse ging op de vélo in een pantalon, op zijn Parijs! en dat bracht heel wat tongen in beweging. Wat kan er toch in een halve eeuw veranderen…”.

Wordt vervolgd…