Broederschap

Broederschap

Zonder wonder, zo’n wonderbaarlijke geschiedenis, die door het toedichten van wonderen nooit zo verwonderlijk had kunnen worden. Dat lijkt in een zin het verhaal van de Sint Jans devotie in Laren. Een verhaal dat begonnen moet zijn in de dertiende eeuw op een plek die sinds mensenheugenis als speciaal zo niet heilig werd beschouwd. En dan ontstaan er mythen. De historici, dr. A.C.J. de Vrankrijker en dr. P.J. Margry hebben de bekende “wonderverhalen” inmiddels al adequaat weerlegd. Maar de devotie voor Johannes de Doper heeft er niet onder geleden.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 124 [2013-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Noud Smelt

De begraafplaats
Uit geografische, topografische bronnen is wel duidelijk geworden dat ten zuiden van Laren op een kruispunt van doorgaande paden van het oosten naar Naarden vanuit het zuiden (Hilversum was eigenlijk nog niets) een speciale geheiligde plek was, de omgeving waar ook de grafheuvels lagen. Daar moet een kapelletje gebouwd zijn, daar werden de doden begraven. Dus de plaats voor een ode aan die overleden ouders, familie en bekenden. Daar trokken de overlevenden van pest en cholera-epidemieën, natuurrampen, oorlog en plundering naar toe. Alleen of in kleine groepen vanuit Laren en andere woonsteden in de directe omgeving hielden de christenen die plek in ere; hun schutspatroon was Johannes de voorloper, de doper van Gods Zoon. In de zestiende eeuw kreeg Laren, aan wat nu de Naarderstraat is, in het dorp een eigen kerk. Het kerkje bij de graven raakte in verval, maar de bede of boetetocht traditie bleef. 

Reformatie
Hoe katholiek het Gooi, en Laren in het bijzonder, ook was, de politieke ontwikkelingen in de Nederlanden zorgden er wel voor dat ook dit dorp op het zand met heel nieuwe geboden en verboden te maken zou krijgen. De eigen kerk werd overgenomen door de nieuwe kerk van de Reformatie, het eigen geloof in verbondenheid met paus van Rome, bisschop van Utrecht en de eigen katholieke pastoor was voortaan taboe. Godsdienstvrijheid was er niet meer bij; het tijdperk van de schuilkerken brak aan. Godsdienst op straat was verboden. Het duurde tot in de achttiende eeuw voordat ook de rooms-katholieke godsdienst weer wat meer vrijheden kreeg. Aan de Smeekweg kreeg Laren een “officiële” schuilkerk, die tot medio 1800 in gebruik zou blijven.

Amsterdam
Godsdienst (on)vrijheid of niet, Laren bleef katholiek, de protestanten bleven demografisch gezien een verwaarloosbare minderheid. En de tocht over de doodweg naar het kerkhof buiten het dorp bleef een vast onderdeel van de geloofsbeleving waarin St.Jan centraal stond van de in aantal en relatieve welvaart groeiende vooral nog steeds agrarische bevolking. Waarschijnlijk door de onderlinge contacten van de verschillende pastoors en de toenemende mobiliteit raakte de Sint Jansdevotie ook buiten het Gooi bekend met name in Amsterdam op de Oostelijke Eilanden. Ook daar een schuilkerk en een levendige verering van Johannes, maar daar veel meer in het teken van de herdenking van zijn onthoofding op 29 augustus.

Toen rond 1795 na de inval van de Fransen en nadat de Oranjestadhouder Willem IV de benen had genomen naar Engeland, de godsdienstvrijheid hersteld was, wilden de Amsterdammers dan ook in alle openheid op bedevaart naar Laren. Dat de Laarders ook naar Mokum gingen blijkt eigenlijk nergens uit. Laren was en bleef de “heilige” plek al stond ook de Bataafse Republiek nog geen godsdienst oefeningen in de openbare ruimte toe; in de schuilkerk moest het nog allemaal gebeuren. Stimulerende kracht in die jaren rond de eeuwwisseling was pastoor van Oostveen, een man met familie in Amsterdam. Hij begon priesters uit zijn omgeving uit te nodigen bij de liturgische festiviteiten, vroeg om assistentie bij het biechthoren en het opluisteren van de processie binnen in de kerk. Omdat door de politieke situatie het verboden was om op bedevaart naar Kevelaer te gaan werd Laren het voor de hand liggende alternatief. De Kevelaergangers hadden al een broederschap opgericht, waarom dan ook niet hetzelfde voor Sint Jan in Laren gedaan?

Oprichting van de Broederschap
Het initiatief voor het vragen om toestemming voor een broederschap lag bij de Amsterdamse pastoor Beukman, die zijn Amsterdamse wat vrijer gaan denkende gelovigen wat beter op het rechtzinnige pad wilde houden. De Verlichting begon sporen te trekken in het roomsche kerkelijke leven. De Larense pastoor Van Oostveen sloot zich aan bij dit initiatief en zij verzochten bij de hoogste kerkelijke autoriteit in de Bataafse Republiek die in het Duitse Munster zetelde, om een broederschap te mogen oprichten. Op 1 oktober 1805 komt de eerste pauselijke reactie: een herderlijk schrijven van paus Pius VII die een volle aflaat verleent aan ieder die op de dag van Sint Jans-onthoofding (29 augustus), Sint Jansgeboorte (24 juni) en de eerste zondag van de vasten en de daarbij behorende octaven, dat wil zeggen tijdperken van acht dagen in aansluiting op de viering van kerkelijke feesten, het openlijk bedehuis van de Heilige Anna (de patroon van de kerk in Amsterdam) godvrugtig zullen bezogt hebben en aldaar voor de eendragt der Christene Mogendheden, Uitroeijing der Ketterijen en verheffing onzer moeder de H. Kerk God zullen gebeden hebben.” Laren wordt hier niet genoemd, over een broederschap wordt niet gerept, daar was het wachten nog op en niet tevergeefs. Op 30 april 1806 schreef de vice-superior vanuit Munster “Daar veele gelovigen, zoo te Laren en omliggende plaatsen als te Amsteldam eene zonderlinge Godsvrugt tot den Heiligen voorloper van Christus hebben aan den dag gelegd en hierom ook steeds deszelfs bedehuis te Laren met ijverige godsvrucht gewoon zijn te bezoeken, zoo hebben wij tot aanvaring en vermeerdering hunnen godsvrucht en om hun verlangen te voldoen overeenkomstig ons Apostolisch gezag, een Broederschap goedgekeurd”. Zo’n twaalfhonderd jaar nadat het fenomeen broederschap zijn intrede deed in de Nederlanden had Laren zijn eigen Sint Jans Broederschap.

Zelfheiliging en naastenliefde
Broederschappen waren van oorsprong opgericht voor leken binnen de katholieke kerk die zich extra wilden inspannen om de hemel te bereiken. Als het om hun werk ging waren er de gilden die het maatschappelijk leven ordenden, in de kerk de broederschappen die regels oplegden voor misbezoek, dagelijkse gebeden, aflaten, aalmoezen en andere vormen van naastenliefde omwille van het rijk der hemelen. Als bestuurder werd dan de pastoor of andere geestelijken aangeweven, zij waren de “professionals” om toezicht te houden en vorm te geven aan spiritualiteit en zelfopoffering. En zo ging het ook in Laren. De pastoor werd voor eeuwig en altijd bestuurder, vrouwen en mannen mochten lid worden, maar dan wel de voorgeschreven litanieën of rozenkransen bidden en naar de mis komen. En natuurlijk moesten pastoor en bestuurders ook de contributie vaststellen en innen.

Op 9 juni 1806 startte de inschrijving in Laren in het ledenregister; in dat eerste jaar meldden zich 220 katholieke Laarders aan, het totale aantal katholieken was toen 1425 op een bevolking van 1445. Opmerkelijk is het nagenoeg totaal ontbreken van enige regeling of bepaling rond een Sint Jansprocessie, voorlopig ging het alleen om missen voor overleden en levende leden van de broederschap en hun religieuze verplichtingen. En die stonden een gestage groei van het ledental niet in de weg; in 1813 was Willem Evertz. nummer 350. Maar daarna zat er aardig de klad in. Het ergste werd gevreesd totdat er toch weer een spectaculaire opleving kwam. Met honderden in een jaar nam het ledental weer toe, zodat in 1890 er geen aparte ledenlijsten meer bijgehouden werden; iedere parochiaan was lid en dat duurde tot 1941, het jaar dat er geen processie meer op straat gehouden kon worden.

Amsterdam – Laren
Ondanks de broederlijke start van de beide broederschappen duurde het niet lang voordat er ook de nodige verschillen aan het licht begonnen te treden. De geografische, maatschappelijke en economische situatie deed zich gelden. De Amsterdammers rekruteerden hun leden uit de hele stad uit voornamelijk kringen van ambachtslieden en middenstanders. In vergelijking met de arme Larense boeren waren ze rijk en konden zich derhalve veel meer pracht en praal bij hun jaarlijkse bedetochten naar Laren permitteren; meer kaarsen, wierook, vaandels, eten en drinken onderweg en netter in het pak. Maar Laren ontwikkelde zich ook, niet alleen in bewoners aantal, maar ook in welzijn en zelfbewustzijn. De schuil- of schuurkerk was al lang veel te klein geworden. In het nieuwe koninkrijk der Nederlanden mochten ook de katholieken weer kerken bouwen. Willem II vanaf 1840 op de troon gaf in 1843 het groene licht voor de bouw van een “Waterstaatskerk” in Laren, de weduwe van burgervader van Velthuijsen schonk de grond en Rijk en Provincie droegen met forse subsidies bij aan de bouw. Stuwende krachten waren pastoor van Duijnhoven en burgemeester van den Brink. 

In 1845 werd de Sint Janskerk aan de Brink in gebruik genomen, katholiek Laren had weer een eigen huis en dat was ook goed voor het zelfvertrouwen. Men voelde zich steeds minder een bijwagen bij die Amsterdammers. Die accentverschuiving werd nog meer benadrukt toen ook de kerkelijke structuren in 1853 ingrijpend veranderden. Nederland werd weer een zelfstandige kerkprovincie en Amsterdam en Laren kwamen in verschillende bisdommen te liggen, resp. Haarlem en Utrecht. De Amsterdamse animo om naar Laren te komen werd allengs minder er werd gewerkt aan een eigen nieuwe kerk – de Sint Nicolaas- aan (nu) de Prins Hendrikkade werd belangrijker. Na 1858 kwam er een einde aan de georganiseerde bedevaart per trekschuit tot Bussum en dan verder met paard en wagen op Laren aan was voorbij.

Processieverbod
De koning-zakenman Willem I die zijn eigen welvaart en die van zijn onderdanenscherp in het oog hield verbaasde zo niet ergerde zich aan de rijke variëteit aan katholieke feestdagen. Allemaal verloren arbeidsuren, zo zou de economie nooit vooruitkomen. Nog afgezien van zijn protestantse inborst die ook niet warmer werd van dit rooms vertoon was de welvaartsontwikkeling voor hem het belangrijkste argument om paal en perk te stellen aan de openbare viering van heiligenfeesten met processies, kermissen en alles wat er verder nog bij zo’n feestelijke vrije dag hoorde. In 1848 met de invoering van een nieuwe grondwet werd het processieverbod in de wet verankerd zij het met uitzonderingen.

En Laren werd zo’n uitzondering. En dat hadden ze voor een belangrijk deel te danken aan burgemeester Jan van den Brink die maar liefst van 1817 – 1862 hier de lakens uitdeelde. Volgens de letter van de wet kwam Laren niet in aanmerking voor een uitzonderingspositie; Ondanks alle legendes en verhalen stond niet vast dat het in Laren ging om een van “oudsher” en dat is van voor 1795 bestaande traditie waarin in groepsverband een bidtocht werd ondernomen onder leiding van een geestelijke en waarbij kruisen, kaarsen, wierook, vaandels en andere kerkelijke en liturgische voorwerpen werden meegenomen. Medio de 19e eeuw was er hoogst waarschijnlijk nog geen sprake van een processie zoals die zich later zou ontwikkelen. De magistraat-diplomaat-netwerker van den Brink heeft met succes gebruik weten te maken van het schimmige verleden van de Sint Janstraditie met al haar mythen, legenden en wonderverhalen.

Op eigen benen
Na de in gebruikneming van een nieuwe kerk, het wegblijven van de Amsterdamse broeders en de erkenning door de overheid kon katholiek Laren gaan werken aan een feestelijke Sint Jansviering. De Broederschap had daarbij nog geen rol van betekenis; hun contributiegeld werd besteed aan misstipendia voor levende en overleden leden, al dan niet meer of minder plechtig en gezongen. De pastor, de zangers en café Pandelaar tegenover de kerk kregen hun deel. Ondertussen had de parochie wel de nodige liturgische attributen om het feest de nodige luister bij te zetten, zo werd het verlies aan Amsterdamse stukken gecompenseerd. 

Penningen
In 1864 gaat er iets opmerkelijks gebeuren. Na afloop van de processie constateren de broeders dat de aankleding van de processie eigenlijk maar een wat armetierige bedoening is. De blikkerige penningen die de broedermeesters droegen zouden door zilveren exemplaren vervangen moeten worden. Het jaar daarop bleken tien broedermeesters op eigen kosten een zilveren penning te hebben die verwerkt werden in de broedermeesterstokken. De namen van deze tien zouden zo uit een parochieregister anno 2013 overgenomen kunnen zijn. Het zou traditie worden deze stokken en dus het broedermeesterschap van vader op zoon door te gaan geven. Maar deze accentuering van het uiterlijk vertoon was ook symbolisch voor een opwaardering van de rol van de broederschap. Zij gingen zich veel meer bemoeien met de processie zelf. Bovendien, pastoors kwamen en gingen, maar Larense families bleven. De broederschap werd een hechte kring van gelijkgestemde zeker voor die tijd elite mannen die binnen en buiten de kerk de lakens uitdeelden.

Sacramentsprocessie
Voor bloei en groei van de Sint-Jansdevotie was de pastoor een belangrijke (hoofdrol)speler. Zijn inzet en enthousiasme maakten het verschil, het ledenaantal van de Broederschap groeide soms spectaculair, lof en luister van de processie bloeiden op. In 1880 was pastoor Hartman naar Laren gekomen; de katholieke emancipatie kwam tot volle bloei met de bouw van scholen en vergroting van kerk die alweer te klein geworden was voor de gestaag groeiende kudde. 1886 werd een bijzonder jaar voor de Sint Jansviering. Zoals afhankelijk van de kerkelijke kalender zou ook dat jaar 24 juni samenvallen met de viering van Sacramentsdag, een feestdag speciaal voor de instelling van de Eucharistie. Voor pastoor Hartman een goede reden om van de processie een Sacramentsprocessie te maken. De geconsacreerde hostie zou meegedragen worden naar het kerkhof en weer terug. De autoriteiten i.c. burgemeester Velthuysen gingen akkoord. De bedetocht van enkelingen door de velden, al dan niet in het nachtelijk duister naar het kerkhof was een openbare manifestatie geworden van zelfbewuste rooms-katholieken, die hun geloof, cultuur en emancipatie vierden.

Larens Rijke Roomsche Leven
In de laatste decennia van de 19e eeuw en de jaren daarna tot 1940 was Laren exemplarisch voor wat overal in Nederland gebeurde. De industrie groeide en bloeide, het vaak nog armetierige boerenbedrijf verdween; onderwijs, gezondheidszorg en cultuur in Laren natuurlijk vooral verzorgd in en door de katholieke zuil werden door hun monumentale nieuwe gebouwen beeld en sfeerbepalend in het dorp. 

Jaarlijks hoogtepunt bleef 24 juni, de Sint Jansviering. De aantallen deelnemers en toeschouwers komen nu onwerkelijk over; in 1900 maar liefst 20.000 mensen langs de kant, in 1906 zesduizend processiegangers in de stoet. De kerk werd te klein voor zo’n massale toeloop, zelfs de nieuwe kerk kon deze schare niet meer herbergen. 

Vanaf 1930 werd de traditionele zegen gegeven vanaf de loggia. De Brink stond vol met priesters, zusters, broeders, muziekkorpsen, koorzangers, bruidjes, vrouwen en mannen rond de vaandels van hun bonden en gildes. Daar tussenin de broedermeesters die deze massale stoet in goede banen moesten leiden. Maar de meest opmerkelijke rol was misschien wel weggelegd of liever opgeëist door de burgemeester, eerst de van Velthuysens en vanaf 1909
Jhr. Van Nispen tot Sevenaer. In zijn dubbelrol van burgemeester en hoofd­broedermeester ging hij met staf en ambtsketen aan de kop van de processie. Scheiding van kerk en staat, noch de kritiek van liberaal Laren kon daar iets aan veranderen. 

Basiliek
De organisatie van de jaarlijkse processie in die tijd lijkt voor een buiten- staander een logistieke operatie die om veel professionaliteit vraagt. Daar is weinig van terug te vinden in de archieven. Van vader op zoon werden de spelregels doorgegeven. De buurtcomités, als gold het een onderlinge competitie, zorgden voor versiering en erepoorten langs de route, vaste timmerlieden en bloemisten zorgden voor de aankleding van kerk en kerkhof. En de broedermeesters, met en zonder staf in de hand leidden alles in onbeschreven goede banen. 

De pauselijke beloning voor zoveel geloofszin en vroomheid en activiteit kwam in 1937. Aartsbisschop de Jong van Utrecht had in 1936 aan de paus gevraagd de Larense kerk te verheffen tot “basilica minor”, formeel ter gelegenheid van het feit dat daar nu 50 jaar lang een sacraments­processie gehouden werd, maar ook de eeuwenoude traditie en de unieke status bleven niet onvermeld. 

Over de komst van Sint Willibrord als begin van het christelijk leven in het Gooi en wonderen wordt dan niet meer gerept. De Sint Jansdevotie met jaarlijkse processie in die tijd had dat niet meer nodig om Laren een unieke positie in Katholiek Nederland van die tijd te geven.

Literatuur

  • Sint Jan: De Sintjansprocessie van Laren in het Gooi, Dr A.C.L. de Vrankrijker met medewerking van Gabriel Smit; Broederschap van Sint Jan, Laren MCMLII.
  • Teedere quaesties: religieuze rituelen in conflict, Peter Jan Margry, Verloren Hilversum 2000.
  • Getuigenis op straat, De Larense Sint Janstraditie, Leo Janssen, Karel Loeff (red.). Leo Janssen Produkties en Stichting Uitgeverij Noord-Holland 2005

Redactioneel: Het is de intentie van redactie en auteur om dit artikel volgend jaar te vervolgen met accent op de recentere geschiedenis rond Sint Jansprocessie en Broederschap.