Herinneringen aan ‘huize Kruize’
Wij kwamen na het overlijden van mijn vader in 1936, mijn moeder en zusje Loes, die 7 jaar ouder was dan ik, naar Blaricum, eerst gewoond op het Koloniepad en daarna naar de Engweg 8 in Laren, in het voorhuis van de familie de Groot. Veel is er gebeurd in huize Kruize gedurende de oorlog.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 119 [2012-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Nel Klein Bog-Kruize
Ik kan mij de mobilisatie in augustus 1939 nog goed herinneren. Wij kregen een officier Knottenbelt met zijn vrouw in huis. Na de capitulatie in mei 1940 zijn zij weer vertrokken. Ik was toen 6 jaar. Al vanaf het begin van de oorlog hadden wij Guus v Rijckevorsel in huis. Waarom weet ik niet! We hadden 30 konijnen ik kan mij niet herinneren hoeveel er nog over waren aan het einde van de oorlog. Guus verzorgde ze en ik mocht helpen. Ook hebben we een geitje gehad dat stond in het kolenhok, is toen geruild met Calis de melkboer voor o.a melk. Jammer genoeg is het beestje toen bij Calis gestolen! De Engweg en Van Wulfenlaan was een heerlijk buurtje.
Mijn vriendje Peter Pfeffer woonden met zijn familie op de Engweg. Op mijn verjaardag in 1941 was Peter nog aanwezig bij de poppenkast voorstelling. In 1941 begon de jodenvervolging en in 1942 werd het gehele gezin Pfeffer opgepakt en is nooit meer terug gekomen. Op de van Wulfenlaan woonde de familie Herman. Mijn beste vriendinnetje was Pien. Zij hadden een joods jongetje, Joosje in huis. Hij is na de oorlog naar Israël vertrokken.
Mijn Oom Ties Kruize was hoofd van het verzet in Blaricum. Engweg 8 was een doorgangs huis, voor onderduikers o.a. de gebroeders Spits. Ik zal nooit vergeten, dat zij een gans bij zich hadden. Daar hebben we heerlijk van gegeten. Dit was allemaal in de jaren 1942-1944. Na het bombardement van Rotterdam kregen wij een Joodse apotheker in huis ‘Opa Wijnberg’ voor mij. Zijn zoon was arts en was nogal eigenwijs. Hij droeg een Jodenster, kwam zo nu en dan en was ervan overtuigd dat hij als arts niet zou worden opgepakt. Het tegendeel is bewezen, ook hij kwam nooit meer terug. Opa Wijnberg bleef na de oorlog bij ons en is in 1947 overleden.
Voor zover ik mij kan herinneren zijn de Duitsers 1x aan huis geweest om fietsen te vorderen. We hadden een fiets in de gang staan maar die is gelukkig niet opgemerkt. Als er weer een razzia was kreeg mijn moeder bericht van mijn oom. Dan werd ik er op uitgestuurd met een boodschap. De Moffen lieten kinderen wel lopen. Soms werd ik na achten naar de familie Herman gestuurd met een boodschap. Dan ging ik door de tuinen over het weitje aan de van Wulfenlaan. Dat weitje is nu helemaal volgebouwd! Bij mijn oom mocht ik niet meer komen want daar waren 2 joodse meisjes ondergedoken, en een paar geallieerde piloten die door mijn nichtje Sieke uit de polder waren gehaald.
Ook de familie Sleeswijk woonde op de van Wulfenlaan en zoon René verraste ons vaak op allerlei goocheltrucjes. Het was altijd feest bij hen in de garage. Wij zaten op de Gooische school, maar deze was gevorderd door de Duitsers. René speelde voor Sinterklaas, toen wij school hadden achter in de kerk aan de Akkerweg, de consistorie van wat nu de Ontmoetingskerk heet. Ook hebben wij nog school gehad in ‘de Wilde Zwanen’ dat was toen de 4e klas. Wij hebben toen een erehaag gevormd voor het huwelijk van Graaf van Limburg Stirum die daar toen trouwde. Met onze klas begonnen wij in het tuinhuis van de familie Dudok de Wit aan het Rozenlaantje. Ondanks de oorlog waren dat gezellige tijden.
Ik heb een keer een heer mee naar huis genomen die op honger tocht was geweest en niet verder naar Amsterdam kon. Mijn moeder en de onderduikers vonden dat helemaal niet prettig. Gelukkig was het een goede Nederlander. Het huis was toen zo vol dat ik in het bad heb geslapen. Ook mijn zusje Loes en nicht Sieke trokken erop uit op jacht naar eten.
In 1943 kregen we ook een joods meisje uit Amsterdam van mijn leeftijd in huis. Maar haar ouders hebben haar toch weer bij zich genomen in Amsterdam. Ook dit hele gezin is afgevoerd. Je hoorde de moffen vaak ’s avonds over straat lopen, dat was erg angstig.
Na de oorlog was er een gezamenlijke dienst in de Basiliek en toen werd er gewaarschuwd voor nog “loslopende” Duitsers. Op 9 mei 1945 werden wij verrast door mijn Engelse oom, een Britse marine officier Commander G.H. Gandy die na de eerste wereld oorlog getrouwd was met de zuster van mijn moeder. Hij kwam via Antwerpen uit Terneuzen. Boven de grote rivieren waren de Canadezen en geen Britten. Mijn tante was geïnterneerd in Hong Kong en mijn moeder en mijn Oom hadden sinds 1943 niets meer van haar gehoord.
We zijn toen naar de familie in Blaricum gegaan en kwamen langs de kei waar een grote oploop was, als ik mij goed herinner werden daar meisjes die hadden geheuld met Moffen of NSB-ers kaalgeschoren.
Bij mijn oom en tante in Blaricum was het een groot feest met de 3 piloten en de joodse meisjes Emke en Hanna, mijn nichtjes Sieke en Els en de neven Ekkie en Roepie. Ik weet nog dat ik met de chauffeur van mijn oom heb gevoetbald. Ekkie is na de oorlog met Emke getrouwd en naar Amerika vertrokken. Mijn Engelse oom en zijn chauffeur logeerden bij ons en zijn de volgende dag weer naar Antwerpen vertrokken. Enige tijd later kregen wij bericht uit Hong Kong dat mijn tante het kamp had overleefd.
Mijn moeder is vele malen naar Amsterdam geweest om eten te brengen naar haar goede vriend David Schulman, de kunstschilder die daar zat ondergedoken. Toen was de oorlog over! Na de oorlog is er voor mijn moeder een boom in Israël geplant.