Philippe Smit: vergeten schilder die opnieuw aandacht krijgt

Philippe Smit: vergeten schilder die opnieuw aandacht krijgt

Het leven van de in 1886 in Nederland geboren kunstenaar Philippe Smit, wiens moeder uit een Franse familie kwam, speelde zich in beide landen af. Als hij negen jaar is verlaat de familie Nederland en gaat in Parijs wonen, waar Philippe gaandeweg ook Franstalig wordt opgevoed. Zijn vader werkt in Parijs eerst als kapper en is vervolgens jarenlang conciërge van Hotel Montaigne. De jonge Smit, die zijn geld verdient met het tekenen en ontwerpen van sieraden, volgt lessen op twee scholen in de stad en besluit al gauw zich helemaal aan het schilderen te wijden. Voor de Eerste Wereldoorlog is hij jarenlang straatarm en vol onrust zoekende naar een bestaan in de kunst, wat hem doet uitroepen: “Het beroep van schilder is verschrikkelijk en onmenselijk!”

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 155 [2021-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen dit kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Florence Castellani en Andreas Narzt*

We weten maar weinig van de omstandigheden waaronder Smit het Nederlandse echtpaar Nicolaas en Berendina Urban heeft ontmoet, maar dat moet ergens in de jaren 1905-1910 zijn geweest. Het echtpaar waardeert zijn talent, moedigt hem aan en zal hem vele jaren in Nederland moreel en financieel ondersteunen.

Tot 1914 bezoekt Smit regelmatig zijn geboortestad Zwolle en ook Naarden en Hilversum. In de jaren 1914-’26 verblijft hij regelmatig in Nederland. Meestal bij de Urbans in Hilversum en Amsterdam en uiteindelijk in Blaricum. Achter de Torenlaan, aan de nu geheten Grenslaan(tje), betrekt het echtpaar Urban villa De Sparren. Die dorpsgrens was toen van weinig betekenis en als postadres werd zowel Laren als Blaricum gebruikt. Zelf spraken ze altijd van Laren, want daar speelde het sociale en culturele leven van Urban en Smit zich af. Vanaf 1920 ging Philippe vanuit Laren regelmatig voor korte tijd terug naar Frankrijk om er in 1926 definitief terug te keren.

Smit heeft grote bewondering voor Monet, Millet, Redon en Van Gogh en in Parijs ontmoet hij Vuillard en Picasso. Hij sluit zich echter niet aan bij een artistieke beweging en wil beslist een eenling blijven – verrukt als hij is van de onbekende Egyptenaren in Het Louvre die sarcofagen beschilderden die door niemand gezien zouden worden.

Uit Smits ontmoeting tijdens de Eerste Wereldoorlog met de schilder en tekenaar Jan Zondag groeit een diepe vriendschap, maar van invloed op zijn werk is nauwelijks sprake. Dat geldt ook voor de bewondering die hij herhaaldelijk uitspreekt voor Henri van Daalhoff, Marius Bauer en Johan Barthold Jongkind. Ook is hij bevriend met Sam van Beek, die van 1907 tot 1909 in Laren woont.

Villa De Sparren.

De onschuldige, studie, 1920, gemengde techniek op bruin papier, 35,5 x 30,5 cm, particuliere collectie (cat.rais. PS 208). Zie voor het gedicht van Maurice Rollinat waarop Smit zich baseerde het uiteindelijke schilderij De onschuldige (cat.rais. PS 207).

Eigen stijl
Als in 1926 de Vereeniging van Nederlandsche Beeldende Kunstenaren, De Brug een tentoonstelling houdt in het Stedelijk Museum in Amsterdam, doet Philippe Smit, die dan wel lid is, niet mee. Eerder dat jaar is hij met de Urbans naar Frankrijk vertrokken. Zijn leven lang zien we hem zich terugtrekken, terwijl hij een stijl ontwikkelt die los staat van de heersende kunstopvattingen van zijn tijd. Zo komt hij buiten de heersende modernistische bewegingen om tot een eigen figuratief oeuvre waarvoor hij zich laat inspireren door het werk van dichters als Verlaine, Maurice Rollinat (zie hierboven), Baudelaire en Mallarmé, en componisten als Debussy en Chopin. Juist tijdens zijn langdurige verblijf bij de Urbans in Laren maakt hij kennis met de grote Franse schrijvers, die hij van huis uit niet had meegekregen, en raakt hij zeer belezen.

In een deel van zijn schilderkunstige werk is de invloed van de theologische en wetenschappelijke geschriften van de achttiende-eeuwse Zweed Emmanuel Swedenborg sterk aanwezig. Vanuit een diep religieus gevoel laat Smit zich in 1926 in Laren dopen in de schoot van de Swedenborgiaanse kerk.

Onder de hoede van de Urbans, die hem in huis nemen en naast hun villa een mooi atelier voor hem laten bouwen, ontbreekt het Smit aan niets en kan hij zich in alle rust wijden aan het schilderen. Hij portretteert in die jaren zijn familie – in het bijzonder zijn zuster Emma en de kinderen van zijn gastheer. Uit zijn boeketten en de al dan niet gedroomde landschappen in zijn omgeving spreekt zijn diepe liefde voor de natuur. Hij legt zich ook toe op spiritueel werk, zoals in zijn Piëta (1919), waarin hij de angst en moeilijkheden oproept die hem dag en nacht achtervolgen en zijn gezondheid aantasten.

Veldboeket, circa 1913, pastel op karton, 90 x 71,5 cm, particuliere collectie (cat.rais. PS 81).

De wilgen, 1917, pastel op board, 90 x 76 cm, Collectie Museum Singer Laren (cat.rais. PS 172).

Solo-expositie
Vanaf april 1914 overweegt Smit om zijn werk tentoon te stellen. Hoewel dit plan aanvankelijk bij gebrek aan middelen tot niets leidt, krijgt hij twee jaar later een solo-expositie in de Larensche Kunsthandel te Amsterdam, waar in april 1916 58 schilderijen en pastels worden getoond, waaronder Meisje in bed. Van de catalogus is alleen een uittreksel overgeleverd. Wat ontbreekt kunnen we deels lezen in verschillende nogal matige kritieken uit die tijd, met uitzondering van een lang stuk vol lof van Anton Zelling in De Hofstad, artistiek weekblad voor Nederland. Zelling benadrukt in het bijzonder het portret van jonkheer Anton van Heurn dat hij ‘het heerlijkste stuk van de expositie’ noemt. Helaas is dit werk tot op heden nog niet opgespoord.

Smit neemt nog aan vier groepstentoonstellingen deel en exposeert in 1920 achttien schilderijen en in 1923 zijn ‘Laatste Werken’ in zijn atelier bij villa De Sparren, wat hem aandacht van kunstcritici oplevert. In het bijzonder van Kasper Niehaus, die hem te allen tijde steunt en zo ver gaat dat hij zijn in 1955 aan Smit gewijde artikel als kop meegeeft ‘Philippe Smit, onbekend genie’. Een expositie in 1933 bij Kunsthandel J. Goudstikker in Amsterdam zal voor Smit de laatste zijn in Nederland.

Ontplooiing
Nicolaas Urban, zijn gastheer, zelf liefhebber van art éclairé, schrijft in april 1919 aan René Massé, goede vriend van de schilder: “Je wist al dat Philippe een echte kunstenaar was, maar nu zal je verbaasd zijn over zijn werk.” Laren en omgeving, waar de schilder zo’n dertig werken maakt, is de voedingsbodem voor Smits artistieke ontwikkeling. In de Larense jaren komt zijn talent tot ontplooiing, met een toenemende technische vaardigheid, een groeiende kennis van compositie en een sterk kunstzinnig vermogen.

Dit trekt de aandacht van een grote Amerikaanse kunstverzamelaar Theodore Pitcairn, die twee schilderijen koopt. Op een daarvan is Marijke afgebeeld, de jonge dochter van Urban. Met dit model treedt Pitcairn in 1926 in Laren in het huwelijk. Vanuit zijn bewondering voor Smit ontpopt Pitcairn zich tot een mecenas. Hij koopt het merendeel van Smits werk, dat hij in Pennsylvania aan zijn collectie toevoegt. Bevrijd van geldzorgen kan Smit zich naar hartenlust wijden aan een divers oeuvre zonder rekening te hoeven houden met kunsthandelaren, kunstcritici en het publiek, dat hij volledig wantrouwt en waardoor hij zich bij voorbaat afgewezen voelt. Doordat Theodore Pitcairn al zijn werk opkoopt, raakt Smit verder af van de schilderkunst van zijn tijd. In plaats van mee te gaan met eigentijdse ontwikkelingen trekt hij zich terug, raakt langzaam in een isolement en uiteindelijk in de vergetelheid.

Vanwege zijn fascinatie met de samenstelling en de onbegrensde mogelijkheden van kleuren werkt Smit het liefst met pastel. Hij raakt er zeer bedreven in en perfectioneert deze techniek in de loop van zijn leven dankzij speciaal door het Parijse Maison du Pastel vervaardigde tubes.

Meisje in bed, 1914, pastel op karton, 69 x 91 cm, Siri Yardumain Hurst, V.S. (cat.rais. PS 104). Dit werk werd in 1916 geëxposeerd bij de Larensche Kunsthandel in Amsterdam.

Restant briefwisseling
Het restant van zijn briefwisseling uit de eerste jaren in Frankrijk en Nederland geeft een goed inzicht in Smits persoonlijkheid en zijn opvatting van het creatieve proces, dat hij wil perfectioneren en waarvoor hij een permanente strijd levert. Wat hij zoekt is kunst die tot de geest spreekt en emotie opwekt. Dit is de lat waarlangs hij de schilderijen van zijn tijdgenoten legt en die tot wederzijds onbegrip leidt. Smit is zich bewust van zijn zwakten en soms van zijn onvermogen om de schoonheid en de echtheid waar hij naar zoekt vorm te geven. Hij hoopt, zoals hij in 1920 in Laren schrijft: “niet vanuit stijl en techniek een werk te scheppen maar vanuit het goddelijke”. Anders gezegd: “Kunst komt voor mij uit de hemel en laat fijne draden van dromen trillen”. Deze artistieke opvatting heeft hem levenslang beheerst. Kort voor zijn dood, als hij weer even naar Nederland wil terugkeren, stelt hij zichzelf diepzinnige vragen: “Ik denk vaak aan de woorden van Mallarmé – vluchten, vluchten naar waar de vogels in vervoering zijn – waar ik met mijn vleugels zonder veren eeuwig zal vallen.”

Pegasus, 1932, olieverf op doek, 140 x 150,5 cm, The Lord’s New Church, Bryn Athyn, PA, V.S. (cat.rais. PS 397). Dit werk werd in 1933-’34 geëxposeerd bij Kunsthandel J. Goudstikker in Amsterdam.

Oeuvrecatalogus
Om Philippe Smit uit de vergetelheid te halen en miskenning van deze bescheiden getalenteerde schilder postuum te voorkomen, wordt zijn werk op verschillende manieren opnieuw onder de aandacht gebracht. In 2017 is online een tweetalige (in het Frans en Engels) digitale oeuvrecatalogus van zijn werk gepubliceerd: www.philippesmit.com. Dit overzicht is tot stand gekomen met steun van de Stichting Philippe Smit, die tot doel heeft zijn werk te laten voortbestaan en te promoten. Deze site wordt regelmatig bijgewerkt als er nog nieuwe informatie wordt gevonden.

*) Florence Castellani is een van de erven van Philippe Smit en initiatiefnemer van de digitale oeuvrecatalogus van zijn werk.

Kunsthistoricus Andreas Narzt was verantwoordelijk voor het onderzoek naar de kunstenaar en de samenstelling van de online-catalogus. 

Marion Hubscher vertaalde dit artikel uit het Frans; Anne van Lienden, conservator bij Singer Laren, redigeerde het. In de collectie van Singer Laren bevindt zich een pasteltekening van wilgen van Philippe Smit (pag. 37, rechts).

Het Rosa Bonheur Museum in Thomery, Seine-et-Marne, Frankrijk, wilde in najaar 2020 een tentoonstelling met werk van zijn hand houden. Vanwege de locatie van dat museum in de buurt van het bos van Fontainebleau, zou deze focussen op het thema bos. Door de corona-maatregelen ging de tentoonstelling niet door. Waarschijnlijk wordt de tentoonstelling nu in najaar 2021 gehouden.