Mien Marchant – Deel 3
In dit 3e en laatste deel van mijn verkenningen naar het leven en werk van Mien Marchant in haar Larense jaren besteed ik aandacht aan de kunstenaarsverenigingen waarmee Mien haar werk vanaf 1913 exposeerde.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 125 [2013-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Peter van der Ploeg
Over Mien Marchant (Gorinchem 6 juni 1866 – Laren 24 Februari 1952). Een Eerste Verkenning, deel 3 (Slot)
De Jaren in Laren (1909-1952)
“Vereeniging van Beeldende Kunstenaars Laren- Blaricum”
Op 12 juli (2013) was ik in het Singermuseum aanwezig bij de opening van de verkooptentoonstelling van de Vereniging Beeldende Kunstenaars Laren-Blaricum. Carole Denninger – Schreuder hield een inleiding. Zij schreef het in 2003 gepubliceerde boek: “Schilders van Laren”. Hierin schrijft zij ondermeer over de opkomst van de kunstenaarsverenigingen. Terwijl Carole’s lezing voortgaat en de woorden en zinnen via microfoon en versterker naar het ruim aanwezige publiek worden geleid, dwalen mijn gedachten af naar 1921, het jaar waarin de “Vereeniging van Beeldende kunstenaars Laren- Blaricum” werd opgericht. Omstreeks 1913, kort voor de 1e wereldoorlog vonden in Hotel Hamdorff de eerste tentoonstellingen plaats. Een vereniging bestond nog niet. Die komt er wel. De eerste aanzet is een coöperatieve inkoopvereniging voor schildersmaterialen.
In het notitieboek met harde kaft van de secretaris lees ik dat Mien van meet af betrokken is geweest bij de Vereeniging. Haar naam is opgeschreven als een van de aanwezigen bij de oprichtingsvergadering op 21 januari 1921 evenals bekende(re) kunstenaars als (medeoprichter) Heijenbrock, maar ook Mauve, Meijer, Pieters, Hugenholtz, Mendes da Costa en Mien’s vriendin Chrisje van der Willigen. Hier kom ik ook voor het eerst de naam tegen van Mej. Wolff te Laren. Helene Wolff -zo zal blijken- was een goede vriendin van Mien. In een brief aan Mien’s broer Henri schrijft zij na het overlijden van Mien, dat zij en Mien samen altijd veel plezier hebben gemaakt.
Het is interessant om later nog eens uit te vinden waarom Mien kennelijk enkele jaren (1921-1925) aan de zijlijn moest blijven staan gezien haar deelname aan de oprichtingsvergadering. Heeft dat te maken met de toelating van vrouwen in het algemeen?
In zijn Korte geschiedenis van de Schildersvereniging Laren Blaricum 1917-1967 schrijft L.P. Versteeg dat Mej. Marchant in 1925 wordt geballoteerd en gekozen als nieuw lid. In deze lichting bevinden zich o.a. ook Toon de Jong, Mej. A. Hugenholtz en R.W.P. de Vries. De laatste bleek in het 2e deel van mijn verkenningen een kunstrecensent te zijn van de Laarder Courant De Bel. De catalogus uit 1928 van de Vereeniging van Beeldende Kunstenaars Laren Blaricum is de vroegste die ik tegenkom in het nog ongeorganiseerde “Vereenigings”-archief zoals dat wordt beheerd in het streekarchief Hilversum. Mien neemt deel aan deze tentoonstelling, die van 26 mei tot en met 16 juli wordt gehouden in de kunstzaal van Hamdorff met twee werken: Kinderkopje en Konijntje. De Bel schrijft: “Van Mej. Marchant zien wij weinig werk , en toch moet men haar “kinderkopje” en het konijntje met die pittige kraaloogen niet zoo maar achteloos voorbijgaan”(BEL 29-6-1928).
Het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) beschikt over jongere catalogi . Daaruit blijkt dat Mien al in 1924 deelnam. Omdat dit voorafgaat aan haar ballotage, was zij hier mogelijk als invité aanwezig. Tot en met 1948 (m.u.v. de jaren waarin de 2e wereldoorlog woedt en de Nederlandsche Kultuurkamer heerst) zal Mien Marchant regelmatig exposeren op de tentoonstellingen die “De Vereeniging” organiseert. Meestal is zij vertegenwoordigd met twee werken die gewoonlijk in pastel zijn uitgevoerd. Echter op de Zomertentoonstelling van 1947 krijgt Mien naast haar gebruikelijke inzending van twee werken een “Eeregroep” aangeboden, waarin nog eens drie extra stukken van haar worden getoond. Het is de viering van haar 80e verjaardag (1946) en Mien is een van de 9 jubilarissen die worden geëerd op deze tentoonstelling die ook het 25 jarig bestaan van de “Vereeniging “markeert. Een van haar extra werken heet “Japanners”. Ze maakt er een goede indruk mee: “Een geestige vondst, knap uitgevoerd ook, is de optocht van kleurige Japanse beeldjes van Mej. Marchant” (BEL 29-8-1947). Verderop blijkt dat dit werk uit 1914 stamt. In 1948 exposeert Mien nog in de voorjaars- en zomertentoonstelling, maar daar eindigt haar deelname. Omstreeks 1949 heeft Mien haar lidmaatschap opgezegd. In de aantekeningen van de penningmeester staat achter het streepje van de niet betaalde contributie voor 1950 “bedankt wegens hooge ouderdom”. Tijdens Mien’s Larense jaren exposeerde zij ook regelmatig in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Zij nam als ‘werkend lid’ deel aan de tentoonstellingen van de Amsterdamse Kunstenaarsvereniging St. Lucas evenals aan die van “De Onafhankelijken”.
Sint Lucas
Vanaf 1914 tot en met 1940 neemt Mien frequent deel aan de halfjaarlijkse tentoonstellingen (van de 23e tot en met de 50e) in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Meestal heeft zij twee pastels ingezonden. Enkele keren kom ik gelijke titels tegen in de catalogi van de verschillende kunstenaarsverenigingen. Het ligt voor de hand dat bij deelname aan meerdere exposities hier en daar gewisseld kan worden en niet telkens voldoende nieuwe werken klaar zijn. Toch kan ik er niet zeker van zijn dat het om dezelfde werken gaat door de algemeenheid van de titels zoals Kinderportret, Konijntje, Kinderkopje, Portret, Chrysanten. Christine van der Willigen- Mien’s vriendin- doet ook regelmatig mee aan de tentoonstellingen van Sint Lucas.
De vereniging is tot stand gekomen vanuit de studentenvereniging (1880) van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Aanvankelijk stroomden oud-studenten uit, maar later werd de vereniging ontkoppeld van de academie en werden alleen beeldende kunstenaars aangenomen als lid van de vereniging. Mien komt er kennelijk bij na de ‘scheuring’ in 1913. De tegenstelling die was ontstaan tussen de ‘modernen” (‘de blauwen’ zo gedoopt vanwege hun kleurgebruik) en de traditionele kunstenaars ‘de bruinen’. Onder voorzitter Schaap keerde de rust terug en werden veel jonge kunstenaars verwelkomd. “Al in het begin van de 20e eeuw, met name onder het voorzitterschap van Schaap werden vrouwen toegelaten tot de vereniging: Sint Lucas was het eerste kunstenaarsgenootschap in Nederland waar zij welkom waren en het eerste vrouwelijke lid was Therese Schwartze” (Blauw en Bruin, 2005). Sint Lucas zal samen met De Onafhankelijken een uitkomst zijn geweest voor Mien die in 1909 naar Laren kwam en een maand na het overlijden in augustus 1911 van Tony Offermans (haar leraar en wellicht ook haar muze) haar ateliervilla aan het Mauvezand betrekt, waar zij aan de slag kan in haar nieuwe atelier.
“De Onafhankelijken”
In de eerste catalogus bij de eerste tentoonstelling mei-juni 1913 is een gedeelte uit een NRC (Nieuwe Rotterdamsche Courant) artikel “omtrent doel en streven van de vereeniging” van 1 maart 1913 als introductie overgenomen. “De Onafhankelijken zullen niet een bepaalde richting , maar integendeel alle richtingen vertegenwoordigen. Kunstenaars zijn veelal gedwongen in de geest van jury’s te werken en jury’s staan maar al te vaak voor een partij, een richting, die andere en vooral jongere richtingen met wangunst aanziet . Vandaar de wenselijkheid voor het bestaan van een vereeniging, die elke jury uitschakelt.”
Ik blader verder in de 100 jaar oude catalogus en met een combinatie van emoties als verbazing, verwondering en pure blijdschap vanwege de ontdekking die ik nu doe, lees ik daar de naam van Mien’s twee jaar oudere zus die met vijf bloemstillevens is vertegenwoordigd. (Na het overlijden van hun moeder en vader in 1909 verlaten zij het ouderlijk huis in Velp. Jacoba vertrekt naar schildersdorp Bergen en Mien -zoals bekend- vestigt zich in Laren.) Mien zelf is er niet bij. Nog niet. Misschien heeft zij de tentoonstelling samen met haar zus bezocht, want tot en met de 8e jury-vrije halfjaarlijkse tentoonstelling in de winter van 1916 nemen beide zussen samen deel. Daarna staakt de deelname van Jacoba. Mien is er bij de 13e tentoonstelling in 1919 nog een keer bij. Dan stopt ook haar deelname. Het is me niet duidelijk wat hier de reden voor is. Mogelijk heeft de in 1918 ingestelde jury (!!) hier zijn invloed. Het is voorstelbaar dat als je in 1913 kiest voor een kunstenaarsvereniging die opzettelijk jury’s uitsluit, je deelname staakt als er toch een jury komt die zich met de inzendingen gaat bemoeien ter bestrijding van het dilettantisme. “De resultaten der verkopen laten zien dat het echter toch veelal juist die gesmade ‘dilettanten’ waren die goed verkochten.” (A.H. Huussen jr.). Bij “De Onafhankelijken” had Mien de mogelijkheid meer van haar portretten en stillevens te presenteren. In de vroegste catalogi (1913-1917) neemt ze regelmatig deel met vier of vijf titels zowel in de voorjaars- als in de najaarstentoonstellingen. In 1914 al presenteert zij in het Stedelijk Museum in Amsterdam o.a. haar stilleven “Japanners”. Zij biedt dit schilderij te koop aan voor 300 gulden. Blijkbaar wordt het niet verkocht, want tijdens de St. Lucas tentoonstelling in het voorjaar van 1915 ten behoeve van “het Nederlandse Steun-Comité voor Beeldende Kunsten” heeft het weer een plaats in de verkooptentoonstelling in het Stedelijk. In 1916 neemt Mien deel aan een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam met een –volgens de catalogus “pastelteekening” van Mej. v.d. W. Het zal hier gaan om het pastelportret van Mej. Christine Abigael van der Willigen, dat in mijn tweede artikel is afgebeeld. Als dit portret inderdaad omstreeks 1916 door Mien is gemaakt, dan heeft van der Willigen hierop een leeftijd van ongeveer 65 jaar.
Losse eindjes en een nieuw begin
Tot mijn verrassing ontdek ik elders nog een portret van een collega kunstenaar van Mien. Het is een pastelportret van Lou (Louise Marie) Loeber (1894-1983). Opmerkelijk is dat Lou Loeber in een geheel andere stijl werkt dan Mien. Bij haar treffen we abstract- figuratieve werken in heldere kleuren aan. Lou studeerde tussen 1915 en 1918 aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Mien Marchant portretteerde de 27 jarige Lou in 1921.
De twee portretten van collega-kunstenaars uit Laren/Blaricum doen bij mij de hoop leven dat Mien misschien nog meer portretten van collega’s heeft gemaakt. En… omgekeerd geeft het ook hoop aan mijn vurige wens een beeltenis van Mien Marchant te vinden. Misschien wel een (zelf-portret). Een tijdje heb ik gedacht dat Mien misschien een van de dames op onderstaande foto zou zijn. Ik dacht dat vooral omdat helemaal op de voorgrond een portret van een dame is geplaatst die welhaast zeker een prachtig cadeau van de hand van zus Mien lijkt te zijn. Centraal op de foto zien we Henri Marchant, Mien’s broer die in breed gezelschap is gefotografeerd ter ere van zijn 25 jarig jubileum als 2e kamerlid op de huldigingsvergadering in Amsterdam in 1925. De vrouw helemaal rechts op de foto heb ik aangezien voor misschien wel Mien (zij zit naast Sara Marchant-Rambonnet, de echtgenote van Henri, Henri is de man ernaast). Totdat ik dezelfde foto op het wereldwijde web terugvond in een Groningse krant die de op de voorgrond afgebeelde personen van een naam heeft voorzien in de tekst onder de foto. Mijn gespannen hoop op een vondst werd een illusie. Het is Mien niet.
Graag meld ik met enthousiasme nog een andere vondst die ik heb gedaan. In het tweede deel van mijn verkenningen meende ik nog dat het opvallend was dat Mien en haar leraar Tony Offermans elkaar al kenden vanuit Velp in de periode 1897-1903. Maar ik ontdekte dat het mogelijk nog verder teruggaat in de tijd.
Terwijl de familie Marchant zich (tijdelijk) vestigt in Leiden blijkt Tony Offermans daar werkzaam als docent aan de Teken- en schilderacademie. Wat is toeval? Het kan niet anders of deze twee hebben een bijzondere verstandhouding gekend en ik hoop daar later nog meer gegevens van te vinden.
Daarmee is overigens nog geen zekerheid verkregen over de precieze periode waarin Mien les heeft gekregen van Tony Offermans, noch duidelijkheid over de aard van hun (bijzondere) relatie.
In mijn tweede verkenning schreef ik: “In de Laarder Courant De Bel van 5 juni 1936 wordt op de zomertentoonstelling van de Ver. Beeldende Kunstenaars Laren-Blaricum in Hamdorff door recensent R.W.P. jr: “… het damesportret met de sprekende oogen” door Mej. Marchant eervol vermeld. Is dit misschien het portret van (mijn oudtante) Griet de Gooijer? Misschien zullen we het nooit (zeker) weten.” Nu echter, kan ik met zekerheid vermelden dat de ‘sprekende oogen’ toebehoren aan Mej. A. Zij is afgebeeld op het pastelportret dat Mien exposeerde op de Zomertentoonstelling van 1936 in de kunstzaal van Hamdorff. Een pastel met als titel “Grietje” trof ik aan in de catalogus uit 1930 van Kunstenaarsvereniging Sint Lucas die tentoonstelde in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Met veel blijheid en enthousiasme heb ik gezocht naar de kunstenares die mijn grootvader in 1932 portretteerde. Ik heb al een en ander uitgevonden, maar om al de vragen die ik mijzelf heb gesteld te kunnen beantwoorden is nog veel meer speur- en denkwerk nodig.
In een oud nummer van het Kwartaalschrift (Nr. 97 2006-3) las ik een advertentie voor het boekje over H.A. Dievenbach (ondertitel: Een Larense Kunstschilder uit de schaduw; 1872-1946) van Rob Enthoven. Ik heb het onmiddellijk besteld en direct gelezen. Rob schrijft dit boek uit een groeiende belangstelling die bij hem ontstaat als hij op een veiling een schilderijtje koopt van Dievenbach. Dertig jaar nadat hij een werk van Dievenbach als cadeau kreeg. Dit mooie boekwerkje is een prima inspiratie voor mijn verlangen om te werken aan een boek over het leven en werk van Mien Marchant, de portrettiste van mijn grootvader: Jo de Gooijer. En dan droom ik verder. In 2016 – het 150e geboortejaar van Mien Marchant – geef ik een presentatie bij de opening van de tentoonstelling over haar werk.
Bronnen: Philip Dorant (1956 – 2013), die mij heeft geholpen met ideeën, bronnen, (foto-)materiaal .Met zijn hartelijke behulpzaamheid en grote kennis van zaken heeft hij mij gestimuleerd te schrijven over mijn onderzoek naar leven en werk van Mien Marchant.
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), Den Haag; Bibliotheek Stedelijk Museum Amsterdam; Cahiers uit het Noorden IX; De Vereeniging van Beeldende Kunstenaars ‘De Onafhankelijken’ 1912-1917; A.H. Huussen jr. (2006); Blauw en Bruin; Kleine geschiedenis van de Vereniging Sint Lucas 1880-2005; Harry van Vondel ; Vereniging Sint Lucas, 2005, Amsterdam; Dissertatie C.A. Groenewold 1992: H.P. Marchant; Archief Laarder Courant De Bel; De Valk Lexicon Kunstenaars Laren – Blaricum; ARTindex.nl; Streekarchief Hilversum; Galerie Dorant; Hendrikus Anthonius Dievenbach (1872-1946), Een Larense kunstschilder uit de schaduw; Rob Enthoven, Uitgeverij van Wijland 2006, Laren i.s.m. Stichting Historische Kring Laren.
Met dank aan: Historische Kring Laren; Piet Jacobs van ARTindex.nl; Johan Scholte (foto portret Jo de Gooijer met viool).