Kerklaan 8 (deel 2)
Er waren drie personen in onze familie die direct met de Basiliek waren verbonden, t.w. mijn oom Henk de Leeuw de koster, mijn grootvader Jan de Leeuw de bloemist en mijn vader Jan Majoor. Mijn vader was hovenier en de tuin van de pastorie behoorde bij zijn vaste klanten. Als de koster hulp nodig had, zoals bij een begrafenis, dan kwam hij de avond tevoren op zijn fiets langs en dan klonk het vaak: “rouw maken derde klas”.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 96 [2006-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Cees Majoor (Nieuw-zeeland)
Jeugdherinneringen aan de St Jans parochie
De klasse bepaalde het aantal gordijnen achter het altaar. Wij vonden “derde klas” het eenvoudigst want dat hield in alleen drie lichte gordijnen met een zilveren streep achter het altaar ophangen. Eerste klas was voor de rijken en dat betekende zware gordijnen met een gouden streep achter het altaar en de rest van het priesterkoor (ik geloof 7 in totaal). Daarbij kwamen dan nog de lopers op de treden van het altaar. Tweede klas bestond uit 5 gordijnen. Het gevaarlijkste werk was het gordijn achter het tabernakel. Daarvoor moest iemand op zijn knieën de roede met het gordijn eraan achter het tabernakel zien te manoeuvreren op een smalle galerij boven het altaar. In vroegere dagen deed mijn grootvader dat, later mijn vader en oudste broer.
Met Pasen was het extra druk. Het begon al de dag voor Paaszaterdag met het klaarzetten van houten tonnen voor het “wijwater”. De tonnen moesten we bij het zusterklooster naast de Basiliek ophalen. Daar werden de tonnen gebruikt in het waslokaal voor het wassen van de kleren van de zusters. Wat waren die tonnen zwaar! Ook moesten er stoelen gehaald worden voor de nachtmis omdat er vaak niet genoeg plaatsen waren. Dat gold ook voor de Kerstnacht. Na de Paaswake hadden we de bezigheid van het verzamelen van de gedeeltelijk opgebrande kaarsen. Ons eigen ‘zeepkistkarretje” fungeerde als laadbakje dat door de kerkgangen werd geduwd. Met het St Jansfeest was er natuurlijk veel te versieren. Dat werd later hoofdzakelijk aan een bloemist (T. Bitter) uitbesteed. Wij moesten de zware laurier sierboompjes van onze kwekerij per fietskarretje naar de kerk slepen. Ook leverde Jan de Leeuw potplanten voor de ereboog van de Brink, vaak werden daarvoor hortensia’s, salvia ’s en geraniums ingekocht. Voor mij was het hoogtepunt altijd het meegaan met het uithangen van de vlaggen in de torens, t.w. op Koninginnedag, 5 Mei en met het St Jansfeest in Juni. In vroegere dagen deed mijn grootvader J. de Leeuw dat. Heel bescheiden vroeg ik dan of ik mee mocht.
Het klimmen omhoog langs de klokkenstoelen was angstaanjagend omdat de klok kon slaan op het hele of halve uur. Maar vooral interessant voor mij waren de jonge duiven in de klokkengalerij. Die wilde ik mee naar huis nemen. Hetzelfde gold voor jonge kauwen. Die vond ik meestal in het “bos van de pastoor” achter de koepel gelegen. Dat bos was voor ons een stiekeme speelplaats, zoals met de fiets er doorheen rossen. Ook stiekem de walnoten jatten bij de sacristie voordat Kapelaan van der Steen ze opraapte. In de herfst moest ik vaak bladharken in het pastoorsbos. Dat blad was voor onze kwekerij om bladgrond van te maken. Mijn vader verzorgde ook de verwarming van de Basiliek. De kolen werden vlakbij de sacristie gestort. Die heb ik verscheidene keren binnen geschept met een zakdoek voor mijn mond om te voorkomen dat het fijnkorrelige kolengruis in mijn longen zou komen. Mijn vader stookte twee grote “laden” kachels voor de kerk en een kleinere kachel voor de sacristie. Helaas was de verwarming zeer onpraktisch want de meeste warmte steeg op naar de koepel. Later pas werden verwarmingsbuizen onder de knielplanken aangebracht. In de winter was er ook het sneeuw ruimen. Mijn vader moest dan heel vroeg opstaan om het pad van de pastorie naar de sacristie sneeuwvrij te maken. De heren geestelijken konden dan droogvoets en op tijd hun liturgische functies met regelmaat blijven vervullen.
Als ik terugkijk naar die tijd is er nu een gevoel van droefheid omdat wij als familie hard hebben gewerkt voor de St. Jan en nooit echt de waardering hebben gehad van de geestelijkheid van die parochie. Ook besef ik dat mijn oom de koster een boek had kunnen schrijven over zijn werk van vroeger. Dat zogenaamde Rijke Roomse Leven zou een historische terugblik met vraagtekens worden.
Alle foto’s in dit artikel zijn privé bezit van de familie.