Jean Paul Henri Mari Louis (Han) van Dam 1901–1975
Han werd geboren op 21 maart 1901 in Zaltbommel. Hij was het oudste kind van Pieter Dirk van Dam en Margaritha Johanna Versteegh die in 1898 getrouwd waren. Beide ouders waren telgen uit vooraanstaande families. Zijn grootvader schilderde niet onverdienstelijk in zijn vrije tijd en deze genen heeft Han zeer waarschijnlijk van hem meegekregen.
Mary van der Schaal
Aquarellist, schilder, tekenaar & pastellist
Als jongetje maakte de schoonheid van de natuur al grote indruk op hem, ook het spel van nevel, licht en kleuren zo kenmerkend voor het ‘zijn’ in de natuur, maakten grote indruk op hem. Al zeer vroeg in zijn jeugd wist hij dat hij een opleiding wilde volgen om deze verschijnselen op doek vast te leggen. Hij wilde kunstschilder worden omdat zijn ‘nog onkunde’ op dit gebied hem onrustig maakte. Zijn ouders vonden het eigenlijk maar niets maar gaven uiteindelijk toe.
In 1919 begon hij zijn studie bij de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunst te Den Bosch en kwam in de leer bij Piet Slager een telg uit een grote bekende kunstschilders familie. Piet was niet alleen een landschapschilder van formaat maar een begaafd portrettist. De studietijd in Den Bosch eindigde in 1924 met het behalen van de onderwijsakte. Daarna moest hij zijn dienstplicht vervullen. Na het vervullen daarvan liet hij zich inschrijven aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunst in Amsterdam waar hij tot 1927 tekenlessen ging volgen bij de in die dagen hoog geprezen professor Jures.
Van Dam werkte in Den Bosch, Zaltbommel, Amsterdam en Laren. Op de academie in Amsterdam leerde hij zijn eerste vrouw kennen, Mopje van Bruggen met wie hij in 1928 in het huwelijk trad. Mopje was de dochter van het schrijversechtpaar Kees en Carry van Bruggen die toen al enkele jaren gescheiden waren. Carry was daarna getrouwd met kunsthistoricus dr. Arie Pit. Voor deze man had Han een groot respect en hij zag hem na verloop van tijd als zijn mentor. Hij zei later van deze man “hij heeft mij echt leren kijken”.
In 1929 vertrok het echtpaar voor enkele maanden naar Parijs om daar hun beider artistieke basis via verdere studie te verbreden. De Franse hoofdstad stond in die dagen bekend als het centrum van moderne schilderkunst. Schilders als Picasso, Chagall, Matisse en Kees van Dongen vonden daar hun thuishaven. Han was altijd al gecharmeerd van de Franse Kunst in al haar uitingsvormen. Zijn boeken die hij las waren meestal van Franse auteurs, onder anderen Proust, Verlaine, Anatole, France, Baudelaire. Bij muziek ging zijn voorkeur uit naar het werk van de componisten Saint-Saëns en Berlioz. Voor de schilderkunst lag zijn affiniteit bij de het impressionisme. Han beschouwde Cézanne als zijn grote voorbeeld.
In 1930 gingen zij terug naar Nederland en vestigden zich in Amsterdam. In deze stad vond de eerste bescheiden tentoonstelling plaats. Datzelfde jaar werd Han benoemd tot secretaris van ‘De Onhafhankelijken’ waarvan ook Carel Willink lid was. Tevens verkreeg hij rond die tijd een aanstelling als docent aan de ‘Nieuwe Kunstschool’ waar Paul Citroen eveneens werkzaam was.
Met het echtpaar ging het niet goed en in 1935 ging het stel uit elkaar. Na vier jaar trouwde Han met de eigenaresse van een kunsthandel, Henriëtte Frankfort. Maar ook deze verbintenis werd geen succes. Han bleef wederom jaren alleen maar na de Tweede Wereldoorlog trouwde hij voor de derde keer, met Hanske de Jong, en deze verbintenis werd er een voor het leven. Hun zoon Jan Jaap werd in 1951 geboren in Den Haag. Sinds 1939 werkte Han veel in Den Haag waar hij benoemd was tot leraar portretschilderen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Zijn huis in de Joan Maetsuyckerstraat 18 was in de oorlog ontkomen aan de bombardementen die op 3 maart 1945 het Bezuidenhout troffen. In deze tijd heeft hij veel Joodse mensen geholpen aan onderduikadressen en was betrokken bij het vervaardigen van valse persoonsbewijzen.
Als docent was Han door zijn leerlingen zeer gewaardeerd. Maar niet tot het uiterste. Van Dam gaf uitgebreid les, deed alle moeite om iedereen zo goed mogelijk bij te staan, maar aan zijn privéleven moest men niet komen. Na onderwijstijd was de tijd voor hemzelf. Werd er aangebeld bij hem dan stond hij de persoon vriendelijk als altijd te woord maar verder dan de drempel kwam men niet.
Han speelde ook een grote rol na de bevrijding binnen de wereld van de kunst van Herrijzend Nederland. In 1946 werd hij benoemd in het bestuur van de in dat jaar opgerichte Stichting der Nederlandse Kunstschilders en in 1947 tot lid in de jury voor de Vrije Schilderkunst. Hij bekleedde geruime tijd de post van voorzitterschap en wel tot 1966. Hij beloonde via deze positie de prestaties van anderen met een soort van aanmoedigingspremies maar timmerde zelf niet graag aan de weg. Ook tentoonstellingen probeerde hij te ontlopen en hij stemde alleen dan toe als er met klem door de omgeving op werd aangedrongen. Hij exposeerde zeer weinig en de tentoonstellingen waren bijna op één hand te tellen. In 1974, 1980 en 2001 had hij een overzichtstentoonstelling bij de Pulchri Studio en in 1997 in het Stadskasteel Zaltbommel (voorheen Maarte van Rossummuseum).
In de laatste jaren van zijn leven werd het werken fysiek erg zwaar. Zijn geest was nog veerkrachtig genoeg maar het lichaam liet het afweten. Tijdens een wandeling door de Scheveningse Bosjes zij hij tot zijn vrouw Hanske: “ik zie alles zo nieuw, zoals het nog nooit geschilderd is… en nu kan ik het niet meer maken”. Han van Dam overleed in 1975 in Den Haag.
Bronnen: Karel Wagemans; Portaal Kunst en Cultuur; Internet.