Jacoba Johanna Ritsema 1876–1961

Jacoba Johanna Ritsema 1876–1961

Kunst uit het dorp van Mauve

Jacoba (Coba) Ritsema werd geboren in Haarlem als telg van een rijke kunstenaarsfamilie. Zowel van vaders kant, als van moederszijde, stamde zij uit een familie met een rijke kunstenaarstraditie.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 137 [2016-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Kunstschilderes

Mary van der Schaal

Haar vader Coenraad Ritsema (1834-1916) was kunstschilder, lithograaf, boekdrukker en kunsthandelaar. Zijn belangrijkste bron van inkomsten was echter zijn antiekhandel die hij had overgenomen van zijn vader Jacob Ritsema, ook al schilder, illustrator en lithograaf. Haar moeder Jannetje Moulijn (1847-1922), amateur kunstenaar, kwam ook uit een kunstzinnige schildersfamilie. De stamvader van deze familie was een zekere Pieter Moulijn die op 23 februari 1661 als ‘schilder’ in de Grote Kerk in Haarlem werd begraven.

Coba en haar broer Jacob kozen ook voor de schilderkunst. Haar andere broer Johannes werd lithograaf en haar zus Catharine studeerde piano. Op 15-jarige leeftijd ging Coba op tekenles bij de Haagse School voor Kunstnijverheid (1891-1893) waar zij verschillende praktische vaardigheden opdeed. Hier bleek al snel dat haar talent groot genoeg was om toegelaten te worden op de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Zij kreeg les van Nicolaas van der Waay en Carel Dake. August Allebé, directeur van deze academie, heeft altijd haar bewondering gehad om zijn hoge didactisch kwaliteiten. Zij kwam in contact met Marie van Regteren Altena, Jo stumpff en Lizzy Assingh. Er kregen steeds meer vrouwen eindelijk de kans om zich te bekwamen in de schilderkunst. Deze groep werd in 1912 door Albert Plasschaert de ‘Amsterdamse Joffers’ genoemd. Coba had zich bij hen aangesloten en benaderde later onder andere Therese Schwartze, Floris Verster en Breitner om les te geven. Maar deze kunstschilders vonden dat zij al voldoende talent had en waren niet bereid om haar verder te ondersteunen. Daarom huurde zij in Haarlem een atelier aan de Brouwersvaart en kreeg 2 jaar lang les van haar broer Jacob. Omdat Jacob hoofdzakelijk landschappen schilderde, gingen zij samen soms naar het Gooi om in Laren of omgeving de oude boerderijtjes of heidelandschappen te vereeuwigen.

Portret van jonge vrouw met rode hoed, olieverf op doek; 60,5×49 cm, Teylers Museum.

Jacoba was een begenadigde schilderes maar is haar hele leven erg onzeker over haar werk gebleven. Toen Coba samen met haar broer schilderde, waren dat meestal landschappen maar door de jaren heen veranderden heel langzaam haar onderwerpen en had zij succes met haar impressionistische stillevens, portretten en genrestukken in olieverf en pastel. Haar composities, aanvankelijk somber, werden vrijer; het coloriet van het geheel lichter en frisser. Haar streekvoering werd breder, krachtiger, haast mannelijker en direct herkenbaar. Haar werk lag op een hoog niveau. Zij was inmiddels lid geworden van Arti et Amicitae, Kunstenaarsvereniging St. Lucas, Studio Den Haag en Teekengenootschap Pictura in Dordrecht. Ook aan erkentelijkheid ontbrak het haar niet. Zij ontving in 1900 De Willink van Collenprijs. In 1910 De bronzen medaille op de Wereldtentoonstelling te Brussel. In 1912 De zilveren medaille op de Stedelijke Tentoonstelling van de Gemeente Amsterdam. In 1918 De Koninklijke Arti-medaille ter beschikking gesteld door koningin Wilhelmina. In 1923 De zilveren medaille van de Gemeente Amsterdam. In 1957 De Rembrandtprijs van de stad Leiden.

De schilderstukken van Coba vonden vlot aftrek. De krachtige penseelvoering gekoppeld aan graag geziene onderwerpen bleven nooit erg lang in haar bezit, hoewel ze er vaak met moeite afstand van deed. Volgens haar waren ze nog niet goed genoeg. Ze bleef de rustige, ietwat teruggetrokken onverstoorbare bescheiden figuur.

De laatste 10 jaar van haar leven ging haar gezondheid steeds meer achteruit. Zij probeerde, nadat zij in een verzorgingshuis was opgenomen, toch nog naar haar atelier te gaan. Haar vriend Harry van Tusschenbroek verzorgde het brengen en halen. Toen ze haar atelier moest opgeven richtte zij haar kamer zo in dat ze daar kon schilderen, maar daar heeft ze niet lang gebruik van kunnen maken. Zij vond dat oud worden heel moeilijk was, maar voor kunstenaars dubbel moeilijk. Jacoba Ritsema overleed op 13 december 1961

Bronnen: Ingrid Glorie; De Valk/kunstenaars; Internet

Het ontbijt, Museum de Lakenhal.