In gesprek met… Jaap Grob

In gesprek met… Jaap Grob

“Kijk, hier sta ik als 2-jarig jochie naast mijn moeder – aan de achterkant van ons huis. Links zie je een soort opslag en er stonden ook auto’s van Distelblom, en in die boerderij rechts, die is ook allang weg, zaten in de oorlog Duitsers”.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 155 [2021-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen dit kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Eric Snelders

Jaap met moeder Anna in 1935.

Nu – ruim 85 jaar later – sta ik met Jaap Grob op dezelfde plek als op de foto. We staan achter zijn huis direct achter de winkels aan het Zevenend, grenzend aan een lommerrijk stukje grond. Het is een zaterdag in november 2020: vandaag ben ik in gesprek met deze vriendelijke, energieke, goedlachse – en vooral – Wereldberoemde Laarder. 

Jaap: “Waar je nu winkels hebt op de hoek van St Janstraat en Zevenend stond vroeger de villa van de dames Bus. Wij keken tegen hun poort aan, en links daarvan een grote tuin. Pas later kwamen daar winkels. Gerard Calis met een witgoed-winkel en later nog meer. Die fiets tegen het hek was van familie van me: mijn tante Bet (Elisabeth) uit Amsterdam kwam graag naar het mooie Laren, ook omdat het makkelijk was dat er familie woonde.”

Vele Laarders kennen Jaap als de voormalig Tamboer-maître van MCC, maar wat weten we écht over hem? Jaap werd in Laren geboren op 26 juli 1933, als 3e kind in het gezin van vader Willem (Matheus Wilhelmus) Grob (*1891, †1954 Laren) en moeder Anna Bouwman (*1893 en †1973 Soest). 

“Ik ben in dit huis geboren – ik was een achterankommertje, mijn broer Karel was 14 jaar ouder en mijn zus Mien (Wilhelmina) 11 jaar ouder. Dit huis stamt zeker uit midden 19e eeuw, ook mijn moeder is hier geboren. Toen ik in 1959 met Gerda (Schaapherder – dochter van Antoon Schaapherder en Jansje Calis) trouwde kwam mijn moeder bij ons in wonen”.
In dit huis werden ook hun twee dochters geboren: Ans (*1959) en Joke (*1962). Gerda is in 2013 overleden. 

Jaap oogt fit: “Ik ben achter in de 80 maar alles doet het nog” (.. gaat staan en tilt zijn benen hoog op, zwaait met zijn armen alsof hij weer vóór MCC loopt..). “Een paar jaar geleden had ik een loslatend netvlies, dat hebben ze weer gemaakt maar sindsdien zie ik met dat oog niet zo best meer. Ik wandel elke dag grote stukken door Laren: fietsen is te gevaarlijk. Ik merk ook dat ik wat vergeetachtiger wordt.” Dat blijkt ook wel tijdens ons gesprek, regelmatig stopt Jaap midden in zijn verhaal “…waar hadden we het ook alweer over?”. Maar als we dan samen de draad weer oppakken, complimenteer ik Jaap: als je op je deze leeftijd nog zo fit bent en zoveel kunt dan mag je jezelf gelukkig prijzen.

Villa van de dames Bus op de hoek van Zevenend en Sint Janstraat.

Grootvader Karel Grob
“Mijn vader Willem Grob is geboren op de hoek van het Wagenpad en de Zevenenderdrift: in zo’n huisje net als dit, met een rieten kap. Zijn ouders waren Karel Grob (*1867 †1947) en Jannetje Koster (*1863 †1900). Mijn grootmoeder heb ik niet gekend, zij was de tweede vrouw van Karel maar is al jong overleden. Zijn eerste vrouw Maria Vos (*1884 †1921) was ook al jong overleden. 

Als jongetje ging ik op zondagochtend mee naar de kerk. Na de mis ging mijn moeder nog naar de hoogmis, en ik ging dan met mijn vader mee naar opa Karel. Die werkte bij de Balatum in Hilversum, en had een klein winkeltje aan huis. Hij handelde in petroleum, tabak en snoep. En als we dan ‘s zondags kwamen, haalde mijn vader zijn tabak en kreeg ik snoep. Ik vond dat prachtig. Tussen de woonkamer en het winkeltje was een betengeld muurtje met een deur. Andere kinderen kwamen via de buitendeur en stonden aan de toonbank. Ze waren jaloers op mij omdat ik niet voor mijn snoep hoefde te betalen. Opa woonde daar totdat het niet meer ging, later is hij in een verzorgingstehuis opgenomen in Noordwijkerhout, daar had hij ook nog familie. Hij is in 1947 overleden.”

We zitten aan tafel aan de voorkant van het huis, dit deel van de kamer is ca 1,5 meter breed en ongeveer 4 meter lang.
“Waar we nu zitten had je de bedstee. Eén bedstee voor mijn ouders, dan een provisiekast, en dan nog een bedstee, daar sliep mijn broer. Voor mijn zus was ook een soort bedstee aan de andere kant en ik sliep ook aan die kant, maar ook wel in de bedstee van mijn vader en moeder. Zo’n bedstee was afgesloten met gordijnen, zo ging dat toen.”

Het ouderlijk huis van vader Willem aan de Zevenenderdrift “Waarom? – Daarom”.

Opgroeien
“Toen ik opgroeide waren mijn broer en zus al ouder en met hun eigen leven bezig. Mijn broer werkte vanaf zijn 14e bij Van Dijk, de houthandel, en mijn zus had haar vriendinnen. Ik trok op met mijn neef Dick, van ome Kees – van het taxibedrijf Grobtax. Er waren veel kinderen in onze buurt. In het rijtje hier tegenover, dat is St Janstraat, woonde oom Jan (Johannes) de Schouwer (getrouwd met zus van vader: Anna Grob). Daarna Jansje Schoonhoven en dan had je (onderwijzeres) juffrouw Kleuver. Zij was protestants en wij katholiek, met haar hadden we dan geen contact. Vooraan stond het huis van Wijmpie Bus. Je had twee verschillende dames Bus: in de villa én hier in het rijtje – dat waren gewone mensen, net als wij. Haar dochters werkten in hun naai-atelier aan huis. Ik kwam daar veel: we zongen samen of ik speelde op de grond. En in dat rijtje had je familie Schaapherder, met dochter Gerda, waarmee ik later getrouwd ben, en zoons Clemens, Cees en Johan. Direct naast ons had je Marrie en Mijns Calis. Marrie was de Opoe van Gerda.” 

Opoe? Bedoel je de overgrootmoeder van Gerda? “Nee, Opoe is een grootmoeder. Wij hadden alleen Opoes: Oma’s had je in rijke gezinnen.”

Jaap: “Marrie had een schuurtje aan huis met een bankje daarvoor. Bij mooi weer zaten mijn moeder en Marrie te kletsen en wij waren dan aan het spelen. Mijns was enorm doof, dus het was wel vaak schreeuwen daar.”

“Met vader en moeder wandelden we veel, rondom Laren: de Engh in of over de hei. Mijn moeder kon niet fietsen, maar ik fietste wel met mijn vader. Ik weet nog goed dat ik bij hem voorop de fiets zat in zo’n ijzeren zitje en later achterop. Op een dag, het was ergens aan het begin van de oorlog, gingen we naar mijn vaders tuintje. Ik zat achter op de fiets, maar ik had geen stepjes dus mijn benen zette ik dan op het frame. Ineens klapte mijn voet tussen de spaken: we vielen met fiets en al en mijn been zat klem in het wiel. Mijn vader was allénig en kon mijn been niet los krijgen. Gelukkig kwamen er snel wat mannen, die met wrikken en duwen mijn been uit het wiel hebben gehaald. Gelukkig had ik niks gebroken, maar wel veel pijn en schaafwonden: ik had lang last van dat been.”

Het gezin Grob vlnr: vader Willem, Mien, Jaap, Karel en moeder Anna.

Vader Willem Grob
“Mijn vader heeft van alles gedaan, hij was baas over de tuin bij de villa van Wijnschenk, aan de rand van de hei. Ook mijn oom Bertus Bouwman werkte daar – zowat mijn halve familie werkte bij villa’s. De vrouwen werkten daar vaak in de huishouding. De villa van Wijnschenk is ooit afgebrand en zou worden herbouwd. Maar ze moesten een stuk grond inleveren voor de nieuwe snelweg (A1). Dat wilden ze niet en ze zijn teruggegaan naar Amsterdam; die villa is later wel herbouwd. Zo zat mijn vader zonder werk: hij kwam eerst in de werkverschaffing. 

Daarna werkte hij bij de weverij van Willard, aan de Cornelis Bakkerlaan. Dat had mijn tante Wum (Wilhelmina Koster) geregeld: haar zoons Stef en Gerard Willard – vader’s neven – waren baas in de weverij. Tante Wum woonde aan de overkant. Ik kwam vaak in de weverij als ik brood achter mijn vader aan moest brengen. Hij was in de weer met weefgetouwen op een afdeling waar kleinere kleedjes en lopers werden gemaakt. Je had ook een afdeling waar tapijten werden gemaakt. In de oorlog hadden ze geen garen voor die kleedjes, dus dan maakten ze ‘voddenkleedjes’: van vodden werden stroken gemaakt en daar maakten ze garen van om kleedjes te maken.”

De voormalige fabriek van Willard, vlak voordat deze eind 70’er jaren plaatsmaakte voor de Wevershoek.

Tuintjes
“Behalve de tuin bij huis had mijn vader nog twee tuintjes in Laren: één was bij de Zevenenderdrift: achter de kruising en de boerderij lag een groot stuk grond, dat doorliep tot het begin van ’t Paadje, en dat werd verhuurd voor tuintjes. En ook aan het einde van de Smeekweg tot aan de grens met Eemnes, waar nu de snelweg loopt, was zo’n groot stuk grond. Dat liep tot de kruising van de Heideveldweg met de Schapendrift: daar had je vroeger alleen aan de rechterkant wat huizen. Mijn vaders tuintje was vlak bij het Spookbos.”

Lagere school
“Ik zat op de Aloysius­school, aan de Eemnesserweg. Maar ik heb niet zo lang in die school gezeten, want in de oorlog zaten daar Duitsers. De klassen zaten op verschillende plekken in het dorp. Eerst zaten we in een garage bij een huis op de hoek van Heideveldweg en Schapendrift. Later zaten we in Ackersate: een groot huis aan de St Jan-straat, bij de kruising met de Zijtak, de Broeders mochten de grote serre gebruiken. Daar hadden wij dan les. We hebben op nog meer plekken gezeten. Ik had veel les van Broeders, maar ik zat ook bij meester Bakker. Die was van School A – die was voor de Arbeiders en je had ook meester van Nieland, van school B – dat was voor de middenstanders. Die moesten dan ook méér betalen, haha weet je – zo ging dat toen.”

Klassenfoto 1946, bij broeder Beda – Jaap midden­achter bij de deur.

Jaap aan het werk bij Carrosseriefabriek Majoor.

Automonteur of toch Loodgieter?
“Tot het einde van de oorlog zat ik op de lagere school, daarna ging ik naar de Ambachtsschool, om loodgieter te worden. Nét na de oorlog kwamen er veel meer auto’s in plaats van paardenkarren. En alle jongens van mijn leeftijd wilden wel automonteur worden. Dat wilde ik ook en ik moest naar Hilversum voor een examen. Ik kreeg bericht dat ik was toegelaten, maar dat de klas al vol zat. Ze zouden er een extra klas bij maken en daar kon ik dan terecht. Ik moest voorlopig iets anders kiezen: schilder of loodgieter. Schilderen leek me niks dus toen heb ik voor loodgieter gekozen. In die loodgietersklas zaten ook Gerard Mol, Jan Smit en Piet Kaarsgaren uit Laren: allemaal wachten voor de automonteursklas. Ik vond dat loodgieterswerk leuk en wilde daar wel blijven. Maar er was zo’n leraar, dat was zo’n klerelijer die, als hem iets niet zinde, mij op mijn handen sloeg met wat hij dan in zijn handen had. Dus dat was ik gauw zat, maar toen kon ik niet meer naar de automonteursklas en heb ik de loodgietersopleiding afgemaakt.”

De Carosseriefabriek
“Daarna kwam ik te werken bij de carosseriefabriek van Majoor. Dat kwam door Gerard Mol: die vertelde dat zijn vader bij Houthandel Van Dijk op een trailer zat en vaak bij de carroseriefabriek kwam. En dan ging Gerard wel eens mee, hij wilde daar niet werken – mij leek het wel wat dus zo ben ik daar terecht gekomen. Die fabriek kon je vanaf de weg niet zien, zat vlak naast het busstation. Vanaf het Bonte Paard de bocht mee, daar had je eerst het houten winkeltje van Mesman, en daarachter de ingang. Die ingang kun je nu nog zien naast het (nu leegstaande) gebouw van de Rabobank. Op de hoek stond de villa van Majoor: daar woonde Ted Majoor, die was mijn leeftijd. Zijn vader (Jan Majoor), van oorsprong plaatwerker, heeft mij het vak geleerd. Het was een mooi vak: je werkte met allerlei materialen. Er werd veel hout gebruikt in de cabines en bakken, maar later werd het staal. We kregen rechte platen die we moesten vormen. Dat deden we met de hamer of met een wals – daar had je echt ervaring voor nodig. Later kregen we krimpmachines om het staal te buigen. Er werkten zo’n man of 10: behalve plaatwerkers had je ook spuiters. Wij maakten hele carrosserieën: je kreeg dan een kaal chassis en wij maakten daar een bak of een cabine op.”

Ik vraag of hij altijd bij Majoor is blijven werken. “Ik heb nog een uitstapje gemaakt: er werkten bij Majoor een vader met zijn twee zoons: Gerard en Bertus van Vugt. Die jongens begonnen voor zichzelf, uitdeukwerk enzo. Ze begonnen klein in Hilversum maar ze kregen steeds meer werk en ze hadden iemand nodig die auto’s kon bouwen. Ze vroegen of ik bij hen wilde komen werken: ik zou 15 gulden per week meer gaan verdienen. Dat was een hoop geld in die tijd, een weeksalaris was 80 – 90 gulden. Nou had ik toevallig vlak daarvoor bij Majoor gevraagd om opslag, maar dat kon allemaal niet. Toen ik vertelde dat ik in Hilversum 15 gulden meer kon verdienen, vonden de bazen Tijmen en Jan (Majoor) dat niet leuk en kreeg ik bij hen ook die 15 gulden. Dus ik dacht: dan blijf ik toch bij Majoor. Maar toen ik dit Bertus van Vugt vertelde, gaf hij mij er nog eens 15 gulden bij. Dus ik weer terug naar Majoor: die waren boos omdat ze vonden dat Van Vugt zelf maar een plaatwerker moest opleiden. Zo kwam ik bij de broers Van Vugt te werken: elke dag naar Hilversum op de brommer. Bertus Schaapherder, Gerda’s broer, heeft ook daar ook nog eventjes gewerkt, ik heb hem het plaatwerken geleerd. Het ging steeds beter met de broers Van Vugt en zij werden overgenomen door een firma uit Amsterdam: alles zou verhuizen naar Gelderland of Overijssel. Ik kon ook mee maar wilde dat niet. In Laren had ik mijn verenigingen en familie. En Majoor in Laren: die zat hartstikke verlegen om plaatwerkers en voor hetzelfde salaris kwam ik uiteindelijk weer bij Majoor terecht. ’s Avonds hielp ik nog wel eens bij Fred Langendorff: die had een timmer­fabriek en was ook altijd bezig met oude auto’s. Ik heb tot aan mijn 59e bij Majoor gewerkt: de AOW-leeftijd was 65 jaar maar je kon toen vervroegd uittreden.”

firma Van Vugt in Hilversum.

De Kajotters en MCC
We komen op het verenigingsleven. “Ik zat niet op voetbal of zo, ik zat wel bij de Kajotters: de KAJ (Katholieke Arbeiders Jeugd) was een afdeling van de KAB (Katholieke Arbeiders Beweging). Je kwam vanaf je 14e bij de KAJ, daar kon je tafeltennissen of kaarten, en er was een biljart. Zo af en toe was er een toneeluitvoering of was er een inspreker. De KAB was voor de oudere mannen. Het KAB-gebouw stond aan de Eemnesserweg, een stukje naar achteren. Later zat daar het Lumièretheater en de kegelbaan. Het KAJ-zaaltje zat aan dat gebouw. We kwamen op de woensdagen bijeen. Nou was op woensdag ook MCC-repetitie, dus ik kwam altijd later aan bij de Kajotters.”

Een vergadering bij de Kajotters – op de achterste rij 5e van rechts Jaap.

“MCC bestond voor de oorlog al als mondorgelclub. Toen was ik nog te jong om mee te doen en in de oorlog heeft het allemaal stil gelegen. Ik kwam bij MCC op mijn 12e: ik wilde eigenlijk tamboer worden. Ik hielp altijd al met ‘trommels rollen’: vellen die slap waren geworden moest je loshalen, in water leggen en laten drogen, en daarna weer om de hoepels spannen. Ik had leren trommelen van mijn vader en mijn broer: ik speelde al heel wat marsen mee. Maar omdat er zoveel nieuwe leden kwamen, hadden de Broeders bedacht om ook ‘pijpers’ (een dwarsfluit) toe te voegen, zodat iedereen een instrument had. Eerst speelde ik mondorgel en pijper en was ik reserve-tamboer. In mei 1953 werd ik gevraagd als Tamboer-maître: ik zat in het bestuur en in allerlei commissies, dus ik denk dat ze me daarom vroegen.”

Jaap stond bekend als fanatiek Tamboer-maître. Als de mensen langs de weg applaudisseerden boog Jaap zijn rug nog verder naar achteren. En als het niet te hard waaide, gooide hij zijn stok – een mace – een flink eind de lucht in (en ving hem gelukkig ook altijd op) en stal hij de show.

In 1983 nam Jaap na 30 jaar afscheid als Tamboer-maître. Lid is hij nog steeds: dit jaar werd zijn 75-jarige jubileum gevierd. Op de vraag wat hij zich het meest herinnert van MCC: “We hebben zoveel mooie momenten gehad en meegemaakt. De wereldconcoursen in Kerkrade en de grote optochten in Duitsland vond ik geweldig. En we gingen vaak naar het buitenland: ook naar België en Frankrijk en met de boot naar Engeland. Daar werden we bij gastgezinnen ondergebracht. En dat optreden in Londen (in het Hyde Park) – wat was het daar hartstikke druk zeg!” Het MCC-verhaal is niet alleen een rode draad in Jaaps leven, maar ook in dat van vele andere Laarders. Samen bedenken we om wat vaker verhalen over MCC in het Kwartaalbericht te laten verschijnen.

MCC in het blauwe uniform hoek, Zevenend/Zevenenderdrift.

MCC in Eygelshoven pinksteren 1954 – Jaap voorste rij 3e van rechts.

Jaap steelt de show door zijn mace hoog op te gooien.

Vader, grootvader én overgrootvader
Later tijdens dit gesprek sluiten ook dochters Ans en Joke aan. We zoeken samen geschikte foto’s voor dit artikel: we spitten door de enorme stapel foto-albums uit Jaaps werkkamer, maar ook in de woonkamer hangen veel foto’s van MCC, Jaap en Gerda, ouders, schoonouders, kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. 

Toen Ans en Joke nog thuis woonden ging het gezin veel op vakantie. Jaap: “Het liefst gingen we naar Duitstalige landen en vooral naar de bergen – prachtig om te wandelen en je hebt veel mooie vergezichten. Ik ga graag naar de bergen … zelfs de Witte Bergen” grinnikt Jaap. “We gingen ook wel naar Frankrijk, maar dat vond ik toch moeilijker met de taal: ze spreken daar geen Nederlands en al helemaal geen Duits.”

Sinds de komst van kleinkinderen ging het gezin weer vaak samen op vakantie. Ans en Joke: “Met de hele bups naar Oostenrijk, Zwitserland, Tsjechië of Slovenië. Onze ouders in de caravan en wij in tenten. Tot ongeveer 2007 – het ging toen minder goed met moeder en zij werd in de Stichtse Hof opgenomen. Daarna gingen we nog wel weekeindjes weg.” Jaap: “Maar nooit naar het strand, ik ben geen watermens, ik kan niet eens zwemmen en ik heb er niks mee: het is dat ik me er zo nu en dan in moet wassen!” – schatert hij.

Ans: “Zijn verjaardag was vaak in de vakantie: dan versierden we ’s morgens de caravan: dat was altijd feest. Opa Jaap was altijd bezig met de kleinkinderen: klimmen en klauteren, en thuis veel knutselen en klussen. Melvin ging mee als er een kerstboom gezaagd moest worden.”

Joke: “En bij Opa logeren, of een weekeindje kamperen. Hij is ook enorm handig: hij kon alles maken. De verbouwing hier heeft hij ook helemaal zelf gedaan.” Jaap vertelt over de veranderingen in huis: de tuindeur die vroeger voordeur was, het renoveren van de woonkamer en de raampjes die werden vervangen “dat was allemaal heel klein, vroeger konden ze niet van die grote ramen maken.” We komen terug op de leeftijd van dit huis. Ans en Joke vertellen dat bij een verbouwing aantekeningen werden ontdekt die wijzen op een bouwdatum eind 1700. Ze hebben het ooit bij de gemeente nagevraagd, maar die houdt vol dat het huis uit 1930 komt ….

Bij het afscheid maken we de belofte om elkaar opnieuw te spreken – er valt nog veel te vertellen!