Frits van den Berghe 1883–1939

Frits van den Berghe 1883–1939

Frits vader was secretaris van de Gentse Universiteitsbibliotheek en was zeer gezien in het professorenkorps waarmee hij mede door zijn werk veel in aanraking kwam. Zijn in 1883 geboren zoon koos echter een geheel andere kant. Hij bezocht eerst de Stadsschool in Gent en ging zich later bekwamen aan de Gentse Academie voor schone kunsten. Dit leverde dus geen moeilijkheden op met verblijf- en reiskosten. Hij kreeg al snel vriendschap met twee van zijn medeleerlingen, namelijk Albert Servaes en Leon Smet.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 139 [2017-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Mary van der Schaal

In 1902 huurden zij samen een atelier in Gent. Met zijn boezemvriend Robert Aerens vertrok Frits Van den Berghe reeds hetzelfde jaar naar Sint-Martens-Latem. Later ontmoette hij te Latem nog Paul Gustave van Hecke en André de Ridder, die vrienden voor het leven zouden blijven. Vrienden maken was dus voor onze Frits heel gewoon, hij deed er totaal geen moeite voor. In 1904 ging hij samen met Albert Servaes in het dorp wonen. In 1907 trouwde hij met Elvira van Houte. Het jaar daarop werd hij benoemd als docent aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Kort voor de Eerste Wereldoorlog, toen hij in New York verbleef (zijn verschillende verblijven zijn niet te tellen!) maakte Van den Berghe een zware crisis door. Nadat zijn gezondheid was verbeterd, vluchtte hij samen met zijn vriend Gustave de Smet naar Nederland en vestigden zij zich in Amsterdam. Daar maakten hij en Gustave kennis met Leo Gestel die de eerste tijd zorgde voor zijn Belgische kompanen. Ook André de Ridder volgde zijn vrienden op de voet. Amsterdam was toch niet hun ideale omgeving en in 1916 gingen zij in Blaricum wonen. In 1917 keerde hij weer terug naar zijn geboorteland om in 1919 opnieuw zijn toevlucht in Nederland te zoeken. In Blaricum, waar hij toen weer woonde, was in die tijd een enclave Belgische vluchtelingen ontstaan en zijn onderwerpen werden daar ook door beïnvloed. Zie ook zijn werken “De bannelingen” en “Malpertuus”. De Larensche Kunsthandel toonde interesse voor het werk van De Smet en Van den Berghe. In 1916 exposeerden zij voor de eerste keer in Nederland met 23 werken van Van den Berg en 39 werken van De Smet.

‘De verliefden in het dorp’, 1925.

In 1922 woonde hij met zijn vrienden Constant Permeke en De Smet enige tijd in Oostende. Daarna ging hij weer naar Blaricum en woonde voorlopig in bij een landgenoot, de beeldhouwer Jozef Cantré, die ook gevlucht was naar Nederland. In 1920 kreeg hij echter een eigen atelier aan de Noolseweg 162 te Laren (de nummering is later herzien; red.) In 1921 woonde hij weer in de villa Carlé in Laren.
In 1922 ging hij met De Smet en Permeke enkele maanden in Oostende wonen. In die tijd werkte hij als illustrator voor diverse kranten en tijdschriften, onder andere ‘Selection’, ‘Centaure’ en ‘Variétés’.

‘Malpertuus’, 1920. Tempera op doek, 110×131,5 cm. De middeleeuwse naam ‘Malpertuus’ is bekend als kasteel van Reynaert de Vos. Later kreeg menige herberg die naam. Het werd al gauw synoniem voor een gastvrij toevluchtsoord, toepasselijk voor het huis waarin De Smet als banneling tijdens de Eerste Wereldoorlog woonde. Hier zien we Gustave en Gusta De Smet bij een tafel die het centrum vormt van een symmetrisch opgebouwde compositie.

De ontmoeting met het werk van collega’s zoals Pierre Bonhard, Evard Munch, Jan Sluijters, Gustave de Smet, Leo Gestel, Ossip Zadkine, Joseph Cantré, Giorgio de Chirico, Egon Schiele en Max Ernst waren van grote invloed op het werk van Frits. Hij kwam in aanraking met het kubisme van Jan Sluijters, het expressionisme van Henri le Fauconnier en het dramatische dynamisme van de Duitse expressionisten. Het gevolg was een breuk met het impressionisme tijdens zijn eerste periode in Nederland en via het constructivisme (uit de tweede Nederlandse periode) evolueerde hij tijdens zijn verblijf met Gustave de Smet naar een extreem expressionisme. Rond 1927 ging Van den Berghe, onder invloed van Max Ernst, over naar een zeer persoonlijke stijl, sterk surrealistisch getint, hallucinerend en expressief, met neiging tot het groteske en het barokke. De menselijke figuur werd irreëel met een uitdrukking van angst en obsessie. Hij schildert fantastische visionaire landschappen met spookachtige figuren in de geest van Ensor en Bosch. De schilderkunst Van den Berghe werd beïnvloed door een scherpe zin voor natuurwetenschappen, affiniteit met het surrealisme en kennis van de wereldliteratuur en volkskunst. Het centrale thema in het oeuvre van deze kunstenaar is steeds weer de mens in zijn tragische onvolkomenheid.

‘Avondschemering,’ (of de koeherder) 1923-1924.

De laatste jaren van zijn leven hield Frits van den Berghe zich vooral met tekenen bezig. Wel was hij nog steeds lid van allerlei verenigingen en in 1938 werd hij ook nog lid van de Academie Picard in Brussel. Een onrustige, altijd zoekende naar de juiste stijl, zeer beïnvloedbaar, en nooit tevreden over zijn eigen werk, veelzijdig en alles ondernemend kunstenaar, verliet het leven op 23 september 1939 te Gent.

Bronnen: De Valk/kunstenaars, De kunstbus, Leeuwarden, De Scheen, Wikipedia