Douwe Komter 1871–1959
Douwe Komter werd op 13 april 1871 in Leeuwarden geboren. Zijn ouders Tjipke Konter en Louise Camstra kregen zes kinderen waarvan Douwe het tweede kind was. Pa Konter liet zijn naam voor hem en zijn 6 kinderen, bij Koninklijk besluit van 24 maart 1903, veranderen in ‘Komter’.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 135 [2016-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Tekenaar, kunstschilder en kunsthandelaar
Mary van der Schaal
Douwe was een ongedurig kind maar had een groot gevoel voor schoonheid. Hij kon intens genieten van het kleinste detail. Een voorwerp waar een mooi licht op viel of wat hem raakte door een bepaalde kleur. Zelfs de meest alledaagse objecten kon hij in stille verwondering bekijken. Al snel begon zijn tekentalent op te vallen, een vaardigheid die hem geen enkele moeite kostte. En het was niet zo moeilijk te bedenken welke kant hij op zou gaan met zijn studie. Zijn ouders waren fel tegen een kunstenaarsopleiding, maar Douwe hield vol en uiteindelijk kreeg hij permissie van zijn ouders om op 18-jarige leeftijd naar de ‘Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs’ te gaan. Dit had hij ook te danken aan zijn tekenleraar Bubberman die zijn talent op de HBS onderkende. Hij deed toelatingsexamen en werd toegelaten tot genoemde academie. Tot ca. 1899 volgde hij deze opleiding. Daarna ging hij naar de tekenacademie in Brussel en tot 1898 studeerde hij aan de Rijksacademie van Beeldende Kunst in Amsterdam. Na zijn opleiding volgde hij nog enige tijd de modeltekenlessen van professor Van der Waay in Amsterdam en ’s avonds de lessen van Agust Allebé.
Toen dit allemaal achter de rug was, bracht hij enige tijd al zwervend door. Hij werkte in Gelderland en later in Brabant. In Brabant schilderde hij vele boereninterieurs wat daar erg ‘in’ was. Maar dit alles voldeed hem niet. Hij was erg ongedurig en voelde zich nog niet gesetteld. Totdat hij in het Gooi ging schilderen. Hij ontmoette zijn oude vriend Derk Meeles die hij nog kende van de Normaalschool in Amsterdam en zij besloten samen in Blaricum te gaan werken en wonen. Daarbij sloten zich de schilders Elias en Breman aan en gingen zij tezamen wonen in de ‘Brouwerij’ aan de Torenlaan.
Hilletje, een Huizer vrouw, deed het huishouden en zorgde ook nog voor de levering van modellen die zich spontaan aanboden om voor een kleine vergoeding te poseren voor de heren schilders. De vier jonge kunstenaars leidden in Blaricum een onbezorgd Bohemien-leven. Ongetwijfeld heeft dit ertoe bijgedragen dat Douwe zich later permanent zou vestigen in het Gooi. Intussen was Douwe in 1892 getrouwd met Aafke Kuipers uit Harlingen. Zij was een begaafd pianiste. Zij kregen drie kinderen. Marie Louise, Jan Maarten en Ellen Martha.
Op zekere dag ontmoette Komter kunsthandelaar Preijer uit Amsterdam en ging voor hem werken. Hij werd zeer bekwaam in het beoordelen van Perzische en Japanse kunst waarin hij altijd al zeer geïnteresseerd was. Maar na twee jaar hield hij het voor gezien en begon voor zichzelf. Achttien jaar lang dreef hij op het Rokin in Amsterdam zijn druk bezochte kunsthandel.
Maar het bloed kruipt… zijn drang om weer te gaan schilderen kwam steeds meer zijn geweten plagen en toen hij kunstschilder en criticus P.H. Brenner ontmoette, werd dat een keerpunt in zijn leven. Brenner had hem aangeraden iets te gaan schilderen wat nog nooit door een andere kunstschilder was gedaan, “al is het een sigarenkistje” zei hij. In eerste instantie wees Komter op zijn voorhoofd maar schoof dit advies toch niet helemaal terzijde en maakte een stilleven van twee sigarenkistjes. De eenvoud en de sfeer van dit werk waren treffend. In een brief aan Brenner van 20 september 1933 schreef Douwe: “hoe langer ik het bekijk, hoe sterker ik ben overtuigd dat de sigarenkistjes mijn lagere school, mijn middelbare school en mijn academie waren… ik ben en blijf je er dankbaar voor”.
Douwe was 55 jaar toen hij weer begon met schilderen. Na het advies van Brenner begon hij zich toe te leggen op stillevens en deze overgang van onderwerpen brachten hem rust in zijn woelige leven. Hij had inmiddels gewerkt in (een korte opsomming): Leeuwarden in de jaren 1886–1889, Amsterdam in 1888, Brussel 1893, Blaricum 1897, Amsterdam 1900, Laren 1914, Corsica 1925–1926, Laren 1926–1957 en Zeddam 1938. In deze perioden in zijn leven heeft hij het meest genoten en zijn beste werk geleverd. Zijn kleurengebruik, meestal aardekleuren of dicht bij elkaar liggende tinten, gaf hem meer voldoening dan ooit. Al zijn andere onderwerpen, die hij natuurlijk ook nog schilderde, straalden warmte, kunde en kennis uit. Ook zijn zelfportretten waren kenmerkend voor zijn rustige kleurenkeuze.
Toch is Komter niet een van de bekende kunstschilders geworden. Hij probeerde nooit zichzelf te verkopen. Terwijl hij toch ook met zijn kunstvrienden in Hamdorff zijn vrije tijd doorbracht en zijn vermaak zocht met zijn leeftijdgenoten. Hij was ook lid van Arti en Amicitae en de St. Lucas vereniging Amsterdam. Douwe werd ouder, rustiger en was tevreden met zijn kinderen. Zijn vrouw Aafke was in 1943 overleden. Douwe Komter stierf op 13 september 1959 in Laren en werd begraven op het St. Janskerkhof.
Bronnen: N. Marijke Peters, Hettie A. Whitlau, John de Mulder, Internet en Singermuseum Laren.