Dirk den Exter

Dirk den Exter

Amsterdam 1903 – Hilversum 1953

De kunstschilder, Dirk den Exter, wordt op 15 oktober 1903 geboren te Amsterdam. Al vroeg werd zijn aanleg voor het tekenen duidelijk en zijn ideeën gingen dan ook al van jongs af aan uit naar het kunstenaarschap, maar dat zagen zijn ouders niet zo zitten. Zij vonden dat hij eerst maar een vak moest leren en dus ging hij naar de ambachtsschool, waar hij opgeleid werd tot timmerman. Een vervolgopleiding in de avonduren leidde hem verder op tot bouwkundige.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 96 [2006-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Roelof Helmich

Dirk den Exter (Foto André de Valk)

Zo rond zijn 26e in 1929/ 1930, kort na zijn eerste huwelijk, ging hij zich helemaal wijden aan het schilderen. Eigenlijk een slechte start aan het begin van de crisisjaren, maar misschien werd hij daar ook wel toe gedwongen, omdat er waarschijnlijk in de bouw minder banen zouden komen en hij mogelijk werkeloos zou raken. Een goede gelegenheid om te gaan doen waar hij allang naar uit keek; werken en leven voor de schilderkunst. Hij woonde en werkte dus nog steeds in Amsterdam. Aangezien hij zich geheel zelf heeft ontwikkeld, dus zonder een opleiding aan een kunstacademie, kan gesproken worden van een echte autodidact, waardoor zijn werk ook zeer herkenbaar is. Vanaf 1935 is zijn kunstenaarsloopbaan te volgen, omdat hij vanaf dat moment deel gaat nemen aan tentoonstellingen, waarbij regelmatig zijn naam in krantenartikelen voorkomt. Het eerst wordt hij lid van en deelnemer aan tentoonstellingen van de schilders vereniging St. Lucas en vanaf 1937 bij het 3e lustrum ervan ook bij de Maatschappij Rembrandt; een maatschappij voor “Kunst en Kunstverlangenden”, zoals dit in het krantenartikel werd omschreven. In die eerste periode, zoals uit een krantenartikel uit 1936 blijkt, ontpopte hij zich en dan vooral in zijn stillevens als een fijnschilder in de trant van Dirk Ket, die dan ook met name in dat artikel wordt aangehaald. Vanaf de 2e helft van 1937 begint een ommezwaai in zijn stijl, waarbij in de jaren 1938 en 1939 in krantenartikelen de vergelijking van zijn werk met de schilderijen van Ouiryn van Tiel en Hendrik Chabot wordt gemaakt, waarbij vooral de laatste regelmatig wordt aangehaald in relatie tot de door Den Exter geschilderde landschappen. Er is duidelijk nog sprake van een zoeken naar een eigen inhoud en stijl, wat ook in deze artikelen naar voren wordt gebracht. In 1939 wordt hij bestuurslid van de maatschappij Rembrandt en wel in de functie van 2e penningmeester.

In 1938 heeft hij zijn eerste eigen tentoonstelling bij kunsthandel Labrijn in de P.C. Hooftstraat in Amsterdam. Opvallend zijn ook daar de landschappen, waarbij hij op dat moment vooral zijn inspiratie haalt uit de omgeving van Amsterdam. Dan breekt de 2e wereldoorlog uit en dat ook hij daardoor gegrepen was blijkt wel uit houtskool-studies van een brandende stad met kruisen op de voorgrond. Mogelijk had ook dit wat te maken met de relatie die hij had met Chabot, wiens oeuvre, dat hij in huis had, bij het bombardement van Rotterdam, verloren is gegaan. In dat eerste oorlogsjaar verhuist Den Exter met zijn gezin naar Laren, waar op een zijweg (meer een met puinslakken verhard pad in de richting van de Hut van Mie) van de Remiseweg achter de stoomwasserij Kok, een dubbele houten garage voor vrachtauto’s wordt gevonden. De grond en opstallen zijn in die tijd in het bezit van de familie Boef. Hij kan dit huren en hij verbouwt het tot woonhuis en atelier. Eind 1963 is dit afgebroken vanwege het feit dat de toenmalige eigenaar Kok dit terrein nodig had voor de uitbreiding van zijn wasserij. Het stond op de plaats waar nu de terug liggende aanbouw zit aan het eind van de voormalige wasserij aan de huidige Co Bremanlaan. Van 16 november t/m 8 december 1940 vindt dan de eerste tentoonstelling van zijn werken in Laren plaats en wel in de Openbare Leeszaal, welke middels enkele advertenties en in de krant duidelijk worden aangekondigd, waarbij hij ook al een “Larensche” schilder wordt genoemd. In krantenartikelen wordt gesproken van ca. 70 werken waarvan 38 schilderijen. Over het algemeen is de recensie zeer positief, alleen de zoveelste vergelijking met Chabot stoort hem kennelijk zo dat hij dit in het bewaard gebleven artikel met potlood doorhaalt. Hij wordt dan ook lid van de vereniging “Laren-Blaricum” en in de zomer van 1941 is hij één van de exposanten op de zomerten- 19 toonstelling van deze vereniging in hotel Hamdorff. Kort daarvoor is hij ook mede-exposant op een tentoonstelling van Gooische schilders in een kunsthandel in Rotterdam, waar ook de namen van o.a. Schulman, Meijer, Noordijk en Knip voorkomen. In september van datzelfde jaar houdt hij nog een officiële tentoonstelling aan huis (volgens een krantenartikel erover werden 9 schilderijen verkocht), terwijl hij in dat jaar ook mede-exposant is op tentoonstellingen van de vereniging St. Lucas, in Pulchri – Studio in Den Haag en in het Rijksmuseum te Amsterdam. Met oog op het verzet tegen de Kultuurkamer worden begin 1942 een aantal bestuursleden van de maatschappij Rembrandt gedwongen tot aftreden, waaronder Den Exter. Hij zal er na de oorlog niet meer in terugkeren. In mei 1942 vind er in kunstzaal Astrid in Den Haag een tentoonstelling plaats van 5 Gooische kunstenaars met onder meer werken van hem, terwijl hij in diezelfde periode ook deelneemt aan een tentoonstelling van de vereniging van beeldende kunstenaars ” Laren-Blaricum” in hotel Hamdorff en één in de Pulchri studio in Den Haag. Van 10 april t/m 3 mei 1943 houdt hij een eigen tentoonstelling in hotel Hamdorff, welke gezien de afrekening van de met Hamdorff afgesproken condities een groot succes kan worden genoemd. Dit smaakt kennelijk naar meer, zodat hij in september 1944 daar wederom een tentoonstelling houdt. Op foto ’s van de opening is het schilderij van Gerritje Vos (of ook wel Eitje Bom) te zien, welke thans in het bezit is van het Huizer Museum ” Het Schouten huis”.

Zelfportret Dirk den Exter (foto Familie den Exter)

Ook wordt in die jaren nog werk van hem tentoongesteld op tentoonstellingen van de maatschappij “Rembrandt” (eind 1942 en herfst 1943), St. Lucas (zomer 1943 en voorjaar 1944) en tot 2x toe op de zomertentoonstelling van de vereniging ” Laren-Blaricum” in 1944, terwijl hij ook deelnemer is aan de tentoonstelling van Noord-Hollandse schilders in de zomer van 1944. De inspiratie voor zijn landschappen, die het belangrijkste onderdeel van zijn oeuvre zijn gebleven, vindt hij in die tijd vooral in Laren en 20 omgeving, maar in de eerste oorlogsjaren doet hij daarvoor ook inspiratie op in Drente, de Achterhoek en de Noord Veluwe. Gezien het feit dat in de oorlogsjaren toch nog wel wat geld zat onder de mensen, en men er weinig voor kon kopen, werd investeren in kunst een goede geldbelegging. Vandaar dat er door de kunstschilders toen behoorlijk verkocht werd. Direct na de oorlog zakt dit helemaal ineen en is er in de kunst nauwelijks nog droog brood te verdienen. Uiteraard wel logisch, want toen moest alles op alles gezet worden voor de wederopbouwen was voor andere zaken nauwelijks ruimte.

Ook Dirk den Exter krijgt met deze instortende markt te maken en daar hij een gezin heeft te onderhouden is het voor hem noodzaak zijn oude vak van timmerman weer op te pakken. Hij gaat dan werken bij de timmerfabriek van Franken en Langendorff aan het Mauvezand: voor hem van huis af dus eigenlijk om de hoek. Dit heeft wel een grote impact op hem want de drang tot creatief bezig zijn en vooral met schilderen komt ernstig in het gedrang en vreet aan hem. Bijna iedere vrije minuut wordt doorgebracht achter de schildersezel, terwijl hij ternauwernood tijd heeft voor zijn maaltijden. Echter ook in het timmervak komt zijn kunstenaarschap goed van pas en wel in diverse vormen van houtsnijwerk en het maken van eigen ontworpen meubels. Hij maakt voor een Hawaï band uit Laren een contrabas waarbij hij van de krul van de bas een Hawaïaanse kop maakt. Met Jan de Valk, sigarenwinkelier aan de Torenlaan, die dikwijls naar de schilderijen van Dirk den Exter kwam kijken, heeft hij een grote vriendschap opgebouwd en met hem besprak hij dan ook regelmatig zijn werk, waarbij hij een eerlijk oordeel van hem goed kon velen. Ook met David Schulman wordt in die tijd onderling regelmatig elkaars werk kritisch besproken. De eerste tentoonstelling na de oorlog van zijn werk is eind 1947 in een kort daarvoor geopende kunsthandel in het Hirschgebouw aan het Leidseplein in Amsterdam tezamen met Maud van Schaik Russel, één van de mede-exposanten in 1942 in kunstzaal Astrid in Den Haag. In datzelfde jaar maakt hij samen met een andere collega en vriend de Soester kunstschilder en graficus Bob Lokhorst zijn eerste reis naar Frankrijk. Deze had al enige jaren voor en in de oorlog daar doorgebracht en kende het land al redelijk goed. Hierna heeft hij nog enige reizen naar Frankrijk gemaakt en vanaf die tijd wordt zijn palet lichter en kleuriger van toon. Samen houden ze een tentoonstelling in november 1948 van de op hun reis opgedane impressies in de openbare leeszaal te Laren. Een grotere tegenstelling in het werk van deze kunstenaars, ook volgens de recensies, is bijna niet mogelijk. De Den Exter uitbundig en Lokhorst ingetogen. Afgezien van zijn landschappen, welke in de recensies over het algemeen de toets der kritiek goed kunnen doorstaan, valt op dat hij in deze periode ook nogal regelmatig portretten van clowns schildert, waar zelfs zijn 2e zoon voor model moet staan. Ook het speelgoed van zijn dochter wordt in die tijd enkele malen op het doek vastgelegd. Rond deze tijd wordt hij ook nog lid van “De Onafhankelijken” te Amsterdam en neemt deel aan tentoonstellingen van deze in 1948 en 1950, terwijl hij ook nog steeds lid is van St. Lucas en de Mij. Rembrandt, waar hij deelneemt aan tentoonstellingen in 1948, 1949 en 1950.

Schilderstuk van Eite Bom in olieverf, ca. 1944-1945

Aan het eind van de 40er jaren verwerft de timmerfabriek Franke en Langendorff een opdracht voor het maken van de banken van het koor van een RK-kerk te Losser, dat door een bombardement in de oorlog zwaar beschadigd was en waarbij deze banken verloren zijn gegaan. Ook een kolfje naar de hand van Dirk, want hier kan hij ook zijn meesterschap in het houtsnijden tonen. Menig keer is hij in die tijd in de St. Jan in Laren te vinden om de koorbanken daar te bestuderen en op te meten, maar voordat hij tot het definitieve maken van deze koorbanken komt, maakt hij eerst een proefstuk voor zichzelf om te kijken of hij het maken van het lofwerk wel onder de knie heeft. Deze z.g. meesterproef voor zichzelf wordt het maken van een kerkbank, met in de rug 3 panelen met in het midden de kruisiging, het rechterpaneel de vlucht naar Egypte en het linker paneel St. Joris en de draak. De kopeinden van de bank worden gekroond met elk een fantasiedier. De koorbanken, die toen gemaakt zijn, zijn nog steeds in de RK-kerk in Losser te vinden. In 1950 is het dan kennelijk weer eens tijd voor een eigen tentoonstelling en die wordt gehouden in kunsthandel “Arti ” in Utrecht. De recensies liegen er niet om en er wordt dan ook gesproken van: ” eerlijk en krachtig werk” en” dat Den Exter een man is die z’n métier zeer wel verstaat.” In diezelfde periode maakt hij in klei nog de koppen van zijn vrouwen zijn dochter, terwijl ook het houtsnijwerk tot zijn liefde blijft behoren wat blijkt uit het maken van een tors en een crucifix. 1953, Het jaar van de watersnoodramp. Dat hij ook hier sterk door getroffen wordt blijkt door een zeer dramatisch schilderij: een compositie in blauw, met een eindeloze watervlakte met hier en daar een dak en een boom erboven uitstekend. Kennelijk vindt hij dat het weer eens tijd wordt een nieuwe eigen tentoonstelling te gaan houden in Laren en op 30 juni 1953 stuurt hotel Hamdorff hem de bevestiging van een aanvraag voor een door hem te houden tentoonstelling in 1954. Ruim een maand later overlijdt hij op 13 augustus 1953.

Hiermee wordt een leven afgebroken dat een belofte inhield voor nog veel meer creatieve inspanningen. Dit blijkt ook uit de recensies op de tentoonstelling die nu als herdenkingstentoonstelling van 31 oktober t/m 22 november 1953 in Hamdorff wordt gehouden. De diverse recensies eindigen eensgezind in: “Jammer, dat een nog rijker ontplooiing van zijn talent voor de kunstenaar niet was weggelegd.” en “De expositie in Hamdorff kan daarom met weemoed vervullen, omdat alweer met de menselijke maat gemeten deze rijkdom van zeggenschap al te vroeg verstomde.” en “men mag het ongetwijfeld betreuren dat een uitstekend, eerlijk talent als dat van Den Exter, de kunstenaarswereld is ontvallen.” En uiteraard was dat ook zo, bijna 50 jaar is normaal nog redelijk jong en zeker als dat afgezet wordt tegen de rijpingsfase van een kunstenaar, die dan pas op gang komt. Daarna wordt het stil rond zijn werk. Alleen als in 1971 de gemeente Laren in het gemeentehuis een tentoonstelling houdt genaamd: “honderd jaar schildersdorp” hangt daar ook één van zijn schilderijen, terwijl op een tentoonstelling georganiseerd in 1996 door Toon Wildeboer in kasteel Groeneveld, onder de naam “Zwerftochten door Gooi en Vechtstreek” nog 2 van zijn werken te zien zijn. In 2003 is het 100 jaar geleden dat hij geboren werd en 50 jaar na zijn overlijden. Door het contact tussen zijn dochter en het Huizer Museum “Het Schoutenhuis” over het door het museum verworven doek van Eitje Bom, wordt naar aanleiding hiervan een overzichtstentoonstelling van zijn werk gehouden van 14 november 2003 tot en met 1 mei 2004, welke een groot succes mag worden genoemd. Volgens de mensen die bij de organisatie betrokken waren een terecht eerbetoon aan een goed en eerlijk kunstenaar, die onterecht in de vergetelheid was geraakt.    

Roelof Helmich is de schoonzoon van Dirk den Exter.