De villa ‘Groenendaal’
In het vorige nummer stond een artikel waarin o.a. geschreven werd over de villa ‘Groenendaal’. Voor mij ligt daar een stukje geschiedenis uit mijn jeugd, ik woonde er van mijn 3e tot mijn 10e levensjaar. Daarnaar was ik op zoek en kwam toen bij deze vereniging uit. Na een mailtje van mij werd ik gebeld door Bep De Boer, die beloofde mij het betreffende nummer toe te sturen. Heel apart was, dat tijdens ons gesprek bleek dat hij in de straat woont waar ik als kind van 10 naartoe verhuisd ben toen ‘Groenendaal’ gesloopt werd.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 100 [2007-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
June Farjon
Hoe ik in ‘Groenendaal’ terecht kwam is een heel verhaal. Mijn ouders waren vanwege de oorlog gevlucht uit Amsterdam en wij woonden in de garage van een villa op het Raboes. Wij hadden een joods jongetje van mijn leeftijd, toen 3 jaar, bij ons wonen. In de opgevorderde villa er naast huisde een Feldwebel, die vaak even”een praatje maakte” als hij ons zag spelen, en die, zoals mijn moeder me veel later vertelde, best wist hoe e.e.a in elkaar stak, want Bobby was zeer joods van uiterlijk. Hij nam vaak eten en lekkers mee. Toen ik in die vochtige garage longontsteking kreeg, kwam hij dagelijks, en zorgde uiteindelijk voor betere woonruimte in een paar benedenkamers van een eveneens gevorderde villa. Dat was de villa ‘Groenendaal’. In twee andere kamers woonden NSB’ ers met een zoontje van 4, de bovenverdieping was van een vader met zoons die bij de SS waren. Bobby’s familie vond het nu te gevaarlijk om hem te laten blijven, maar dat ging toen nog langs me heen. De kamers waren erg groot, met houten balken en lambriseringen, overal gebeeldhouwd met engelenkopjes en druiventrossen. Daarboven groen met gouden stof. Op de vloeren lag parket en in de enorme vierkante hal zwartwitte tegels. Als je die schuin naar links overstak kwam je in de keuken, die dus gedeeld moest worden en waarin en groot fornuis stond.
Het toilet lag aan de rechterkant van de voordeur en het was voor mij in de avond een griezeltocht door die hal er heen, die ik rennend aflegde. De tuin was een waar eldorado, vooral omdat hij behoorlijk verwilderd was. Het grote grasveld waar je via de openslaande deuren vanuit de kamer kon komen lieten mijn ouders kort houden door een schaap en dwerggeitjes. Helemaal achterin stonden twee enorme prunussen in het gras, die elk voorjaar een poort van roze bloemen vormden, waaronder ik dan tussen de bloesem door naar de blauwe lucht lag te kijken. In het rechterdeel van de tuin was een betonnen tennisbaan, maar in dat deel kwam ik nooit. Het linkerdeel van de tuin bestond uit een langgerekt stukje wildernis, met in het midden een grote niervormige vijver die je bereikte door een hellend paadje door het struweel af te lopen. Daarin stonden nog de sokkels van de beelden die er ooit gestaan moeten hebben, nu zou je die door alle overhangende takken van struiken en grote sparren niet meer hebben kunnen zien.
Voor mij waren het stap- en klimstenen, waar ik mijn fantasieverhalen uitleefde, en in de struiken rondom had ik diverse holletjes. Aan het eind van deze bossage was een stenen trap omhoog, met bovenaan een wirwar van frambozenstruiken. Daarachter eindigde de tuin en was er een uitzicht over de graanakkers en de Akkerweg.
In de voortuin stond een enorme beuk, vlak bij de serre die aan de linkerzijkant van het huis was gebouwd en die dienst deed als mijn kamertje. Via openslaande deuren met aan elke kant een stenen leeuw, waar ik dikwijls op zat, kwam je met een paar houten treden omlaag vlak bij die beuk uit. Mijn moeder bakte in de herfst altijd beukennootjestaart. In deze tuin speelde ik tot ik bijna 5 was dagelijks met Cortje, het zoontje van onze medebewoners, want mijn ouders gingen er van uit dat het jochie ook niet kon helpen dat zijn ouders “fout” waren. Bovendien woonde er verder geen kind in de buurt. Ik weet nog als de dag van gisteren wat er op een middag kort na de bevrijding gebeurde.
Cortje, stond hard huilend in de gang, ook zijn moeder in tranen, en er stonden mannen met geweren die zijn vader met geweld en veel geschreeuw meesleepten. Doodsbang waren we allebei, en toen ook Cor en zijn moeder even later mee moesten (nadat mijn moeder ze er van overtuigde dat wij “er niet bij hoorden”), was ik volkomen ontroostbaar. Ik snapte er niks van, hij was toch een lief vriendje? Ik heb hem heel erg gemist. Pas veel later kreeg ik de “volwassen” verklaring voor dit voor een kind zo onbegrijpelijk gebeuren.