De opkomst en ondergang van de Larense kolenhandel
Voor de Tweede Wereldoorlog besloot Teus van Crelis van Nel van den Brink zijn boerderij op te geven en zijn geluk te beproeven in de kolen- en oliehandel. Hij had 4 dochters (waarvan Greet met een kolenboer in IJmuiden trouwde) en 5 zonen. Henk werd rietdekker en de overige 4 werden kolenboer.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 87 [2004-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Door Ank Meulenkamp-van den Brink
In die tijd was een rijbewijs snel gehaald, je moest wel 14 jaar zijn. Het Laarderhoogt oprijden zonder horten en stoten was belangrijk, keren als je bovenop was en dan weer naar beneden rijden moest je ook onder de knie hebben, lukte dat allemaal dan was je de gelukkige bezitter van het roze papiertje. In het begin werden de kolen nog met paard en wagen rondgebracht. De kolen kwamen per trein aan in Hilversum en dan moesten de wagons geleegd worden.
Op de Groene Gerritsweg was voldoende ruimte, (het terrein liep door tot de Jagersweg) en daar werden de kolen op hopen gegooid met behulp van een lopende band. Het gruis werd eruit gezeefd door een schud machine. Dat was zwaar en stoffig werk.
Cor, de oudste trouwde in mei 1940 met Gijsje Calis. Cor was echter als dienstplichtig militair op de Grebbeberg gelegerd en het huwelijk kon niet doorgaan. De communicatie was gebrekkig in die tijd en in de consternatie vergat men de pastoor te waarschuwen. Die stond in vol ornaat te wachten op het bruidspaar, dat niet op kwam dagen. Gelukkig zijn ze een paar weken later alsnog in het huwelijk getreden.
De van den Brinken gingen in het verzet (de heer Baum, die tijdens de oorlog hun Duitse buurman was en woonde in het huis waar ook Mondriaan nog even gewoond heeft), heeft ze menigmaal gewaarschuwd en vertelde mij (Ank Meulenkamp) altijd dat door hem mijn vader nog leefde. Eén keer liep het toch aardig mis. Er waren wapens in de hooiberg verstopt en dat werd ontdekt.
Crelis van Nel (de opa) was overleden en de familie kwam lopend van het St. Janskerkhof naar de begrafenis. Ze werden opgewacht door de Duitsers en vader Teus en zoon Henk konden niet snel genoeg wegkomen, de anderen gelukkig wel. Ze werden op transport gezet en naar de Euterpestraat in Amsterdam vervoerd. Een van de bewakers heeft ze verteld waar de trein langzaam zou rijden en Teus en Henk zijn eruit gesprongen. Ze zijn naar de familie lefeber op de Ruysdaelstraat gelopen (Toon is later met Jo lefeber getrouwd) en die hebben ervoor gezorgd dat ze in de bakken van twee transportfietsen weer naar laren vervoerd werden. Moet een benauwd tochtje geweest zijn!
Kerstmis was altijd een drukke tijd, iedereen moest voorzien zijn van kolen en olie, er kwamen ook grotere klanten bij zoals ziekenhuizen en kazernes in de omgeving. Zoals het altijd gaat bij mensen die druk zijn kan er makkelijk nog iets extra’s gedaan worden.
In die tijd was laren nog een katholiek dorp en de nachtmis was een belangrijke gebeurtenis. Ik herinner me nog de koude heldere nachten met sterren aan de hemel als wij naar de St. Jansbasiliek liepen en ook hoe koud het altijd in de kerk was!
In Juliana Oord verbleven in die tijd T.B.C. patiënten, die daar buiten onder de veranda’s moesten genieten van de frisse lucht en uiteraard wilden zij ook graag de nachtmis bijwonen die werd opgedragen in het St. Jan Ziekenhuis, voor velen was dat het enige uitje per jaar. Als dan de klanten voorzien waren van kolen werd de kolenwagen afgespoten.
De patiënten werden dan met bed en al op de kolenwagen geschoven, 3 tegelijk, meer bedden konden er niet op en werden er weer afgehaald bij het St. Janziekenhuis.
De bedden stonden in de gangen en in de kapel van het ziekenhuis, 1e kerstdag ging het hele spul weer terug. Voor de kinderen was het feest om mee te gaan. Altijd pepermuntjes van de zieken en de volgende dag kregen we voor de hele familie een prachtige taart mee, die de kok ieder jaar weer bakte als bedankje.
Ook vonden wij het prachtig om in het gruis te spelen. Uiteraard werden onze moeders razend, een geiser hadden ze nog niet en zaterdags gingen we pas in de teil, die midden in de keuken stond en met ketels warm water gevuld moest worden. ·s Zomers stond er een gasspin op de vloer en in de winter werd het water warm gemaakt op het kolenfornuis. Het was natuurlijk niet gebruikelijk om iedere dag schone kleren aan te doen, wasmachines bestonden toen nog niet.
De eerste tijd kwamen de kolen uit Limburg. Later ook uit Duitsland en België. Als kind vonden wij het schitterend om mee te mogen naar Tongeren en Viersen, waar veel ingekocht werd. De Groene Gerritsweg was bijna te smal voor de grote Duitse vrachtwagens die af en aan reden.
Ook de olie werd een product dat steeds meer afzet kreeg. Toon ging naar Den Haag en sleepte grote orders binnen. De olie werd o.a. gehaald bij de tankopslag Amatex in Amsterdam, het spoor bij Wolfheze en in Huis ter Heide. Eerst was er een tankwagen van 3.000 liter, toen 2 erbij van 6.000 liter, dan nog een van 12.000 liter en de grootste was 20.000 liter, dat was de wagen waar Piet Wouters uit Eemnes op reed en waar hij niemand anders op wilde hebben. Liever werkte hij ·s nachts door dan ‘zijn’ prachtige grote wagen uit handen te geven en het gebeurde ·s winters ook vaak dat er hele lange dagen gemaakt moesten worden om alles uitgeleverd te krijgen.
Haarden en oliekachels zagen de gebroeders van den Brink ook wel brood in en er werden in die tijd veel olie- en kolenkachels verkocht. Geisers, verwarmingen gingen later ook van de hand. Toen kwam het aardgas en was het gebeurd met een bedrijf waar jarenlang veel gezinnen een boterham aan hadden verdiend.