De begrafenissen
Het verleden en het heden liggen, evenals het leven en de dood dicht bij elkaar. Een mens spreekt niet graag over de vergankelijkheid. Hij vergeet maar al te graag dat ieder levend wezen ter wereld komt om te sterven. In mijn functie als kerkorganist maak ik uiteraard vele begrafenissen mee.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 89 [2004-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Hoofdfoto: Gijs de Wit in functie als aanspreker. Foto: Fam de Wit
En als ik dan wekelijks meemaak hoe de zwaar gedrapeerde lijkkoets, waarvoor twee met zware zwarte kleden behangen paarden waren gespannen, gevolgd door de zwarte koetsjes, gemend door in zwarte mantels gehulde en met steek en hoge hoeden gedekte koetsiers, vervangen werden door grote glanzende auto’s en ik zie de overdaad aan bloemen, de prachtige lijkkisten met het dure beslag, de juwelen van grafmonumenten en niet te vergeten de gezongen uitvaartdiensten, dan denk ik wel eens terug hoe dit in vroegere jaren geschiedde.
Was er iemand overleden dan werden de bedstee-gordijnen dichtgetrokken en de vensterluiken gesloten. Ook de spiegel -als die aanwezig was- werd met een doek bedekt.
De eerste gang van de familie betrof dan de aanspreker en grafdelver Hein de Wit. Hij werd in later jaren opgevolgd door zijn zoon Gerrit en kleinzoon Gijs de Wit.
Was met de familie de begrafenis en wat erbij behoorde besproken, dan toog hij naar Gertje Bus om de maat van de kist op te nemen, naar het gemeentehuis om de overlijdens-aangifte te doen en overlegde met de pastoor wanneer de uitvaart kon plaatsvinden.
Hierna ging hij naar een paar mannen uit de buurt met de opdracht de doodsklok van de gemeentetoren een halfuur te luiden en bezocht een boer uit die omtrek met het verzoek met de boerenwagen de overledene van de kerk naar het kerkhof te vervoeren, waarna hij enige buren uitkoos om ‘s nachts bij de opgebaarde gestorvene, zolang deze boven aarde stond, de nachtwake te houden.
Als Gertje de timmerman met zijn werk gereed was werd de kist met behulp van Hein op een handkar naar het sterfhuis gereden, daar in de kamer op een paar stoelen geplaatst, waarin dan de dode werd opgebaard. Aan het hoofdeinde werd een kruisbeeld geplaatst, daarvoor een glazen potje gevuld met olie, waarin een brandend drijvertje een schamel lichtje verspreidde.
Na deze handeling riep Hein de familie naar binnen en zei dan:” Ziezo minse, fis voor jullie ‘n smartelijk verlies, mar laat ‘t ‘n troost zijn dat de dierbare overlejene er netjes bij legt. Ik ga nou de minsen anzeggen en de oge oed eb ik bij me.”
En hooggehoed verscheen de aanspreker met een in de begrafenisplooi gehouden gezicht bij de opgegeven adressen om op meewarige toon z’n prevelement af te steken. Dat ging als volgt: “Heden doo ik jullie namens de familie de kongd, datte in ouwerdom van …. jare de jullie bekende overlejene in de Ere is overleje. De dierbare overlejene is thuis opgebaard en je kan komme kijken, zoals dat jullie uit mag komme. Om zeuven uur is het bidde in de kerk en over dree dagen is om tien uur de uitvaart waarna de beaarding op ‘t kerkhof plaats zal vijnde en datte de overlejene in vrede ruste. Jullie worden gevraagd om half tien in het sterfhuis aanwezig te zijn en na de begrafenis in het sterfhuis aan de broodtafel mee te eten.”
‘s Avonds om zeven uur waren achter in de kerk, waar Hein voorbad, de familie en bekenden gezeten. Dat was nog een hele penitentie. Want na elk rozenhoedje – er werden er drie gebeden – volgde vijf maal het Onze Vader en het Weesgegroet en dat moest met omhoog gestrekte armen gebeuren. Dat viel niet mee!
Sommige slimmerds namen dan de gelegenheid te baat om met de ellebogen op de voorgaande bank te steunen, maar bij wie dat niet deden zag je ondanks krampachtige pogingen de armen zakken.
Bewondering was er dan voor Pauw Majoor, die altijd aanwezig was, zijn armen niet omhoog hief maar deze in de volle lengte horizontaal uitstrekte en dit tot het einde van het gebed volhield. Na deze bijeenkomst trok men naar het sterfhuis om van de gestorvene afscheid te nemen, totdat het bedtijd werd en de buurmannen hun dodenwake betrokken. Rondom de geopende kist gezeten, in de schemer van de kamer, alleen verlicht door het flikkerende oliepitje, dat wanstaltige schaduwen door het vertrek wierp, brachten de mannen met gebed en soms met gefluisterd gesprek de nacht door totdat het ochtendgloren hen van deze onaangename taak verloste.
In de stilte van de nacht, doorgebracht bij een dode, verdween alle grootspraak, haalde men zich soms allerlei spookbeelden voor de geest, wat dikwijls de bakermat werd voor de meest beangstigende verzinsels. “Mar zangd erover”, zou Hein de Wit zeggen.
Op de dag van de begrafenis kwamen de genodigden in het sterfhuis bijeen om aan de begrafenis deel te nemen. Dan namen de buren op het teken van Hein de met een zwart kleed gedekte baar op hun schouders en droegen, gevolgd door een rij treurende mensen, het stoffelijk overschot naar de kerk.
Na de dodenmis, onderwijl de kerkgangers bij de pastoor op de traditionele koffie waren, werd de kist op de gereedstaande boerenwagen geschoven. Voor de gelegenheid werd de wagen met zwartsel bestreken, zo ook de hoeven van de paarden. Zwart behoorde bij de dood.
Naast de kist namen dan de vrouwelijke huisgenoten plaats – soms zaten zij op de kist – en de andere vrouwen begaven zich reeds naar het sterfhuis. Alleen de mannen liepen achter de wagen met Hein voorop naar het kerkhof. Bij een boerenbegrafenis beschikte men vanzelfsprekend over meer gerij.
Na de beaarding trof men elkaar weer in het sterfhuis. Daar stond dan de koffie te geuren en lokten de belegde broodjes. Daar werd gretig gebruik werd gemaakt. Tot besluit kwamen de sigaren en de borrel op tafel, waardoor de droeve stemming ging tanen en tot uiting kwam het bekende gezegde:
Van de dode niets dan goed
Al was zijn ziel zo zwart als roet
Brak de tijd aan om huiswaarts te keren, dan nam men van de aanverwanten afscheid met de woorden: “We zullen hopen dat wij de overledene in de hemel zullen weerzien!” Woorden, die bij iedere begrafenis gebezigd werden.
Het verhaal over de begrafenis is beschreven in het boek “Rondom de Coeswaerde” door Gerard Koekoek.
Nog wat gegevens over de fam. De Wit. No. 64 is 2x getrouwd. Het eerste huwelijk was met Eefje Jans Bus. Zij is gestorven is op 3-9-1752. No. 16 is ook 2x getrouwd. Zijn eerste huwelijk was met Grietje Zoon. Zij is gestorven op 12-4-1832.
Het verhaal over de begrafenis gaat over No. 4 Hendricus de Wit. De eerste aanspreker en doodgraver van de familie. Hij is begraven op 7-6-1900. Daarna zijn er nog verschillende familieleden doodgraver en aanspreker geweest o.a. kleinzoon Gijs de Wit. De foto’s zijn familiebezit. Indien u aanvullingen en/of verbeteringen over dit onderwerp heeft, of u heeft gegevens over andere families, kunt u contact opnemen met de contactpersoon van de genealogiegroep: Y. Majoor.