Henri Matthieu Wezelaar (1901-1984)
In 1918 begon Han Wezelaar zijn opleiding als beeldhouwer op de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam. Hij kreeg daar les van Willem Retera en Johan Polet. Op 27 juli 1923 trouwde hij met Margaretha Wilhelmina Visser. Na enige tijd vertrok het stel naar Parijs en kregen het voor elkaar dat Han les kreeg van Ossip Zadkine gedurende drie maanden. Han was zijn eerste leerling en door de omgang, de lessen en het zien van Zadkine’s werken groeide zijn passie voor de beeldhouwkunst. Wezelaar introduceerde Zadkine’s werk in Nederland en al gauw werd het huis van de Wezelaars in Parijs een ontmoetingsplaats voor andere Nederlandse kunstenaars.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 115 [2011-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Mary van der Schaal
In 1992 kwam er een omslag in het artistiek denken van Wezelaar. Hij kwam in aanraking met drie meer classicistisch gerichte beeldhouwers nl. Aristide Maillol, Charles Despiau en Adam Fischer. Wezelaar stopte abrupt met zijn expressionistische Zadkine stijl. Deze omkeer is essentieel geweest voor de ontwikkeling van de autonome beeldhouwkunst in Nederland. In deze zogenaamde bevrijding van het beeld en in de verdere emancipatie van de nog jonge sculptuur in Nederland heeft Wezelaar een hoofdrol gespeeld; als kunstenaar, organisator en communicator.
In 1933 werd hun dochter geboren en het jaar daarop trok het gezin uit financiële overwegingen weer terug naar Amsterdam.
Zijn Franse stijl schudde de gevestigde beeldhouwkunst wakker, zij waren nog bezig in de stijl van de Amsterdamse school vol van Socialistische symboliek. Han Wezelaar werd de voorman van de beweging die het beeld weer wilde losweken van de verheven symboliek en beeldhouwkunst.
Zijn opdrachten namen toe en hij werd geselecteerd voor de wereldtentoonstellingen in Brussel en Parijs, voor de Biënnale van Venetië in 1936 en ’38 en voor de Golden Gate International Exposition in San Francisco in 1939. Hij was in 1939 ook mede organisator van de eerste Rodin expositie in Nederland. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak weigerde Wezelaar toe te treden tot de Kultuurkamer en droogden zijn inkomsten op. Zijn huwelijk strandde.
Wezelaar vertrok naar Laren. Na de oorlog sloeg de tendens over naar abstracte kunst en behoorde hij niet langer tot de voorhoede. Hij maakte portretkoppen, figuren, naakten en dieren in brons, steen en terracotta. Zijn vroeger modernisme had hij afgezworen en daarna is hij heel realistisch gaan werken. In latere jaren wilde Wezelaar niets meer van zijn vroegere werk weten. Hij verhuisde weer naar Amsterdam en trouwde met Liesbeth Dobbelmann.
Hij was in 1935 al lid geworden van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en na de oorlog werd hij eerst bestuurslid en later voorzitter. De opdrachten voor herdenkingsmonumenten stroomden binnen en Wezelaar werd door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aangesteld om de inzendingen te beoordelen. Uiteraard was hij zelf ook maker van enkele monumenten. Wezelaar heeft zich sterk gemaakt voor de emancipatie van het beroep en de discipline. Hij zat in talrijke commissies, waaronder de aankoopcommissie van de gemeente Amsterdam. Al in de jaren dertig probeerde hij een ‘salon’ op te richten waarin neo realistische schilders, beeldhouwers en architecten zouden samenwerken. Die poging mislukte doordat vooral de schilders tegen waren. Die hadden na het modernisme het idee van groepsvorming achter zich gelaten.
Begin jaren tachtig begon Wezelaars gezondheid minder te worden en op drie en tachtigjarige leeftijd overleed Han Wezelaar. Een niet te vergeten persoonlijkheid.
RKD = Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie – www.rkd.nl
Werken in de openbare ruimte:
- Amersfoort: Reebok (1953)
- Amsterdam: Moeder en kind (1939)
De Beschermster van de Sociale Zorg en Gerechtigheid (1954)
Staande vrouw (1954)
NVV Monument (1960)
Wibaut (1967)
Rembrandt (1969) - Gouda: De Barmhartige Samaritaan (1955)
- Hoogeveen: Het Turfgraversmonument (1975)
- Otterlo (Kröller-Müller Museum): Zittende vrouwenfiguur (1953)
- Roosendaal: Bevrijdingsmonument (1951)
Johannes de Doper (1967) - Rotterdam: Barmhartige Samaritaan (1964)
- Utrecht: Liggende vrouw (1972)
- Venlo: Jongen met eend (1980)
- IJmuiden: Gedenkteken omgekomen vissers (1955)
Aanvulling in Kwartaalbericht 116
Van Gé van der Pol uit Renkum ontvingen wij een aanvulling bij het vorige kwartaalbericht.
Ik heb hem goed gekend. Het jaar 1992 in de tekst is een tikfout en dient 1932 te zijn. In de dertiger jaren kwam Wezelaar terug uit Parijs. In die tijd was inmiddels de bekende beeldhouwer Mendes da Costa overleden die woonde en werkte in de atelierwoning Engweg 2A, dat de bekende architect Kropholler voor hem gebouwd had in 1911. In 1916 is daar een tweede atelier bijgebouwd aan de zijde van de Velthuijsenlaan naast het eerste atelier. Dit tweede atelier diende om het grote beeld van ‘Generaal de Wet’, dat staat op de heide in het park de Hoge Veluwe, te maken. Toen ik in 1983 dit atelier voor Han Wezelaar aanpaste vond ik een zware onderstempeling onder de vloer om het beeld met een gewicht van 10 ton te kunnen ondersteunen. Han Wezelaar kocht het geheel na de dood van Mendes en ging daar met zijn eerste vrouw wonen. Het huwelijk liep daarna stuk, waarna Wezelaar alleen naar Amsterdam verhuisde en zijn eerste vrouw Wil Visser met een inmiddels ook gescheiden architect Wouter Hamdorff, in het pand gingen wonen. Na de oorlog verhuisde Wouter met zijn nieuwe vrouw naar de Torenlaan en kwam beeldhouwer Kees Schrikker in het pand aan de Engweg te wonen en te werken; hij huurde van Wezelaar. Wezelaar was inmiddels hertrouwd met Liesbeth Dobbelman met wie hij in Amsterdam bleef wonen. Hij had toen een atelier op het Prinseneiland. Hij wilde vanaf de zestiger jaren weer beschikken over het pand in Laren, doch Schrikker ging er niet uit, omdat hij huurbescherming genoot. In 1983- kort voor zijn dood- kreeg Wezelaar weer de beschikking over het tweede atelier waar een groot deel van zijn werk blijvend werd tentoongesteld.