Erfgooiers en hun gemene gronden (2)
13 mei 1280. De graaf van Holland, Floris V (1254-1296), kwam te paard bij het kasteel Vreeland aan. De abdis van Elten, Godelinde (abdis 1272 – 1288), was al gearriveerd en zat aan tafel in de grote zaal. Floris nam tegenover haar plaats en kwam direct ter zake. Hij overhandigde de door de bisschop van Utrecht bezegelde oorkonde waarin de graaf van Holland liet weten dat Elten een week eerder (6 mei) Gooiland tegen een behoorlijke pachtsom (25 goudstukken per jaar) had overgedragen aan Holland. Godelinde beloofde vervolgens dat ook haar klooster ermee zou instemmen. Na ruim driehonderd jaar kwam hiermee een einde aan het Eltense Gooiland. Maar waarom vond deze overdracht plaats? En wat betekende dit voor de Gooiers?
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 124 [2013-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Deel 2: Van Elten naar Holland
Anton Kos
De voornaamste reden was een machtspolitieke; de Gooise rentmeesters van Elten, de beruchte Van Amstels, klopten steeds vaker en harder op Floris’ achterdeur. Bovendien groeide hun machtsgebied buitenproportioneel. Floris vroeg daarom aan Elten om Gooiland in pacht aan hem over te dragen, inclusief de Gooise bezittingen van zijn belangrijkste rivaal Gijsbrecht IV van Amstel (circa 1230-circa 1303). Die worden in de begeleidende oorkonden usurpaties genoemd, waarmee Floris aantoonde dat de Van Amstels hun Gooise bezit wederrechtelijk hadden verworven. Waarschijnlijk stemde Godelinde daarom zo gemakkelijk met de overdracht in; ze had immers geen greep op de Van Amstels, waardoor ze inkomsten uit Gooiland misliep. Door de verpachting leverde het gebied haar weer wat op. Ze liet weten dat: ‘(…) wij met instemming van ons convent aan Floris, graaf van Holland, en zijn opvolgers een land dat Nar¬dinc¬lant wordt genoemd hebben overgedragen, met alles wat daarbij hoort, de heerschappij, de gezagsrechten, (…) keurmedigen, akkerlanden, gecultiveerde en ongecultiveerde landen, bossen, veenlanden, weidegronden, graslanden, water en waterlopen en alle andere rechtens daartoe behorende zaken die in voornoemd land genoemd kunnen worden’. Van belang is dat zowel de Gooiers als de gemene gronden (ongecultiveerde landen) werden inbegrepen. De Gooiers werden toen keurmedigen genoemd. Een keurmedige was een specifieke benaming voor een horige; het beste deel (de keur) van zijn erfenis verviel aan de heer (denk aan de term keurslijf).
Voor Elten leek het dus prima geregeld. Maar de Gooiers waren minder verheugd over de toch wel ingrijpende gebeurtenis. Er heerste grote onzekerheid over de toekomst en vooral over hun gebruiksrechten op de gemene gronden. Onder het Eltense regime was dit altijd goed geregeld. Hoe zou hun nieuwe ‘baas’ daarmee omgaan? De eerste maatregelen die Floris nam, joegen de Gooiers nog meer schrik aan. Ze werden weliswaar gevrijd van hun Eltense lasten en gebruiken, maar ook meteen onderhevig gemaakt aan het Hollandse belastingstelsel en de Hollandse wetten. En hun gebruiksrechten waren juist in de Eltense tijd ontstaan. Met andere woorden, het was volkomen voorstelbaar dat de Hollandse graaf zich daarvan niets zou aantrekken. Bovendien ging het gerucht dat hij de gemene gronden als zijn ‘eigendom’ beschouwde, waarmee hij kon doen wat hij wilde en wilde doen wat hij kon …
Hierop zaten de Gooiers niet te wachten. Er moest iets gebeuren, al was het alleen maar uit voorzorg. De wisseling van de wacht kon niet ongedaan worden gemaakt, maar ze konden wel teruggrijpen op hun oude Eltense gewoonten. De Gooiers organiseerden zich in twee landbouworganisaties of marken. De ene was gericht op de zuiver agrarische gemene gronden als weilanden en heidevelden, de andere op het bos. Vertegenwoordigers van de stad Naarden en de dorpen Blaricum, Bussum, Huizen, Hilversum en Laren zaten vergaderingen voor en stelden reglementen op waarin werd bepaald door wie en op welke wijze de gemene gronden gebruikt mochten worden. Doorslaggevend waren land- en boerderijbezit, meerderjarigheid en met name de beschikking over een geërfd gebruiksrecht: het erfgooierschap was geboren.
Belangrijk is de vaststelling dat de vorming van de Gooise marken zich voltrok naar aanleiding van de machtswisseling in 1280 en dat ze min of meer al bestonden in de Eltense tijd. Of Floris deze ‘buitenparlementaire’ organisaties en de gebruiksrechten van de leden ervan erkende, weten we niet. Een van zijn opvolgers, graaf Willem III (1287-1337), liet in 1326 weten dat erfgooiersvergaderingen zonder zijn toestemming niet mochten plaatsvinden. Kennelijk waren de Gooise marken geen probleem, maar wel de eigen wijze waarop men vergaderingen belegde; dat tornde aan het grafelijk gezag. In de volgende aflevering zullen we zien dat grafelijke handelingen ook aan de basis stonden van de schriftelijke vastlegging van de reglementen: de schaar- en bosbrieven.