Steven Weinberg las voor over zijn jeugd in Laren
‘Wat ik vertel is niet DE geschiedenis van Laren, maar het is wel MIJN geschiedenis.’ Zo begon de in 1946 in Laren geboren bioloog Steven Weinberg op 25 oktober in historisch centrum de Lindenhoeve zijn al in Kwartaalbericht nummer 144 aangekondigde voordracht over het boek ‘De Merken’, waarvan wij in dat nummer het eerste hoofdstuk ‘Raleigh’ publiceerden. Ook vertelden wij om welke reden Steven zichzelf ‘het meest gewenste kind van Europa’ noemt: zijn ouders, Edgar Weinberg en Ella Meijer, waren Joodse onderduikers die de Tweede Wereldoorlog met al zijn leed en ellende hadden overleefd. In ‘Raleigh’ vertelt Steven dat zijn moeder getrouwd was met Kurt Schöndorff, maar dat die Auschwitz niet overleefd had, wat Edgar Weinberg haar na de oorlog, in Laren, kwam vertellen. Waarna zij bij elkaar bleven.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 146 [2018-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Wim Keizer
‘Boek voor mensen die willen weten hoe het een halve eeuw geleden was’
Het werd een boeiende avond in een met ongeveer 55 toehoorders volle Lindenhoeve. Steven begon met een luchtfoto van Laren uit 1946, waarop voor hem belangrijke plekken waren aangegeven, zoals het ouderlijk huis Drift 27 (nu 35) en de Montessorischool (waarvan hij nog enkele klasgenoten kon verwelkomen). Ook zijn oudere broer Rolf Schöndorff was er. ‘Wij waren een gelukkig gezin, ik ben liefdevol opgevoed,’ zo zei Steven, die vervolgens vertelde waarom hij de bundel met jeugdherinneringen geschreven heeft: ‘Vooral: omdat ik het niet kon laten. Toen ik eenmaal begonnen was, doken steeds meer episodes uit mijn geheugen op, die elkaar verdrongen om óók opgeschreven te worden.
Wie ze wil lezen? Dat weet ik niet. Ik hoop mijn beide zoons, Olivier en Yann. Dit is een soort van “culturele erfenis” die ik ze graag meegeef, net zoals ik van mijn vader diens herinneringen op papier dierbaar koester. Ik hoop hiermee een familietraditie voort te zetten. Ik heb ze ook opgeschreven voor mijn broer Rolf, de enige nog levende getuige van die gelukkige jaren aan de Drift in Laren.
Zijn de verhalen buiten mijn eigen gezin van enig belang? Wellicht niet. Ik kan daar moeilijk over oordelen. Is het misschien iets voor inwoners van Laren die willen weten hoe het daar meer dan een halve eeuw geleden was? Of voor nostalgische ouderen en nieuwsgierige jongeren, die iets willen horen over dat recente verleden zonder TV, mountainbikes en supermarkten? Toen er alleen nog maar op een onbegrijpelijke wijze geluid (nog geen beeld) uit een radio kwam waarvan de buizen eerst moesten opwarmen. Toen je (als je geluk had!) een tweedehandsfiets van de firma Kreisel kreeg, met houten blokken op de trappers geschroefd als je benen nog wat kort waren. Toen de vis nog van de visboer kwam, de kaas van de melkboer, het brood van de bakker, de aardappelen van de groenteman, het gehakt van de slager en de suiker van de kruidenier. Al die kleine, gezellige winkels, waar je op je beurt moest wachten en waar je dan vriendelijk bediend werd en die nu verdwenen zijn… Toen er nog geen voorlichting was en alles geheimzinnig was. Maar je werd er niet minder verliefd om…
Toen er nog geen game-boys, computerspelletjes en homevideo’s waren. Toen we nog tikkertje, ganzenbord en mens-erger-je-niet speelden. En toen we nog boeken lazen. Uit de bibliotheek. Ja, voor díe mensen is dit boek! Voor diegenen die nog boeken lezen,’ aldus Steven.
Gi-bral-tar
Hij las, voorzien van korte inleidingen, fragmenten voor uit verschillende hoofdstukken van het boek, vrolijke en minder vrolijke. Hieronder volgt een kleine selectie. Uit het hoofdstuk ‘Kellogg’s’ vertelde Steven over de postzegelverzameling van zijn broer Rolf: ‘Die kleine plaatjes met hun kartelrandjes intrigeerden mij natuurlijk zeer. Van mijn grote broer kreeg ik af en toe een dubbele. Op een zomerdag zat ik tussen de hoge bleekgele stengels van het buntgras van Het Veld één van die kostbare plaatjes te bewonderen. De postzegel was grijsblauw en toonde het hoofd van King George VI in een ovaal medaillon met een kroontje erop. Naast de Engelse vorst was een soort berg afgebeeld. Plots stond een van die grote jongens van onder aan de Drift voor mij, ik geloof dat het er één van Majoor was, een goed katholiek Larens gezin met een heleboel kinderen. Ik zat en was een jaar of drie-vier, terwijl hij stond en misschien wel tien jaar was… David en Goliath. “Geef op die postzegel”, beval hij. Ik gehoorzaamde. Hij stopte de postzegel in zijn zak en beende weg naar zijn vele broers en andere gevreesde jongens die verderop voetbalden. Ik durfde niets te zeggen en rende naar huis, waar ik huilend in mijn moeders armen belandde. Het was koel in het grote huis. De geur van boenwas uit de donkerbruine lambrisering en een subtiel waas van parfum (Chanel 5) uit mijn moeders warme hals vermengden zich met elkaar, terwijl de tranen over mijn wangen stroomden. Mijn blote knieën zonken weg in de zwartfluwelen kussens van de grote fauteuils. Het warme, zachte lichaam van mijn moeder en haar troostende woorden brachten mij uiteindelijk tot rust. Met horten en stoten kwam het drama eruit. Rolf werd erbij geroepen. “Wat was dat voor postzegel?”, wilde mijn moeder weten. “Oh… eentje van Gibraltar”, antwoordde mijn broer. Dat klonk als een toverspreuk! “Wat is dat, Gi-bral-tar?”, vroeg ik geïntrigeerd. Rolf, mijn grote, alleswetende broer nam een docerende houding aan. Bewonderend keek ik op naar zijn gezicht met de vele sproeten, de blauwe ogen, de rossige kuif. “Gibraltar is een land dat onder Spanje ligt.” Het duizelde mij voor de ogen. Spanje, dat kende ik, daar kwam Sinterklaas vandaan. Maar dat er ónder Spanje nóg een land kon zijn! In mijn verbeelding zag ik Spanje op een oerwoud van palen, met in de duisternis daaronder een ander, geheimzinnig land: Gi-bral-tar. Zonder enige twijfel het wonderlijkste land op aarde!’
Rustgevend
Achter het huis van Steven, aan de Werkdroger, stond het huis van Jaap van Poelgeest, met wie hij nog steeds bevriend is.
In het hoofdstuk ‘Jamin’ schrijft Steven: ‘In tegenstelling tot ons ongelovige gezin was men bij Jaap thuis streng gereformeerd. Ik at vaak bij ze mee en luisterde wat onwennig naar de Bijbellezingen en gebeden voor en na elke maaltijd. Er ging iets rustgevends en vredigs uit van de manier waarop Jaap’s vader uit de Bijbel voorlas. “Ome Gerrit” was zelfs ouderling. Jaap ging natuurlijk naar de “School met de Bijbel” en hij was lid van een gereformeerde jeugdorganisatie, die de “Gooise Geuzen” heette. Later ben ik daar ook lid van geworden. Het was een erg leuk soort padvinderij waarmee we van alles beleefden: avontuurlijke spelen op de Westerhei en één keer per jaar kamperen op de Veluwe. De leiders, de Heren Blaauw (die vertegenwoordiger was bij Bols en die in een blauwe Peugeot 203 reed) en Van der Steen (die als ingenieur bij de watertoren aan de overkant van de Rijksweg werkte) hielden ons op een ludieke manier bezig. Natuurlijk was aan een en ander toch een fikse portie protestantse indoctrinatie verbonden (bidden voor en na, met Bijbellezing, een speciale Zuid-Afrikamanifestatie waarin Jan van Riebeeck en consorten verheerlijkt werden, maar waarin niet over de Apartheid werd gerept), die ik maar gelaten over me heen liet gaan. Slechter ben ik er ongetwijfeld niet door geworden…’
Mannelijk ego
Ook in ‘Jamin’ beschrijft Steven op welke wijze zijn ego flink werd aangetast: ‘Seks heeft in mijn jeugd toch wel een belangrijke rol gespeeld, want niet ver daarvandaan, op de hoek van de Naarderstraat en de Oude Drift woonden de zusjes Maroesjka en Anita Coenen, ook al weer in een groot en mysterieus huis met allerlei uithoeken. Maroesjka had donker haar en bruine ogen, terwijl Anita lichtblond en blauwogig was. Beide ouders reden in een grote zwarte Citroën, die allebei precies dezelfde nummerplaat hadden (betaalde vader Coenen op die manier slechts éénmaal wegenbelasting voor twee auto’s?). Ik weet nog goed (trauma’s blijven je je hele leven bij…) hoe ik op een herfstige namiddag met de beide zusjes in hun achtertuin speelde. Op een gegeven moment bevonden wij ons alledrie in een besloten ruimte binnenin een enorme rododendron. In deze intieme omgeving naderden beide zusjes mij en Maroesjka deed mij het volgende voorstel, dat mijn hart sneller deed bonzen: “Als jij ons jouw piemel laat zien, mag jij naar onze kutjes kijken.” Dít was het moment waar ik mijn hele achtjarige leven al op had gewacht! Haastig knoopte ik mijn broek open en liet hem in een knoedel op mijn voeten vallen. Iets aarzelender ging mijn onderbroek naar beneden, maar de beide meisjes konden zich toch weldra aan mijn kleine geslacht vergapen. Ze kwamen zelfs nieuwsgierig nog een beetje dichterbij om het wonder te aanschouwen. Waarna ze elkaar aankeken, in lachen uitbarstten en keihard over het grasveld wegrenden naar het grote huis. Gefrustreerd stond ik daar in die struik… Ik hees mijn broek weer op en liep verdwaasd naar mijn fietsje. Ik sloop over het knarsende grint het tuinpad af en maakte dat ik wegkwam. Mijn mannelijk ego had een flinke deuk gekregen.’
T’ Bonte Paard
Steven eindigde zijn voordracht met het hoofdstuk ‘T’ Bonte Paard’ (hierna integraal):
‘T’ Bonte Paard is niet echt een merk… Maar in Laren is het een begrip! Laren zonder zijn gezellige kroeg aan de Brink zou Laren niet zijn. Dat is al lang zo. Het schijnt dat de uitspanning al zo’n vierhonderd jaar bestaat. Maar voor mij gaan de herinneringen terug naar de jaren vijftig, toen de familie Roest de tent runde. Ik was nog een kind, maar mijn moeder kwam er af en toe en soms mocht ik met haar mee voor een glaasje Ranja (met een rietje!). Het was er gezellig, lekker warm in de winter, koel in de zomer. Er lag zand op de houten vloer en er hingen schilderijen en tekeningen aan de muren boven de houten lambrisering. Mijn moeder was een echt feestnummer, ondanks het feit dat ze in haar hele leven nooit een druppel alcohol heeft gedronken. Dat gold niet voor de andere stamgasten waar mama bevriend mee was : de violist Bram Mendes keek regelmatig te diep in zijn glaasje jenever; de jongere generatie, waaronder de architect Gé van der Pol, de dichteres Fritzi ten Harmsen van der Beek, de schrijver Remco Campert en de uitgever Tom Rap, hielden het meer op rode wijn of een pilsje van de tap. Onze buurman en kunstenaarsmecenas Joop de Leeuw dronk ook graag een borreltje, samen met toneelspeler Jan Musch en diens vrouw Rie. Joop pafte daarbij een van zijn bolknakken van de merken Hofnar, Willem II, Ritmeester of Elisabeth Bas. De sigarenbandjes met hun mooie in goud omlijste plaatjes bewaarde hij altijd voor mij. Ik was zeer onder de indruk dat onze buurman ook in de tentoongestelde tekeningen te zien was – met sigaar uiteraard! Naast het dorpscafé was in een voormalige boerderij de rijwielstalling van Kreisel gevestigd. Uiteraard verkochten en repareerden ze daar ook fietsen. Toen die geleidelijk aan door bromfietsen werden vervangen kwam er ook een Esso benzinepomp bij Kreisel voor de deur langs de Naarderstraat.
Over fietsen en de Naarderstraat gesproken: daar was in die tijd nog druk fietsverkeer. Niet alleen van schoolgaande jeugd of boodschappende huismoeders. Er was ook een licht gehandicapte jongere die zich altijd per fiets verplaatste, met aan zijn achterspatbord een ovalen wit bordje waarop twee verticale rode strepen en de zwarte letters “SH” – voor ‘slecht horend’ – stonden. Omdat hij “anders” was waren wij kinderen altijd een beetje bang voor hem, al heeft hij bij mijn weten nooit iemand kwaad gedaan. Discriminatie. Ook de middenstand bezorgde per fiets biefstukken en broden. En dan waren er de bakfietsen. De gele van glazenwasser Farjon, wellicht de enige communist in heel Laren. Ook hij zal ongetwijfeld vanwege zijn bewondering voor de Sovjetunie van Stalin een portie discriminatie hebben moeten ondergaan. Er was ook een ongeverfde bakfiets, met van alles in de laadbak, van de smoezelige voddenman, die al voortfietsend steeds weer met holle stem schallend “Voddeuh! Voddeuh!” riep. Hij werd natuurlijk de ‘voddenjood’ genoemd – alweer een vorm van discriminatie in het zo keurige katholieke dorp.
Nu ik toch weer terugdenk aan het dorpsleven van toen moet ik plots aan de scharensliep denken, een ambachtelijk beroep dat geheel verdwenen en vergeten is. Een keer per jaar duwde de man zijn zware handkar de Drift op, en belde bij ons aan. Mijn moeder gaf hem dan een stel messen en onze schaar om deze te laten slijpen. De kar was voorzien van een ingewikkeld mechanisme. De scharensliep drukte zijn rechtervoet met regelmaat op een scharnierende plank ergens onder aan de kar, waardoor allerlei met leren drijfriemen aangedreven wielen begonnen te draaien die uiteindelijk een blauwgrijze slijpsteen in beweging brachten. Daar werd in een vonkenregen en met de onvergetelijke geur van vuursteen ons keukengerei weer scherp geslepen. Ik stond er altijd gefascineerd bij. Terwijl ik dit schrijf woon ik al meer dan vijfendertig jaar in het buitenland. Maar zo ongeveer één keer per jaar keer ik naar mijn geboorteplaats terug. Dan breng ik ook steevast een bezoek aan de poffertjeskraam van de Gebr. De Haan, onderdeel van mijn nostalgie. En aan T‘ Bonte Paard, voor een paar borreltjes. Het café is godzijdank nauwelijks veranderd. Het is er nog steeds even gezellig, met het gordijn aan de ingang dat je opzij moet duwen om binnen te komen. Met de blankhouten vloer en de donkerbruine tafeltjes. Na mijn tweede jonge jenever met bitterballen zie ik ze weer allemaal voor me, geesten uit het verleden: de dichter en de violist, de toneelspeler en de architect, de schrijfster en de sigarenroker. En het vrolijke gezicht van mijn moeder, de mooiste vrouw in het hele café.’
Bestellingen
Het boek ‘De Merken’ (€ 19,95 + € 5 verpakkings-en verzendkosten) is te bestellen door een mailtje te sturen naar Steven Weinberg. Of via zijn website (boek nummer 10).
In de Lindenhoeve (‘s zaterdags van 14.00-16.00 uur en elke 3e donderdag van de maand van 19.00-21.00 uur ) zijn enkele exemplaren te koop, zo lang de voorraad strekt.