Wichman, Floris, erfgooiers en schaarbrieven – deel 3

Wichman, Floris, erfgooiers en schaarbrieven – deel 3

Dit is de papieren neerslag – in drie delen – van een lezing op 22 oktober 2002, door Anton Kos verzorgd voor de Historische Kring Laren. In dit nummer het laatste deel.

Deel 1 | Deel 2 | Deel 3

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 85 [2003-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Vervolg van deel 2

Eigendom. Dat is een moeilijke kwestie. We moeten bedenken dat termen als eigenaar en eigendom voor middeleeuwse betrekkingen anachronistisch zijn: het middeleeuwse gewoonterecht kende het begrip eigendom niet. En dit gewoonterecht bleef bestaan naast het door gezagsdragers geliefde en geïntroduceerde Romeinse recht. De woeste gronden werden in het Romeinse recht geduid als BONA VACANTIA; zaken zonder eigenaar die aan de koning toekwamen, gebaseerd op het wildernisregaal, het eerder genoemde koninklijke recht dat overgegaan was op de Hollandse graaf. Dat botste met het gewoonterechtelijke toegestane gebruik van de gemene gronden. En dat verhinderde de vrije beschikking van de gezagsheer, maar dat hing wel af van zijn macht, kracht, ambitie en gezag.

Gedurende het hele bestaan van de Gooise mark is er gekrakeel geweest met de ‘overheid’. Al in 1326 schoot het graaf Willem 111 (1304-1337) van Holland in het verkeerde keelgat. De Gooise markegenoten hadden zonder hem te verwittigen een vergadering belegd! En dat was niet de bedoeling. Enige jaren later waren de markegenoten weer ontstemd. Willem IV (1337-1345) liet Eemnessers toe op Gooise grond om die te ontginnen. Ook uit enkele andere veertiende-eeuwse voorbeelden blijkt dat de Gooiers hun gang gingen en dat de graaf daar moeite mee had en zijn uiterste best deed om zijn vingers ertussen te krijgen.

Maar steeds kwam men tot overeenstemming via onder andere die schaarbrieven, ik zei het net al Dat waren overeenkomsten met de Hollandse graaf of liever, die gaf zijn goedkeuring eraan. Maar toen kwam Karel de Stoute (1467-1477), meer een monarch dan een graaf. Hij eiste vlak na zijn aantreden de eigendom op over alle gemene gronden in het Gooi, voor het hoogste rechtscollege in de lage landen; het Hof van Holland. We gaan het eens na.

Floris de Vijfde geharnast. Collectie Goois Museum

De vertegenwoordiger van de graaf voerde direct de overeenkomst uit 1280 als bewijs aan. Tot het verpachtte behoorde volgens hem: de mersschen [moerassen], weyden, veenen, bosschen, heyden, streuellen [wateren], waranden [jachtvelden] ende wildernissen. En hij sprak zijn zorg en verontwaardiging uit over het gedrag van de erfgooiers. Zij gebruikten de gemene gronden ‘alsoft haar eygen erve ende patrimonye geweest hadde’. Zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de graaf ‘brochten si hoir paarden, koeyen, zwijnen ende scapen’ dagelijks op de gemene gronden. Waar haalden zij het lef vandaan!

En zij staken plaggen op de heiden, groeven turf uit de venen en gingen de bossen in en maakten zelf afspraken daarover, terwijl nyemende geoirloft en wair alzo te doen buyten consent van sijnen prince.’ En dat laatste is pertinent onjuist. De bossen waren in handen van de heren van Nijenrode, Eltense leenmannen dus, en in de pachtovereenkomst werden deze er ook buiten gelaten. Bovendien maakte de hele aanklacht geen indruk op de erfgooiers. Zij stelden dat zij de gemene gronden ‘altijt rustelicken ende vredelicken gebruyct hadden ,ymmer van zo langen tijden, dat nyemende van der contrarie [het tegendeel] te gedenken en waer.’ En, prachtig moet ik zeggen en dan blijven we bij de schaarbrieven: graaf Albrecht had ‘uut crachte van der gewoonte’ het gebruiksrecht van de Gooiers op de gemene gronden erkend. En werd direct verwezen naar de eerste schaarbrief uit 1404. En er kwam nog wat bij. De pachtovereenkomst uit 1280, daar hadden de erfgooiers zelf ook nog wel wat over te zeggen. De zeggenschap over het gebruik van de gemene gronden viel volgens hen toe … aan de abdis van Elten en zij had de Gooiers altijd toestemming gegeven de gemene gronden te gebruiken. Dames en heren, we zitten hier in 1470 en de bewijzen komen uit 1280. En toen kwam de vertegenwoordiger van de graaf; indien de abdis van Elten dit zou hebben gedaan, dan zou dat voor 1280 gebeurd moeten zijn, en aangezien daar geen schriftelijk bewijs voor was, konden de erfgooiers zich hier niet op beroepen. Al hadden ‘zy dusent jaeren tot desen dage toe rustelic’ de gemene gronden gebruikt. Het werd door de grafelijkheid loos van waarde verklaard. In feite was het uit met de koek.

Ziet u wat er aan de hand was? Het refereren aan een schriftelijk bewijs van voor 1280 druist geheel in tegen het gewoonterecht. Via het exploitatieregime van Elten hadden de Gooise boeren het exclusieve ongeschreven en mondeling bevestigde recht tot gebruik van de gemene gronden. Derhalve konden zij geen schriftelijk bewijs leveren. Dus was het Hof van Holland ontvankelijk voor de grieven en eisen van de graaf. Dat leverde zulke grote problemen op dat de Grote Raad van Mechelen vier jaar later een compromisvonnis uitvaardigde, waar de erfgooiers zich tot eind negentiende eeuw met blijvend succes op hebben kunnen beroepen – zij werd als enige marke niet ontbonden, ook al werd in 1886 de zogenaamde markenwet uitgevaardigd. Het vonnis in 1474 luidde: de eigendom over alle gemene gronden in het Gooi kwam toe aan de graaf, maar het exclusieve gebruiksrecht daarop werd aan de erfgooiers toegewezen. De graaf was in zijn gezag erkend, de erfgooiers konden blijven boeren. De Gooise mark werd echter in toenemende mate een anachronistische instelling binnen de groeiende en op Romeins recht gebaseerde soevereiniteit van de Hollandse graaf en latere overheden. Toch werden zij pas in 1912 binnen het vigerende recht gebracht, via de erfgooierswet; daarvoor was de marke de gewoonterechtelijke erwt onder de aanwassende stapel matrassen van de Romeinse prinses geweest. En nu was de erwt verwijderd.

Plattegrond van de vesting Naarden uit de atlas van Blaeu daterend midden 17e eeuw. Collectie Goois Museum

Ik kan niet eindigen zonder wat te zeggen over Laren. De vierde schaarbrief, uit 1568, strikt genomen niet middeleeuws, is voor mij als mediëvist toch belangrijk. De brief bevestigde afspraken die qua inhoud en vorm niet wezenlijk verschilden van die in de drie eerder genoemde schaarbrieven. Er was echter onderling ruzie ontstaan omtrent de grootte van de schaar. Tevens voelde sommige markegenoten zich benadeeld. Volgens die uit Hilversum en Laren lagen de noordelijke meenten te ver af om er evenveel voordeel van te hebben als de markegenoten uit de andere dorpen en de stad Naarden [later wordt de marke trouwens stad en lande van Gooiland genoemd], terwijl diezelfden wel schapen naar de heiden om Laren en Hilversum zonden. In de tweede schaarbrief uit 1442 was nog wel bepaald dat de schapenhouderij voorbehouden was aan ‘die van Laren ende Hilfersom’ en het houden van varkens aan Naarden. Aangezien de tweede schaarbrief in 1517 haar geldigheid verloor – men was de regeling voor 75 jaar aangegaan – moest er opnieuw iets worden geregeld. En hier komt het. In plaats het onderling te regelen legde men het voor aan het Hof van Holland. Hiermee gaven vooral de Larense en Hilversumse markegenoten impliciet en misschien wel expliciet een eerste aanzet tot afbraak van het schaarrecht en daarmee de marke. Waarschijnlijk drong dat op tijd door. De echte sloot zich en ging naar de eigen rechtbank ofwel regelde het onderling. Zoals het hoort. De bepalingen omtrent de schapenhouderij zoals afgesproken in de tweede schaarbrief, werden bevestigd.

1930 Erfgooiers op weg naar de Ledenvergadering. Collectie Goois Museum

Resumerend: We begonnen in de tiende eeuw, toen Nardinclant in zijn geheel werd geschonken aan het vrouwenklooster Elten. Na een fikse ruzie binnen de Hamalandse familie bleef Nardinclant aan Elten. Tot 1280. Dan worden de gezagsrechten verpacht aan de grafelijkheid van Holland. Gezien de zorgen van de boeren over hun gewoonterechten op de gemene gronden ‘besloten’ zij zich te verenigen in een marke. Via schaarbrieven werden regels en afspraken gemaakt voor het behoud en beheer van de gemene gronden ofwel al veel eerder gemaakte mondelinge afspraken werden zwart op wit gesteld. Steeds moet men zich aan de omstandigheden aanpassen, en dus de regels en bepalingen wijzigen. Aanvankelijk verloopt het rustig, totdat de Hollandse graaf Karel de Stoute op Romeins rechtelijke principes de eigendom van de gemene gronden opeist. De processen die daarop volgen resulteren in een compromis, waarbij de eigendom inderdaad aan de grafelijkheid of voorzichtig overheid wordt toegekend, maar het exclusieve gebruiksrecht op de gemene gronden in het Gooi aan de erfgooiers ook! En daardoor blijven zij schaarbrieven uitvaardigen, later ‘reglementen van Gebruik en Genot genoemd’, maar het kwam op hetzelfde neer: regels, afspraken, met het oog op behoud en beheer van de zo broodnodige gemene gronden. Wichman, Floris, de marke en schaarbrieven. Het zijn inderdaad appels en peren, maar zij liggen of in dezelfde mand of zij worden geplukt van dezelfde boom …

Het klooster van Naarden, tegenwoordig het Comeniusmausoleum( prov. Atlas Rijksarchief, Noord Holland, Haarlem)

De erfgooiers en hun rechten en hun schaarbrieven, zij kiemden al in de tiende eeuw. Als u mij toestaat vertrek ik zo richting Huizen, naar de Oostermeent, om vandaar naar de Bovenmaatweg te gaan, om de samenvatting van Ajax te bekijken. Maar daarvoor nog wil ik u attenderen op Elten. Indien u met de trein naar Keulen reist – het beste is om vanuit Keulen te reizen overigens, maar goed u moet toch terug – dan passeert u op een gegeven moment Elten. De toren van het voormalige klooster punt prachtig de lucht in, omgeven door bergbossen. En daar is het allemaal begonnen. Ja heus, in Duitsland. En het is goed te bedenken wat er had kunnen gebeuren als Balderik en Adela de helft van Nardinclant of het Gooi hadden verkregen, of in zijn geheel: want zo ligt het, dames en heren. Wellicht waren de gebruiksrechten op de gemene gronden van de Nardinclanders dan al veel eerder op schrift gesteld … en daarmee al veel eerder verdwenen.

Begrippenlijst

Echte: alle horigen binnen een domein. De horigen stonden in een erfelijke afhankelijkheidsverhouding tot hun heer; deze kon alleen opgeheven worden als de heer de horige ‘vrijliet’, doorgaans tegen betaling. De vrijgelatene moest er wel voor zorgen dat iemand anders zijn plaats in de echte innam. De echtgenoten kenden een eigen rechtbank waar alle zaken werden behandeld die betrekking hadden op de grond en de echtgenoten.

Familiegoed versus leengoed: in de middeleeuwen werd onderscheid gemaakt tussen familie of eigengoed en leen of benificaal goed. Over de eigen goederen hadden de heren de vrije beschikking in tegenstelling tot de leengoederen: die ‘hielden’ zij van een heer, die daarvoor een tegenprestatie verlangde, vaak een militaire. Het houden van een leengoed mogen we voorzichtig gelijk stellen met het hedendaagse begrip vruchtgebruik.

God gewijde maagden: zo werden de juffers of kanunnikessen van Elten genoemd. Op het moment van intrede in het klooster, werd een juffer een ‘aan God gewijde maagd’. Elten staat te boek met de archaïsche term stift, maar in feite was het een kapittel. De vrouwen volgden doorgaans een bepaalde regel. Belangrijk is dat zij konden terugkeren in de wereld door te huwen.

Grote Raad van Mechelen: de Grote Raad van Mechelen was het hoogste rechtsorgaan van de Nederlanden, in principe een cassatiehof, een overkoepelend gerechtshof voor de verschillende gewestelijke gerechtshoven, zoals het Hof van Holland.

Hamaland: Het graafschap Hamaland wordt voor het eerst genoemd in de negende eeuw en voor het laatst in de elfde eeuw. Zijn grenzen zullen waarschijnlijk nooit bekend worden. Naamkundig kan de naam geïnterpreteerd worden als het ‘land van de Chamaven’. Hieruit zou zich een gouw (pagus) en een graafschap (comitatus) hebben gevormd, gelegen ter weerszijden van de IJssel. Het tiende-eeuwse graafschap Ha ma land beperkte zich tot de IJsselregio en kende een supra-regionaal karakter. Het maakte in ieder geval deel uit van Lotharingen. Dit ‘Middenrijk’ ontstond bij het verdrag van Verdun (843) en werd met het verdrag van Meerssen (870) zodanig verdeeld dat de grens tussen het Oost- en het West-Frankische rijk midden door de Nederlanden liep. De aanwezigheid en dadendrang van machtige adellijke families als de Meginhardi of Hamalanders zorgden ervoor dat de interne samenhang in Lotharingen ver te zoeken was, hetgeen de weg vrij maakte voor de gewestvorming in de elfde eeuw. De notie van een ‘supraterritoriale beheerseenheid’ bleef echter bestaan en werd nota bene in de vijftiende eeuw nieuw leven ingeblazen door de Bourgondische hertogen.

Hof van Holland: gewestelijk gerechtshof van de grafelijkheid van Holland.

Keizerlijke bescherming: ook wel immuniteit genoemd. Aanvankelijk ging het om vrijstelling van belastingen en bepaalde diensten, later kwam daar een verbod bij voor graven en hertogen om het gebied waar de immuniteit gold te betreden om ambtshandelingen te verrichten. Dat was zeer belangrijk. Elten kon zo zijn eigen zaakjes regelen, zonder bemoeienis van lokale en regionale heren. Uit het bovenstaande blijkt dat het geen garantie was.

Mancipia: Latijnse term voor horigen of leden van de echte, onvrije personen die de domeingronden bewerkten. Zij stonden onder toezicht van een domeinheer of soms een voogd. En emancipare betekent derhalve ontvoogden.

Romeins Recht: in de twaalfde eeuw herontdekt rechtstelsel. Dit recht legde veel meer de nadruk op centraal gezag en was eenduidiger dan alle inheemse regionale rechtstelsel. Bovendien waren die inheemse rechten ongeschreven, gewoonterechten. Derhalve hanteerden veel landsheren Romeinsrechtelijke begrippen om hun aspiraties als soeverein vorst kracht bij te zetten.

Veldslag: het recht om vee op de meenten te laten grazen, later schaarrecht genoemd. Het waarschap, of aandeel dat men had in het collectieve gebruiksrecht, mocht men omzetten of ‘slaan’; in gebruik nemen dus. Vandaar: je slag slaan.

Wichman van Hamaland: Wichman II van Hamaland († 973) stamde uit het machtige geslacht van de Meginhardi. Uit zijn huwelijk met Liutgard († 962), een dochter van Arnulf van Vlaanderen (918- 965) en Adela van Vermandois († 960), werden twee dochters en een zoon geboren: Liutgard († circa 996), Adela († circa 1021) en Wichman junior († 967). De Meginhardi behoorden tot de zogeheten rijksaristocratie. Ze vertoefden in de nabijheid van de koning, hadden veel bezittingen en waren door huwelijken verwant met en gelieerd aan andere machtige families.

LITERATUUR:

  • Binding, G., ‘Burcht en Abdij Hoog-Elten’, Spiegel Historiael 12 {1967), 642-649.
  • Binding, G., W. Jansse en F.K. Jungklaas, Burg und Stift Elten am Niederrhein. Archäologische Untersuchungen der Jahre 1964/65 (Düsseldorf 1970).
  • Enklaar, D. Th., Middeleeuwse rechtsbronnen van Stad en Lande van Gooiland. Werken der vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het Oud Vaderlandse recht, 3 (Utrecht, 1932).
  • Enklaar, D. Th. en Vrankrijker, A.J.C., de, Geschiedenis van Gooiland, 1-11-111 (Hilversum, 1972).
  • Heidinga. H.A., Medieval Settlement and Economy North of the Lower Rhine. Archeology and History of Kootwijk and the Veluwe (the Netherlands) (Assen 1987).
  • Jansen, H.P.H., ‘Adela van Hamaland’ in: C. Tamse e.a, red., Vrouwen in het landsbestuur. Van Adela van Hamaland tot en met koningin Juliana (Den Haag 1982) 10-22.
  • Monté Verloren e.a., Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling (zesde druk, Deventer 1982).
  • Kos, A., De goede luden van Gooiland. Over de oorsprong van een marke, Madoc 2 {1999), 88-99.
  • Kos, A., Machtsstrijd in Hamaland, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 2002 (Hilversum, 2002), 27-68 [ter perse].
  • Oediger, F., ‘Adelas kampt urn Etten (996-1002)’, Annalen des Historischen Vereins für die Niederrhein 155/156 (1954) 67-86.
  • Straling, R., ‘Adela, heerszuchtige vrouw of vrouwelijk heerser? De lotgevallen van een gravin en haar verhaal door Alpertus van Metz’ in: M. Mostert e.a., red., Vrouw, Familie en Macht. Bronnen over vrouwen in de Middeleeuwen (Hilversum 1990) 167-180.

Bron: de Gooi en Eemlander van zaterdag 11 oktober 1924