Van voddenboer tot trendsetter – deel 1: Opa Jan Schenk
Ter gelegenheid van (jonge) Jan Schenks pensionering, op 8 oktober jl, verscheen het glossy magazine ‘geSchenk’ over de 85-jarige geschiedenis van het Larense familiebedrijf. Voor dat magazine heb ik – in het diepste geheim als verrassing voor Jan - familie, vrienden en zakenrelaties geïnterviewd. In de opgetekende verhalen staan vier generaties Schenk centraal: ‘Opa’ Jan, zijn zoon ‘Oude’ Jan, kleinzoon ‘Jonge’ Jan en de zoons van Jan. Maar laten we beginnen bij het begin: bij ‘Opa’ Jan, die in de moeilijke crisis- en oorlogsjaren besluit de kost te gaan verdienen als voddenboer.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 162 [2022-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna te koop, zolang de voorraad strekt.
Tekst: Eric Snelders
Jan van Lijs en Bram (1883-1961)
Jan Schenk – Opa Jan- is geboren op 6 augustus 1883, als zoon in het gezin van 11 kinderen van vader Albert (Bram) Schenk uit Zaandam en moeder Lijsje Bus uit Laren. Jan, die in Laren doorgaans Jan van Lijs en Bram wordt genoemd, trouwt in 1912 met de 18-jarige Hendrika Machielse (26 januari 1894) uit Blaricum. Jan en Riek krijgen 11 kinderen: Riek (Hendrika Johanna, 1911), Marie (Maria, 1916), Bep (Elisabeth Alberta, 1919), Jennie (Jannetje Antonia, 1924), Jan (Johannes Albertus, 1926), Toos (Antonia Wilhelmina, 1929), Thea (Timothea Adriana, 1932), Harry (Henri Emmanuel Marinus, 1934) en Wies (Louise Maria, 1937. Broertje Albert Johannes (1913) overlijdt op 3-jarige leeftijd en zusje Johanna Antonia op 1-jarige leeftijd. Het gezin woont in de boerderij aan het Zevenend 63, waar daarvoor Klaas Calis woont. Deze boerderij speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van de familie – en het bedrijf van – Schenk.
Jan Schenk, opgeleid als smid, is een harde werker. Hij onderhoudt zijn grote gezin door allerlei klussen aan te pakken als grondwerker en bomenrooier. Hij helpt nog mee tijdens het rooien van de bomen op de Brink in verband met de Iepenziekte. Daarnaast verdient hij nog wat bij met zijn hobby’s bijenhouden en vissen.
De man van de sterke verhalen
Als in de loop van de jaren dertig de crisis toeslaat is er nauwelijks werk. Jan komt zonder werk en zit 16 weken thuis zonder inkomsten: hij wil niet bij Sociale Zaken aankloppen voor bijstand – zo zit dat in zijn karakter. Als hij na die 16 weken nog steeds geen werk heeft besluit hij om in de voddenhandel te gaan. Met een rijksdaalder die hij krijgt van de Gemeente waagt hij het erop. Met zijn handkar gaat hij op stap en ’s avonds thuis heeft hij er 8 gulden bij verdiend, de volgende dag is dat al 20 gulden en zo breidt hij langzaam maar zeker zijn activiteiten uit. Er zijn ook gelukstreffers: bijvoorbeeld het pendulestel dat hij in Blaricum uit een verhuizing bemachtigt voor 5 gulden en later voor 30 gulden verkoopt. Of een oude kast die hij voor 12,50 gulden krijgt en voor 80 gulden doorverkoopt. Jan koopt ook vuilnisbeltpartijen en treft daarin wel eens een verrassing aan zoals die gouden ketting die in een klomp gevuld met stopverf zit. De eerste tijd gaat Jan op pad met een fiets of een handkar en als hij dan eindelijk wat geld heeft koopt hij een bakfiets. Nog weer later komt er een paard met wagen. Het handelen zit hem in het bloed.
Jan is niet te beroerd om zijn geld te verdienen met het verwerken van het afval van de Laarders. Het betekent een twijfelachtige verhouding met de Larense bevolking – Jan wordt aan de ene kant zeer gewaardeerd en mensen zijn blij dat zij hun rommel bij Jan kwijt kunnen. Aan de andere kant wordt er neergekeken op het werk: de opslag van die rommel en het ruige werk dat nodig is om het te sorteren en door te verkopen. Maar dat verandert al snel in de oorlogsjaren: Jan heeft grote hoeveelheden vodden en de Laarders zijn maar wat blij dat ze bij hem kledingstukken kunnen vinden, om te dragen of hun eigen gedragen kleding mee te repareren. Daarnaast vinden ze bij hem ook geschikt materiaal om de haard mee te stoken.
In de oorlog wordt de boerderij van Jan Schenk ook gebruikt om onderduikers te verbergen tussen de hoog gestapelde balen vodden. Zo ook Adrianus Johannes (Aart) Horst uit Soest, die in 1930 getrouwd was met de oudste zus van Jan de tweede – Hendrika Johanna (Riek). Het toeval wil dat hun zoon Jan Horst – dus een oomzegger van Oude Jan – is geboren in de boerderij waar later de familie Tak kwam te wonen.
Twee voddenboeren in Laren
Naast Jan is er in Laren in die tijd nóg een voddenboer die door de straten trekt. Piet Tak begint met zijn handel in de jaren dertig in de boerderij aan het Wagenpad, hoek Boekweitskorrel. Rondom het huis wordt oud ijzer en papier opgeslagen. Dat levert geen problemen op, omdat in die tijd een weiland achter het huis ligt en de directe buren en de boeren zich niet aan de rommel storen. Het pand wordt gesloopt in 1953. Piet Tak heeft geen opvolger, dus het bedrijf valt stil. Later echter, fietst zoon Joop Tak – een bekend Larens dorpsfiguur – nog een tijdje met zijn bakfiets door Laren om oud papier op te halen bij winkels om wat extra’s bij te verdienen.
Het bedrijf van Jan Schenk
Jan is een vriendelijke en slimme man. Wiet de Boer schrijft over hem: “Jan had altijd een unster bij zich om vodden te wegen. Dan haalde hij zijn portemonnee tevoorschijn die aan een grote ketting vastzat, en betaalde voor de gekochte handel met een groots gebaar een paar dubbeltjes. Ook had hij naast zijn huis bijenkorven staan, de korven maakte hij zelf. Verder was hij een liefhebber van jagen en vissen, Jan stond bekend als een verteller van sterke verhalen. Kinderen luisterden ernaar met open mond. Jan vond dat prachtig, dan ging hij lachend verder en riep weer met luide stem vodduh, vodduh – wie heeft er nog wat op te ruime …”
En dan deze anekdote die werd opgetekend in een ouder interview met zijn zoon (oude) Jan: “Op een goede dag zegt opa Jan tegen zijn kinderen: Jongens, willen jullie de zee zien? En dat willen ze natuurlijk wel want de zee hebben ze nog nooit gezien. Dus de kinderen in de bakfiets en Jan fietst met de hele bups naar Huizen. Op de pier bij de Haven kijken ze uit over de zee. De kinderen hebben geen idee en omdat ze geen overkant kunnen zien geloven ze dat ze aan zee staan. Kom op jongens zegt Jan en op de terugweg rijdt hij langs een huis waar hij een lading rommel ophaalt. Pas dán blijkt wat zijn plan is: eenmaal aan de voet van het Huizerhoogt moeten de kinderen uit de bak en haalt Jan een paar touwen tevoorschijn: zo helpen ze om de zware kar het hoogt op te trekken.”
Jan eet ’s morgens 6 sneden brood: roggebrood met spek en eet dan pas weer als hij ’s avonds thuiskomt. Tussen het werk door stopt hij regelmatig voor een kopje koffie. Hij heeft daarvoor verschillende adresjes, zoals bij boerin Kos in Huizen. Of zo af en toe een borreltje in een kroegje, of bij tante Aaltje die een slijterij heeft.
In de jaren dat Jan Schenk z’n handel in lompen en metalen in Laren uitoefent, is hij een bekende figuur geworden, hij is bekend bij iedereen: niet alleen van naam maar ook van aanzien.
Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag plaatste de Laarder Courant De Bel in 1953 een interview: “Jan Schenk is thans rustend burger, hij heeft z’n zaak aan z’n zoon overgedragen, maar men kan het hem aanzien, dat hij er nog met hart en ziel bij is. De handel zit een mens in het bloed of niet, maar bij Jan Schenk was dat zeker het geval”. Het artikel eindigt beschouwend: “Jan Schenk heeft er de jaren door toch met z’n gezin van elf kinderen, van wie er thans nog negen in leven zijn, kunnen komen, daarbij trouw terzijde gestaan door z’n kordate vrouw in de moeilijke jaren. …
En zelf vond hij het niets bijzonders om zeven kruisjes achter de rug te hebben.”
Zoon Jan (1926-2002)
Johannes Albertus Schenk wordt geboren op 24 november 1926 als 7e kind in het gezin van opa Jan en moeder Riek. Na de Lagere school volgt Jan een opleiding aan de Ambachtsschool als meestersmid en werkt enkele jaren bij het carrosseriebedrijf Majoor aan de Stationsweg in Laren. Hij heeft niet het plan om in het bedrijf van zijn vader te komen, maar de moeilijke jaren voorafgaand en tijdens de oorlog maken dat hij mee gaat helpen in vaders zaak: er moet immers brood op de plank komen voor het grote gezin.
In een interview in de Dissel van 1979 vertelt Jan over de begintijd: “We woonden met moeder, vader en kinderen in het voorhuis van de boerderij. Moeder deed in het pakhuis de was en kookte op een kachel die werd gestookt met afval. In de crisisjaren had Sociale Zaken geregeld dat vader een handpers kreeg. Je had in die tijd steuntrekkers die langs de deuren gingen om oud papier op te halen, dat brachten ze naar ons en verdienden zo een paar centen. Het was een slechte tijd, iedereen zocht naar manieren om nog wat te verdienen. Je had Haklust: de plek waar nu zwembad de Biezem is, daar werd houtgehakt om wat te kunnen verdienen, of voor eigen gebruik.”
Nederlands-Indië
Na de oorlog zetten vader en zoon Jan het bedrijf voort maar op zijn 21e, in 1948, wordt zoon Jan opgeroepen om te dienen in Indië. Hij vertrekt als soldaat en is wekenlang onderweg op de boot naar het verre Nederlandse grondgebied. Jan is gelegerd op een plek waar nog 3 of 4 Larense jongens zitten, waaronder Gerard de Jong, de schoenmaker uit Laren en zijn beste vriend.
Jan keert in 1950 terug als Sergeant-Majoor, hij is daar dus enkele keren gepromoveerd en heeft daar kennelijk veel bereikt. Vader Jan (Jan de eerste) is dan 67 jaar en doet een stapje terug. Hij draagt het bedrijf over aan zijn zoon. In het eerdere interview zegt Jan hierover: “In de oorlog waren de prijzen sterk gestegen en na de oorlog was er enorme vraag naar grondstoffen. Het waren voor ons goede tijden. Karrevrachten papier, oud ijzer en lompen werden opgehaald en doorverkocht. Elke week gingen er volgeladen wagens van ons erf af.”
Opa Jan draagt het bedrijf in 1950 over aan zijn zoon, die net is teruggekeerd uit Indië. Oude Jan, inmiddels wijzer en zelfbewuster geworden door de oorlogsjaren en zijn tijd in Indië, begint met het uitbouwen van het bedrijf. Vader Jan blijft nog wel op de achtergrond betrokken totdat deze in juli 1961 overlijdt. Moeder Riek blijft nog een tijdje in de boerderij wonen maar trekt later in bij zoon Jan, die inmiddels aan de Gooiergracht woont. Ze is overspannen geraakt en kan het niet meer alleen aan op het Zevenend. Ze woont ongeveer 6 weken bij Oude Jan aan de Gooiergracht maar keert dan toch weer terug naar huis aan het Zevenend, waar zij in 1963 overlijdt.
In het volgende nummer gaan we dieper in op het verhaal van Oude Jan, zijn vriendschappen, zijn gezin, de goede en slechte tijden en de ontwikkeling van het bedrijf.