Laat-middeleeuwse houten heiligenbeelden uit Het Gooi
Onderstaand artikel is eerder, in uitgebreider vorm, gepubliceerd in het Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken nr. 40, lente 1995.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 81 [2002-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Agnes de Rijk
Er zijn in het gebied van het oude Gooiland meerdere middeleeuwse heiligenbeelden bewaard gebleven, enkele beelden zijn nog steeds ‘in situ’ zoals in Blaricum, Eemnes, Laren en Hilversum. De beelden uit Ankeveen, Baarn en Soest zijn in musea terechtgekomen.
Van de Noordnederlandse Middeleeuwse religieuze beeldhouwkunst in hout en steen is veel vernietigd in de beeldenstorm van 1566. Ook daarna, met de alteratie in de jaren ‘ 70 en ‘80, is veel verloren gegaan. Beelden die aan het geweld ontkwamen werden in latere eeuwen uit gebrek aan waardering verwaarloosd, verdwenen of werden door brand en oorlog verwoest. De beelden die min of meer toevallig bewaard zijn gebleven stonden in de negentiende en twintigste eeuw aan een nieuw gevaar bloot, te weten onoordeelkundige restauratie en het overschilderen met vele lagen verf. Hierbij is de originele polychromie van veel beelden verloren gegaan. Een groot aantal beelden is in de handel terechtgekomen, waardoor veel gegevens over hun herkomst verloren zijn gegaan.
De in dit artikel besproken beelden zijn vanaf de middeleeuwen in de Gooise dorpen gebleven en zijn, bij toeval, op de vreemdste plaatsen teruggevonden.
Blaricum, Piëta
De Piëta (afb. 1) uit de huidige R.K. St. Vituskerk te Blaricum is in het midden van de negentiende eeuw door boer Hendrik Puyk gevonden tijdens het ploegen op zijn land. Hij heeft het beeld eerst op de boerderij gehouden, maar de pastoor van Blaricum wist Puyk te overreden het beeld aan de kerk te schenken.
Volgens overlevering zou de Piëta thuishoren in de vijftiende-eeuwse St. Vituskerk te Huizen. Er zijn echter geen bewijzen voor te vinden. Algemeen wordt nu aangenomen dat het beeld heeft behoord tot de inventaris van de middeleeuwse St. Vituskerk te Blaricum. (1) In 1936 werd het beeld grondig gerestaureerd door Jan Eloy Brom van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Nadat de verflagen waren verwijderd bleek in welke slechte staat het hout verkeerde: het beeld had diepe verticale kloven en scheuren van boven tot onder. Het motief van de Piëta komt vanaf het midden van de veertiende eeuw voor in de schilder- en beeldhouwkunst. De Piëta fungeert meestal als zelfstandig devotiebeeld: vrijwel iedere kerk in de vijftiende en eerste helft van de zestiende eeuw had er een in haar bezit.
Het lichaam van Christus is bij het Blaricumse beeld relatief klein weergegeven. Dit iconografische gegeven komt voort uit mystieke gedachtegangen uit de veertiende eeuw. Maria zou vanaf het begin geweten hebben van de kruisdood van haar kind. We zien als het ware een jonge moeder met op haar schoot haar zoon, wiens dood zij voorziet. Het beeld kan vanwege de vloeiende draperieën nog tot de invloedssfeer van de ‘Weicher Stil’ gerekend worden. (2)
Eemnes, Piëta
In de huidige R.K. St. Nicolaaskerk te Eemnes bevindt zich eveneens een beeld van een Piëta (afb. 2). Het beeld staat bekend als ‘Maria hulp in nood’. Dit beeld is afkomstig uit de vroegere schuurkerk. Volgens mondelinge overlevering is de Piëta altijd in Eemnes geweest. Het zou vóór de reformatie behoord hebben aan de St. Nicolaaskerk te Eemnes-Buiten. Het was beschilderd en er stak een zwaard in Maria’s borst. Het zwaard was ongetwijfeld een achttiende- of negentiende- eeuwse toevoeging. (3) In 1957 zijn de verflagen en het zwaard verwijderd. (4)
In tegenstelling tot de mystiek-dromerige Piëta van Blaricum zien wij hier een realistische uitbeelding van een bedroefde moeder met haar gestorven zoon. Het iconografische gegeven van de Piëta is ontstaan uit de beweningsscène, waar Maria met haar gestorven zoon op haar schoot aan de voet van het kruis zit. Bij het beeld uit Eemnes is dit waarschijnlijk het geval geweest. In een ondiepe rechthoekige uitsparing in de rug van Maria kan de verticale balk van het kruis gerust hebben. (afb. 3) Opmerkelijk is de manier waarop het lijnenspel van de plooien van Maria’s kleed is doorgezet in het rotsblok. Witsen Elias en Bouvy hebben dit beeld tamelijk laat gedateerd, waarbij de toen nog aanwezige overschildering en het zwaard een rol gespeeld kunnen hebben. (5) Gezien de ronde halsuitsnijding met de randversiering en de puntschoen zou ik het beeld zeker vóór 1500 willen dateren.
Laren, Corpus
In de St. Jansbasiliek te Laren hangt sinds 1991 een schitterend corpus (afb. 4). Dit beeld is pas in 1991 bij toeval ontdekt door pastoor J.J.M. Vriend tijdens de restauratie van de kapel op het St. Janskerkhof. Deze kapel was in 1892 gebouwd als rustpunt voor het Heilig Sacrament tijdens de jaarlijkse St. Jansprocessie. Toen het corpus in het gras op een nieuwe bestemming lag te wachten heeft pastoor Vriend het eens goed bekeken: hij vermoedde dat het beeld iets bijzonders zou kunnen zijn en liet twee vakbekwame parochianen voorzichtig de vele lagen verf en witkalk verwijderen. Er kwam een prachtig gesneden beeld te voorschijn met een bijzonder gave ‘huid’. Bij het verwijderen van de verflagen zijn groene en rode sporen van de oude polychromie zichtbaar geworden.
Waarschijnlijk is het corpus altijd in Laren geweest en heeft het in de middeleeuwse kerk op het St. Janskerkhof (in 1586 afgebroken) gehangen of in het in of na 1521 gestichte kerkje in het dorp (de huidige Hervormde kerk). Daarna moet het via de schuilkerk in de ‘Waterstaatskerk’ zijn terechtgekomen. Deze kerk werd in 1882 verbouwd in neogotische stijl. Volgens pastoor Vriend was het corpus na deze verbouwing ‘over’ en werd het daarom verplaatst naar de in 1892 gebouwde open kapel op het St. Janskerkhof. Een corpus als dit kan deel hebben uitgemaakt van een calvariegroep op een triomfbalk, met aan Christus’ rechterzijde een treurende Maria en aan zijn linkerzijde Johannes de Evangelist. Het werk is van grote kwaliteit. De uitwaaierende slippen van de lendendoek zijn nog geheel intact. Het is duidelijk dat de beeldhouwkunst hier de schilder- en prentkunst heeft gevolgd. Zie ter vergelijking de uitwaaierende slippen op schilderijen van Rogier van der Weyden.
Laren, Heilige Johannes de Evangelist
In 1954 is er tijdens de restauratie van de toren van de Hervormde kerk te Laren een zwaar gehavend beeld van een heilige gevonden, vermoedelijk Johannes de Evangelist voorstellend (afb. 5). Het beeld deed dienst als vloerbalk. Het is eind 1960 gerestaureerd door Jac. Clavaux te Den Haag. Aan de onbeschadigde delen van het beeld is te zien dat het van uitstekende kwaliteit moet zijn geweest. Er zijn resten van de oorspronkelijke polychromie zichtbaar: op de mantel stukken van de witte grondering met daarover resten van rood, langs de randen van de mantel resten van goud en zwart, op het onderkleed resten van vergulding.
De kerk waar het beeld is gevonden werd in of vlak na 1521 voor de katholieke eredienst gewijd. In 1581 kwam de kerk in het bezit van de hervormden. In 1616 werd begonnen met de restauratie van de toren en de kerk. (6) Het beeld zou tijdens deze restauratie als vloerbalk in de toren ‘misbruikt’ kunnen zijn.
Een groot Johannesbeeld als dit kan, zoals het boven besproken corpus, deel hebben uitgemaakt van een calvariegroep op een triomfbalk of het kan onderdeel zijn geweest van een apostelbalk. Het is ook mogelijk dat het als devotiebeeld was opgesteld tegen een pijler of muur. Thans heeft het een plaats gekregen in het Gemeentehuis van Laren, helaas niet zichtbaar voor het publiek, misschien is daar iets aan te doen.
Hilversum,
Maria met Kind op de maansikkel In de Oud-Katholieke St. Vituskerk te Hilversum bevindt zich een heel bijzonder beeld van Maria op de maannsikkel. (afb. 6) Het beeld is vermoedelijk afkomstig uit de sinds lang verdwenen middeleeuwse dorpskerk, die gestaan heeft op de huidige Kerkbrink. Tijdens de reformatie is het beeld waarschijnlijk meegegaan naar de schuilkerk. Bij de scheiding van Katholieken en Oud-Katholieken is het in het bezit van de Oud-Katholieke kerk gekomen. In 1931 heeft Jan Eloy Brom het beeld van zijn verflagen ontdaan. (7) Na de brand van 1958 is het nogmaals door de firma Brom te Utrecht gerestaureerd. (8)
Het beeld is iconografisch heel interessant vanwege de vele symbolen die hier gebruikt zijn. Het Kind pakt met zijn linker handje de sluier van zijn moeder: een speels gebaar dat het mens-zijn van Christus benadrukt. De rozenkrans om het lijfje van het Kind herinnert aan de vele Weesgegroeten die de mensen tot Maria hebben gericht en die zij als rozen aan een snoer aaneen reeg. Het Kind houdt de wereldbol in zijn rechterhand als teken van zijn heerschappij. Op feestdagen krijgen Maria en het Kind kronen van (Utrechts) zilver; deze dateren volgens een inscriptie uit 1681. Maria krijgt dan als ‘Koningin van hemel en aarde’, een moderne zilveren scepter in haar linkerhand.
Zij staat op de maansikkel als verwijzing naar de Apocalyptische Vrouw, die met de zon bekleed is, de maan aan haar voeten heeft en rond haar hoofd een kroon draagt van twaalf sterren (Openb. 12:1). In de Maria-litanie wordt zij genoemd ‘pulchra ut luna’, ‘schoon als de maan’.
Onder Maria’s voeten bevindt zich een vrouwelijk wezen, dat zich met één klauw aan Maria’s mantel vastgrijpt. Dit wezen is Lilith, die in de middeleeuwen gezien werd als personificatie van het kwaad. Zij was vooral een gevaar voor zwangere vrouwen en zuigelingen. (9) Volgens een Joodse legende was Lilith de eerste vrouw van Adam. Zij was, evenals Adam, uit aarde geschapen. Daarom wilde ze hem niet onderdanig zijn en verliet zij hem. Dàarna schiep God Eva uit Adam’s rib. Uit jaloezie verleidde Lilith, vermomd in de gedaante van een slang, Eva. (10) Maria heeft tenslotte het kwaad, gepersonifieerd in de gestalte van Lilith, overwonnen.
Over de geschiedenis van de beelden uit Ankeveen, Baarn en Soest, misschien een volgende keer.
Noten
- D.P.R.A. Bouvy, ’De Piëta in de Rooms Katholieke St. Vituskerk te Blaricum’, Tussen Vecht & Eem/Vrienden van het Gooi, 3 (1985) nr. 2, p. 61.
- L. Küppers, Die Gottesmutter. Marienbild in Rheinland und in Westfalen, dl.2, Recklinghausen, 1974, afb. 314. 484.
- Toen Maria haar kind naar de tempel bracht zei de oude Simeon tot haar: ‘er zal een zwaard uw ziel doordringen’ (Luc. 2:35). In 1727 werd het feest van de Zeven Smarten van Maria ingesteld. Het zwaard zal na die tijd zijn toegevoegd. Zie Küppers, op. Cit., dl.1, p. 288.
- J.V.M. Out, ‘De kerk in ‘t midden’, Historische Kring Eemnes, 1987, 53-54. De opdracht tot restauratie is waarschijnlijk uitgegaan van pastoor J.G. Spruijt. In de nalatenschap van de Haagse restaurateur Jac. Clavaux bevindt zich een schrijven van deze pastoor over de verzekering van de Piëta tijdens de restauratie (brief d.d. 24 maart, 1957).
- J.S. Witsen Elias, ‘De Pietá’s te Blaricum en Eemnes’, Mededelingen van het Museum voor het Gooi en omstreken, 1942, 46: Noordnederlands, eerste kwart 16de eeuw. Bouvy, Middeleeuwse beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Amsterdam, 1947, 155: kort na 1500.
- P.C. Hooft vraagt in 1618 geldelijke steun voor herstelwerkzaamheden aan deze kerk. Zie W. van der Pluym, ‘Aanteekeningen betreffende de Ned. Hervormde Kerk (St. Johannes) te Laren’, Mededelingen van het Museum voor het Gooi en omstreken, 1942, 37.
- ‘Hilversum’, De Oud-Katholiek, 85 (1969), nr. 2310, p. 187.
- M. Blom-Blokland, ‘Vitale kerk, dl. 2: Geschiedenis van de Sint-Vitus aan het Melkpad, 1889-1989’, De geschiedenis van Hilversum, dl. 5, Hilversum, 1989, 125.
- In de middeleeuwen werden amuletten met magische teksten en symbolen gedragen ter bescherming tegen de toverkracht van Lilith. J.M. Hoffeld, ‘Adams two wives’, The Metropolitan Museum of Art Bulletin, 26 (1968), 434.
- Hoffeld, op. cit., 430-440; H.A. Kelly, ‘The metamorphoses of the Eden serpent during the middle ages and renaissance’, Viator, 1971, 301-327.