Erfgooiers en hun gemene gronden (13)

Erfgooiers en hun gemene gronden (13)

Onmin over geld is een van de belangrijkste redenen om lang, langdurig en zelfs blijvend gebrouilleerd te raken. Vaak is er een derde voor nodig om de zaak in der minne te schikken. Daarna laait de ruzie doorgaans op vanwege andere redenen, maar is er althans voor even rust geweest. Zo ging het eind 1920 en begin jaren 1930 bij de erfgooiers. Nog steeds vroegen de niet-scharende erfgooiers en de erfgooiers die weinig meer in het agrarisch bedrijf zagen om opheffing van de erfgooiersorganisatie, want alleen dan kon hun erfgooierschap te gelde gemaakt worden. De agrarische erfgooiers zagen daar niets in, maar er was ze veel aan gelegen de rijen te sluiten. Dit indachtig kwamen de heidegebieden in het vizier; die hadden nauwelijks meer nut voor het boerenbedrijf. Verkopen! Er zou geld vrijkomen, er kon worden bespaard op behoud- en beheerkosten en de niet-scharenden zouden mee profiteren. Ofwel, iedereen tevreden. En er waren genoeg potentiële kopers, zoals de Gooise gemeenten en de gemeente Amsterdam.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 138 [2016-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Anton Kos

Deel 13: Het ‘Erfgooiersreservaat’

Het bestuur van de erfgooiersorganisatie gaf zichzelf een opdracht: ‘De mogelijkheid te onderzoeken tot regeling betreffende de rechten en bezittingen van Stad en Lande van Gooiland, waarbij de belangen van scharenden, niet-scharenden en Gemeenten, alsmede het algemeen belang van het Gooi zodanig worden behartigd, dat algehele overeenstemming tusschen de drie partijen kan worden verkregen’. Stad en Lande had geen voorwaarden aan de verkoop of de kopers gesteld. En juist dat bracht enkele natuurbeschermers in beweging. Die zagen het zo fraaie Gooi in handen komen van projectontwikkelaars. Of in die van lieden die het liefst een Gooistad wilden bouwen op de Westerheide. De pers werd gemobiliseerd. Het leverde veel negatieve publiciteit op. Kamervragen en acties van de Vereniging voor Natuurmonumenten deden de rest. Zowel Stad en Lande als de Gooise gemeentebesturen veranderden van inzicht. Ineens ging het om ‘(…) de instandhouding of de bevordering van het natuurschoon, hetwelk immers voor den bloei en de welvaart onzer gemeenten als een vitaal belang kan worden aangemerkt’. De gemeenten zagen in dat het Gooi alleen nieuwe, liefst welgestelde inwoners zou kunnen blijven trekken als de belangen van die mensen zouden worden behartigd. En dat belang lag onder meer in natuurbehoud: het Gooi als ‘Tuin van Amsterdam’ zoals het Algemeen Handelsblad het betitelde. Weet u ook meteen waarom Amsterdam meedeed.
De belangen van de verkoper en kopers kwamen nu bij elkaar. Op 11 februari 1930 schreef de Commissaris der Koningin in Noord-Holland, A. Röell, een brief aan de burgemeesters van de Gooise gemeenten, met de uitnodiging om te spreken over het behoud van het natuurschoon in het Gooi. Er was al een conceptovereenkomst opgesteld voor een Goois reservaat, waarbinnen de Gooise natuur beschermd werd, als was het een kudde olifanten in een wildpark in Afrika.

Gemeentelijke woningdienst Amsterdam, Tuinstadplan Gooistad, 1926 (1:25.000). De omvangrijke plannen van de Amsterdamse wethouder De Miranda (1875-1942) op duizend hectare Gooise heide, waarvan 250 hectare voor een Gooistad was bestemd: ‘De rest zal ontspanningsoord moeten blijven, een open tuin voor volwassenen, zo voor de bewoners van de tuinstad zelve als voor de kernstad Amsterdam’. Het rood gearceerde terrein ten zuidoosten van Hilversum was bedoeld voor de bouw van herstellingsoorden. Deze plannen riepen feitelijk het GNR in leven, want de hoofdstedelijke ambities zouden de Gooise natuur letterlijk en figuurlijk in beton hebben gegoten.

In 1932 sloot Stad en Lande een verkoopovereenkomst met het in dat jaar op 11 november opgerichte Goois natuurreservaat, het GNR. Dit had grote gevolgen: omvangrijke delen van de Gooise heiden en jonge bossen waren ineens ‘ten eeuwigen dage’ beschermde natuurgebieden, waarop uitbreiding voorgoed afgewend en onmogelijk was. De gronden mochten niet worden verkocht, in gebruik gegeven of als bouwterrein geëxploiteerd. Daartegenover stond dat de Gooise gemeenten, de gemeente Amsterdam én de provincie jaarlijks zestigduizend gulden aan de erfgooiersorganisatie zouden betalen. Dat geld zou deels ten goede komen aan de erfgooiers, deels worden gebruikt om de gronden te beheren. Men was tevreden. De burgemeester van Hilversum liet weten dat ‘(…) 11 november een datum is die het verdient in de geschiedenisboeken des lands op bijzondere wijze te worden vermeld, omdat toch toen, dank zij uw hooglijk te waardeeren initiatief, de daad werd gesteld waardoor mede mogelijk werd gemaakt, het kostelijk natuurschoon dezer streek, voor het gansche land van zoo eminent belang, ter bewaring en verzorging toe te vertrouwen aan een lichaam, welks doel daarop geheel in het bijzonder is gericht’. De verkoop van de gronden aan de stichting vond plaats op 31 januari 1933 en daarmee was het ‘Erfgooiersreservaat’ of liever het GNR werkelijk een feit. Saillant detail was dat de ophanden zijnde geldelijke uitkeringen een onvoorzien maar logisch effect sorteerden: honderden mannen meldden zich aan als heuse erfgooier en beriepen zich op hun afstamming van oude erfgooiersgeslachten. Daarop besloot het bestuur in een geheime vergadering om de rechtmatigheid van alle aanmeldingen en de afkomst van alle leden te laten uitzoeken. Een genealogisch bureau deed drie volle jaren onderzoek in de Gooise archieven om de afstamming in wettelijke mannelijke lijn vast te stellen. Aanvankelijk was het onderzoek gericht op de namen die op de lijst van 1708 voorkwamen, maar later kon het onderzoek beperkt worden. Stond je naam op de lijsten opgesteld in de periode tussen 1708 en de Erfgooierswet van 1912, dan was je erfgooier. Het resultaat was een groei van het aantal erkende erfgooiers van 2122 in 1930 tot 3562 in 1934. De spoeling werd dus aanmerkelijk dunner, maar de verkoop bracht voor elke erfgooier 566 gulden en vier cent op. Een groot bedrag in die tijd. Maar wat niemand bevroedde, was dat dit het begin van het einde was van de erfgooiersorganisatie. In de volgende en laatste aflevering leest u daar meer over.