Erfgooiers en hun gemene gronden (12)
Dat erfgooiers Gooiers zijn en wonen in een van de Gooise dorpen of in de stad Naarden, is nagenoeg bekend. Maar dat betekent niet dat een Laarder verward kan worden met een Blaricummer, zoals ik per abuis in de vorige aflevering deed. Hendrik Smit was geboren en getogen in Laren. Zijn onfortuinlijke overlijden – moord – zette de erfgooierskwestie verder op scherp. De kwestie in het kort: wie en in welke mate mocht over de erfgooiersgronden beschikken? Veel erfgooiers zagen de niet-erfgooiers die in het bestuur zitting hadden genomen als verkwanselaars en modern gezegd als graaiers. Gevolgen waren een ‘nieuwe’ partij die het opnam tegen de ‘oude’ partij, veel schermutselingen en een overheid die ingreep via wetgeving.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 137 [2016-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Anton Kos
Deel 12: De Erfgooierswet (1912)
In de herfst van 1903 werd door ontevreden erfgooiers een eigen bestuur benoemd onder de naam ‘Hoofdbestuur van de gerechtigden tot de gemeene heiden en weiden van Gooiland’. Maar deze nieuwe partij werd door talloze erfgooiers als onruststoker gezien en daarnaast was er een economisch motief om zich niet bij dit verzet aan te sluiten. De meeste erfgooiers waren volkomen afhankelijk van de meenten en hadden geen andere weidegronden. De nieuwe partij liet daarom via een advertentie weten: ‘Wij geven aan hen wier levensomstandigheden dit mede brengen, dat zij in ’t minst niets voor hun standpunt kunnen opofferen, den raad, om onder protest te laten branden bij de zogenaamde partij van Stad en Lande’. Dat branden van vee ging vooraf aan de toelating op de meent. Een brandmerk zorgde ervoor dat het vee door de meentmeesters (opzichters) herkend kon worden als vee dat met ‘erfgooiersrecht’ mocht grazen op de weilanden. Het erfgooiersgekrakeel bracht de regering in actie. In juni 1904 liet men weten dat er een wet in voorbereiding was die de erfgooierskwestie eens en voor altijd moest regelen. De oude partij hield echter liever het initiatief, want die wilde de rol van de gemeenten veiligstellen, precies waar de nieuwe partij niet op zat te wachten. Pas in 1906 kwam men na veel onderhandelen binnens- en buitenskamers tot een conceptregeling met conceptstatuten. Deze behelsden dat de gemeenten en de Vergadering alle aanspraak op de eigendom van de heiden en weiden zouden intrekken. Tevens zou men erkennen dat de eigendom berustte bij de erfgooiers die zich zouden verenigen in een ‘zedelijk lichaam’ met statuten. Het bestuur zou worden gevormd door de zes Gooise gemeenten en de erfgooiers. Intussen mengde een andere partij zich in de discussie, een partij die een geheel ander belang voorstond en wel de opheffing van de erfgooiersorganisatie. Deze ‘Vereeniging van erfgooiers tot verdeeling van de Heide en Weide en verdere eigendommen van Stad en Lande van Gooiland’ hoopte inderdaad op een gehele opheffing van het instituut. Het deed er uiteindelijk niet veel toe. De minister van Binnenlandse Zaken stelde van regeringswege in juni 1908 een commissie in die een wettelijke regeling moest voorbereiden ‘tot oplossing van de bestaande geschillen tusschen de belanghebbenden aangaande den eigendom der zoogenaamde “gemeene heiden en weiden van Gooiland’’ en het beheer en het bestuur over die gronden’. Deze commissie inventariseerde alle standpunten, stuurde een vragenlijst rond, verzocht en verkreeg alle relevante archiefstukken, inclusief de conceptregeling van 1906, en toog aan het werk. In 1910 was het wetsvoorstel gereed. Het duurde echter nog twee jaar voordat de Tweede Kamer tot vaststelling kon overgaan. Velen mengden zich in de discussie en daarbij kwam al snel een nieuw strijdpunt boven water: de verschillende belangen van scharende en niet-scharende erfgooiers.
Toen de Tweede Kamer de wet aannam (14 maart 1912) en deze vervolgens aan de Eerste Kamer ter goedkeuring werd voorgelegd (24 april 1912), stuurden de scharenden een adres aan Stad en Lande om namens hen te pleiten voor het afkeuren van de wet. Zij wilden het liefst op de oude voet doorgaan. Hun ongerustheid was prematuur. Vooralsnog werden juist de scharenden door de Erfgooierswet in bescherming genomen. Anderzijds was er ook reden tot zorg, want de erfgooiersorganisatie maakte na eeuwen deel uit van het vigerende recht en was niet langer op gewoonterechtelijke leest geschoeid. En dat was nu net altijd de escape geweest. We zagen dat in 1474 bij de Grote Raad van Mechelen en rond 1900 bij Harmen Vos. Door de aanname van de Erfgooierswet kreeg de overheid eindelijk greep op die vermaledijde erfgooiers, want de vergadering was een vereniging geworden, klaar voor ontmanteling. In de volgende aflevering bespreek ik het begin daarvan, de verkoop van erfgooiersgrond aan het in oprichting zijnde Goois Natuurreservaat. Het binnenstromende geld en de ophanden zijnde verdeling ervan veroorzaakten weer een ander probleem: ineens waren er veel meer erfgooiers… erfgooiers die voor opheffing waren, maar eerst geld wilden zien.