Erfgooiers en hun gemene gronden (10)
Een zekere Harmen Vos (1844-1919) uit Laren schoot op 18 november 1898 een haas op Gooise grond die aan de Kroon was verpacht. Hij kreeg prompt een bekeuring wegens stroperij, terwijl het nota bene zijn taak was om er als onbezoldigd veldwachter op toe te zien dat er niet zonder vergunning gejaagd werd. Harmen was boos. Hij jaagde immers als erfgooier op eigen grond en een vergunning was daarom niet nodig geweest. Bovendien had het bestuur van Stad en Lande het jachtrecht niet zonder toe- en instemming van een meerderheid van erfgooiers mogen verpachten. De zaak kwam voor het kantongerecht.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 134 [2015-4]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Deel 10: De haas van Vos
Anton Kos
J. Smit, Portret van Harmen Vos, 1930. Na Harmens dood in 1919 schreef Floris Vos in de Gooi- en Eemlander van zaterdag 8 februari een I.M.: ‘dien taaien, verweerden, van leven trillenden afstammeling van den onder Floris de Vijfde Keerlen God geschapen Erfgooier. Deze ongeletterde man sprak, ja oreerde als hij het in zijn kop had gezet, zooals de beste het hem niet zou verbeterd hebben; hoffelijk, nimmer grof, vriendelijk vragend en van verontwaardiging het vaak uitbrullende als een leeuw, was hij de pleitbezorger par droit de naissance (geboorterecht) in den waren zin het woord.’
Wat was er precies gebeurd? Getuige P. Kaarsgaren verklaarde dat hij op die bewuste dag gezien heeft hoe ‘de hem bekende beklaagde te Laren zich begaf naar een eikenhakbosch, toebehoorende aan S. Willard, zich daar verdekt, in jagende houding, opstelde en van uit dat bosch een haas schoot’. Familielid W. Kaarsgaren deed er nog een schepje bovenop: ‘Dat hij dadelijk daarop schieten hoorde en rook van uit het hout van bedoeld bosch zag opstijgen en te gelijker tijd beklaagde uit dat bosch zag komen en een haas van de heide opnemen’. En J. Kaarsgaren had de beschuldigde nog toegeroepen ‘heb je er weer een gepikt?’, waarop geen antwoord was verkregen. Maar de zwijgende jager voerde als verweer aan ‘dat hij als erfgooier en dus als mede-eigenaar van de Gooische heide gerechtigd is daarop te jagen’ en dat Stad en Lande de jachtterreinen niet had mogen verhuren’. Het mocht niet baten: Vos kreeg een boete van 25 gulden.
Harmen liet het er niet bij zitten en zocht het hogerop. Toen het gerechtshof het vonnis bekrachtigde, ging hij zelfs in cassatie. Hij bleef bij zijn standpunten, maar verklaarde ook dat hij ‘zijn geweer [had] afgeschoten, maar dat hij den haas in een wildstrik had gevonden en dat hij het schot heeft gelost omdat hij uit zijn geweer een patroon wilde verwijderen die tengevolge van zwelling door vocht daaruit moeilijk met de hand kon worden genomen’. Heel sterk kwam dit argument niet over, maar de Hoge Raad had een ander probleem: de rechter kon er niet achter komen van wie de grond was, maar stelde wel dat die toebehoorde ‘aan een ander dan hem [Harmen]’. Echter de ‘eigendom van de bejaagde gronden’ en ‘de gerechtigheid tot de jacht op die gronden’ waren kwesties geworden waarover de Hoge Raad geen oordeel kon vellen en bijgevolg diende de rechtsvervolging van Harmen Vos te worden gestaakt.
Doorslaggevend voor deze uitspraak waren de heideverdelingen van 1836 en 1843 (zie deel 9 van deze serie in Kwartaalbericht 133, pagina 22-24). Toen werd de juridische eigendom van de gronden overgedragen aan ‘(…) hen, die van oudsher gebruiksrechten daarop hadden uitgeoefend’. De Hoge Raad ging ervan uit dat het de erfgooiers moeten zijn geweest, maar het rechtskarakter van de organisatie bleef ongewis. De erfgooiers vormden ‘in elk geval een soort gemeenschap, die het individueel eigendomsrecht van ieder lid op het geheel der bezittingen erkende en alleen de uitoefening van dat recht desgewenscht door onderlinge overeenkomst beperkte’. Ze hadden dus een zakelijk recht op de gronden, waardoor zij bevoegd waren om te jagen.
Het vonnis werd vernietigd op grond van een technisch mankement in de procedure en de Hoge Raad beval het gerechtshof in juni 1900 om opnieuw het hoger beroep van Vos te behandelen. De rechtbank kwam toen met de mededeling dat het een geschil van burgerlijk recht betrof. Het strafrecht was daarom niet van toepassing en de rechtsvervolging werd geschorst. Harmen Vos ging nog geen week na de uitspraak weer op jacht, dit keer op patrijzen op de hei bij Huizen.
De schorsing bleek permanent, net als de alsmaar groeiende ontevredenheid onder de erfgooiers. De haas van Vos had veel losgewoeld. De woede richtte zich op het bestuur, dat voor een groot deel uit niet-erfgooiers bestond. Geregeld maakten erfgooiers, ervan overtuigd dat ze in hun recht stonden, inbreuk op de reglementen. Ze staken zonder vergunning plaggen, groeven leem en grind, hakten bomen en joegen op de heide. Telkens kwam de politie eraan te pas die op gezag van de verschillende Gooise burgemeesters moest ingrijpen. De boel stond op springen.