De zwemles

De zwemles

Koud was het, en nat. Het was volgens mij altijd koud wanneer ik zwemles had, en zeker ‘s morgens vroeg om zeven uur. Zwemles in het natuurbad van de Gooische zwemschool. Om nooit te vergeten. Mijn moeder had gezegd dat alle kinderen moesten leren zwemmen, terwijl ik haar nog nooit had zien zwemmen. “Dat geldt zeker niet voor moeders”, dacht ik toen. 

Foto: Badmeester Bram Schenk. In het water Theo Hoogendoorn. Foto rond 1930. Coll: R.v.d. HurkHoogenboom

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 99 [2007-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Wouter Tetrode

Ik sta tegen het laatste hokje geleund. Even daarvoor gaf de badjuffrouw mij een houten plankje en kurken. “Doe die maar gauw om”, zei ze. Echte grote kurken, die waren ook al koud en nat. In het hokje waar ik mij moest omkleden lag een houten rekje op de grond. Dat ding was nat en glad. Bij het omkleden moest je uitkijken om niet uit te glijden. Eerlijk gezegd was het niet alleen de kou, waarom ik een hekel had aan zwemles. Als zevenjarige, dat durf ik nu rustig te zeggen, was ik bang voor water. Dat kwam omdat mijn vader mij een keer in het ondiepe bad had gegooid, terwijl hij riep “Je komt vanzelf weer boven als je met je benen trappelt”. 

Er zijn al kinderen in het water. Ik bibber en blijf rustig wachten in de hoop dat ze me niet zien. “Een half uur zwemles, dat is zo voorbij”, hadden ze thuis gezegd. Maar niet ‘s morgens vroeg, daar was ik al snel achter. Uit mijn ooghoeken zie ik het bord waarop met krijt staat geschreven ‘temp. 17 graden’.

Badmeester Willem Breton Foto: M. Loeff-Duurland.

Hebben ze me in de gaten? Dan hoor ik de badjuffrouw vragen: “Moet dat knulletje daar niet in het water?” “Natuurlijk, Woutertje moet ook leren zwemmen, kom maar jongen”, zegt de badmeester. Hij kent mij, daar zal mijn vader wel voor gezorgd hebben. Er zijn zeker al tien anderen in het water. Allemaal met kurken om en een plankje. Ik kan er niet meer onderuit en loop naar het trapje. Op de glibberige verroeste ijzeren treden ga ik langzaam het water in. “Het is koud”, roep ik. Ik bibber. “Welnee, het is lekker water”, roept de badmeester vanaf de kant. Hij heeft een lange broek en een trui aan.

“Ga op de grond staan en duw het plankje naar voren”. De grond is zanderig. Ik kom net met mijn kin boven het water uit. “En nu trappelen met je benen”. Ik ga bijna koppie onder. Gaan die anderen ook koppie onder? Ik durf niet te kijken. “Het plankje naar voren duwen zei ik”, roept de badmeester een beetje geïrriteerd. Was dat voor mij bedoeld? Ik kijk hem aan: het wàs voor mij bedoeld! “Nu gaan we proberen te drijven”, roept hij. “Gooi je benen naar achteren en houd het plankje goed vast en duw het met gestrekte armen naar voren”. 

“Ja goed zo!” Dat was niet voor mij bedoeld, want ik sta nog steeds op de grond. “Jij ook”, roept hij dan. Dat is wel weer voor mij bedoeld. Ik probeer het, maar het gaat niet. Mijn haren zijn nu echt helemaal nat. Ik probeer het opnieuw, het lukt een beetje, maar ècht drijven kan ik het niet noemen. 

Er volgen nog meer koude ochtenden, waarop ik naar de zwemles ging. Ik herinner me niet meer hoe lang. Op de Gooische zwemschool heb ik geen zwemdiploma gehaald. Ik heb helemaal geen zwemdiploma, maar intussen kan ik wel zwemmen.

(De heer Tetrode woont tegenwoordig in Le Poujol sur Orb, Zuid Frankrijk; hij schreef dit stuk voor ons in juni 2006)