De Sint-Jansverering in een Sint-Vitusparochie voor 1580 (2)

De Sint-Jansverering in een Sint-Vitusparochie voor 1580 (2)

Op de ‘Ronde kaart van het Gooi’ van omstreeks 1520 staat Laren aangegeven met de Sint-Vituskerk op het Hoogt, terwijl in het dorp nog geen kerk of kapel is afgebeeld. Deze kerk lijkt een kruiskerk voor te stellen, sterk in afwijking van de andere kerken en daardoor van belang. 1) Hierdoor kwam bij mij de gedachte op dat er in de transepten misschien zijaltaren stonden, waarvan mogelijk één gewijd was aan Sint Jan. In eenvoudige zaalkerken blijken echter ook zijaltaren te hebben gestaan, zoals in Eemnes-Binnen, waar er aantoonbaar twee waren. 2) Deze gewaarwording gaf me echter een nieuwe stimulans aan mijn zoektocht in een verdwenen, maar boeiende middeleeuwse wereld, die we ons nauwelijks meer kunnen voorstellen.

Jaap Groeneveld

Deel 2: Laatmiddeleeuwse devotie, heiligen en zijaltaren

Me bewust van de vele onzekerheden probeer ik hier de oude Larense geschiedenis te verkennen, zonder daarbij overigens de Sint-Jansverering geweld aan te willen doen, Integendeel, die is zoals zij is als resultaat van een ontwikkeling van eeuwen. Dit artikel probeert ook de Sint-Jansverering te verzoenen met het gegeven dat de oude centrale parochiekerk op het huidige Sint-Janskerkhof een Sint-Vituskerk was. Het één behoeft namelijk het ander niet uit te sluiten en vooral niet in het licht van de laatmiddeleeuwse heiligenverering, waarnaar Margry 3) reeds verwees en die naar mijn mening onderbelicht is gebleven bij alle focus op Sint Jan. 

De Vituskerk op het Laarder Hoogt met het dorp op de achtergrond omstreeks 1520 (fragment van de ‘Ronde kaart van het Gooi’, Nationaal Archief 4VTH-2580).

Heiligenverering in het algemeen
Hortensius noemt in 1564 ook het ronddragen van Mariabeelden op het feest van Johannes de Doper. In de kerkvisitatie van 1569 blijkt er een ‘officie’ ter ere van Sint Anna te zijn. Hoe zat dat met die heiligenvereringen?

Sinds de zesde eeuw kwamen in de westerse – dus roomse – kerken zijaltaren op, maar het aantal nam pas sterk toe vanaf de veertiende eeuw, het eerst in de grote centrale kerken. Dit hing samen met het in de twaalfde eeuw opgekomen concept van het vagevuur. Daar deden overledenen boete voor hun zonden en werden ze gelouterd zodat ze toch in de hemel toegelaten konden worden, aldus het geloof. Een troostrijk perspectief voor de boetvaardige, maar steeds aan verleidingen bloot staande mens. De dood en verderf zaaiende pestepidemieën werden als een straf van God ervaren en drukten de gelovigen op hun gemoed, daarbij geholpen door rondtrekkende monniken.

Door het opdragen van memoriemissen voor de overledenen en de bemiddeling van de heilige(n) aan wie het betreffende altaar was gewijd, hoopte men het proces van loutering te bespoedigen. Zo ontstond bij leken, hetzij families, hetzij broederschappen of gildes, een groeiende behoefte aan zijaltaren. Aan deze altaren waren ‘officies’ of ‘vicarieën’ verbonden, die in feite stichtingen waren met door de oprichters geschonken ‘beneficiaalgoederen’ (landerijen, vastgoed). Uit de opbrengsten daarvan werden het onderhoud en de verfraaiing van het altaar en de bedienende priester (vicaris, kapelaan) bekostigd. De ‘fundatiebrief’ als stichtingsakte bepaalde onder meer wanneer missen werden opgedragen. Aanvullende schenkingen in latere brieven regelden het opdragen van memoriemissen van verwanten van de stichter(s) of leden uit de groep van de stichters. Deze voorzagen ook in extra inkomsten voor de priester. 

Een en ander leidde echter ook tot uitwassen als handel in vervalste relikwieën en aflaten die binnen de kerk op groeiende weerstand stuitten. 4) Bogaers voegt nog een belangrijk element toe aan deze algemeen gangbare zienswijze. Vrome gelovigen identificeerden zich met de heiligen die als voorbeelden dienden voor hun devote levenswijze en zij kozen ook heiligen die het beste pasten bij hun leven. 5) 

Belangrijke zijaltaren in grote kerken vonden vaak een plaats in een zijkapel, waar het altaar dan meestal tegen een op het oosten gerichte gevel of wand stond. Zijaltaren stonden ook wel tegen pilaren met de achterzijde naar het oosten gericht (geoost). Ze hadden een beeld of schilderstuk als retabel dat de heilige(n) verbeeldde aan wie het altaar was gewijd. De uitvoering was afhankelijk van de beschikbare middelen. Sommige vicarieën waren medegebruiker op een bestaand altaar. Vaak werd de dienst uitbesteed aan een waarnemer die maar een deel van de opbrengsten kreeg. 6) 

Heiligen die dicht bij Jezus stonden waren populair, zoals zijn moeder de Heilige Maagd Maria (Onze Lieve Vrouw), Maria’s moeder Anna, Johannes de Doper die zijn neef Jezus doopte, en de apostelen. Maar ook martelaren, waarvan overigens Sint Jan de eerste was, stonden vanaf het vroegste Christendom in zeer hoog aanzien; ‘het bloed der martelaren was het zaad der kerk’. Sint Vitus (derde eeuw, † Rome) was daar ook één van en hij genoot een buitengewone populariteit in Duitse gebieden nadat zijn relikwieën in 836 in een weergaloze processie van de abdij van Sint Denis bij Parijs naar de abdij van Corvey waren gebracht. Hij gold als één van de veertien noodhelpers, die werden aangeroepen tegen allerhande acuut onheil. Sinds het Concilie van Trente (1545-1563) zijn de gebeden voor deze noodhelpers overigens verboden als vorm van bijgeloof en zij zijn op de achtergrond geraakt. 7)

Heiligenverering in Naarden
De moederkerk van Laren, de Sint-Vituskerk in Naarden, had wel 21 zijaltaren, waarvan de bezittingen met de oude namen administratief apart bleven bestaan na de Reformatie. Deze geven de situatie weer sinds omstreeks 1572. De oudste kerk op de huidige plaats dateert van na de verplaatsing van de stad na 1351 en zij is voltooid in 1440. Tussen 1455 en 1518 werd gewerkt aan de uitbreiding tot de huidige vorm, terwijl in die tijd de kerk tweemaal werd verwoest; namelijk door brand in 1468 en door gewelddadigheden in 1481. Die altaren betroffen acht vicariealtaren ten behoeve van de memorie van de stichters, zeven gilde- of broederschapsaltaren voor het welzijn van deze gezelschappen en hun leden en zes officiealtaren van het stadsbestuur die alleen op de naamdagen van de heiligen werden bediend. 8) In het visitatieverslag van 1569 wordt een aantal daarvan apart behandeld en worden desbetreffende (fundatie)brieven met hun jaartallen genoemd. 

Officiealtaren Fundatiebrieven
Sint Jacob (25 juli) 1423 [11] 1558
Sint Jan (24 juni en 27 dec.) 1447 [9] 1557
Sint Nicolaas (6 december) 1465 [4] 1511
Gilde/broederschapsaltaren
Heilig Kruis (broederschap) 1470 [9] 1567
Onze Lieve Vrouwe (br’schap) 1506 [7] 1552
Sint Quirinus (vollers) 1508 [18] 1566
Sint Severus (wevers) 1511 [9] 1561
Zoete Naam van Jezus (schoen- en kleermakers) 1521 [5] 1548

Bijgaande tabel geeft per altaar het oudste en het jongste jaartal van de aanwezige fundatiebrieven en daartussen als [..] het aantal brieven, oplopend gesorteerd naar de oudste brief – stichtingsbrief? – per altaar. De officiealtaren, voor zover genoemd met brieven, blijken hiervan de oudste. Over de acht vicariealtaren weten we niets, evenmin van een aantal andere altaren, behalve de heiligen aan wie ze waren gewijd en de goederen die daaraan waren verbonden. Twee altaren met brieven hadden in 1569 elk slechts één vijftiende-eeuwse brief (Sint Jacob 1423 en Heilig Kruis 1470), terwijl Sint Jan er drie had (1447, 1484, 1495) en Sint Nicolaas twee (1465, 1466). 9) 

Hoewel in veel algemene literatuur ‘officie’ en ‘vicarie’ als uitwisselbaar synoniem (lijken te) worden gehanteerd, is er een wezenlijk verschil. Een officie valt onder het wereldlijk recht en de eraan verbonden priester is afzetbaar. Bij de vicarie moeten de bezittingen ‘geestelijk gemaakt’ zijn door de toestemming van de bisschop en de priester is niet afzetbaar. 10) Dit strookt ook met de situatie in Naarden, waar de officiealtaren van het stadbestuur waren. Waar overigens gerept wordt over een ‘geestelijk officie’ wordt wel een ‘vicarie’ bedoeld. 11) 

De oudste Naardense brieven stroken globaal met de bouw en de uitbreiding van de kerk. Die van de gilden en broederschappen stammen uit Naardens bloeitijd. De vollers (volders) springen er als de fabrikanten van laken uit met 18. De bloeitijd werd abrupt afgebroken in november 1572 met de uitmoording van de stad door de Spanjaarden. Kort daarvoor hadden geuzen de altaren omver geworpen en kerkzilver afgevoerd. De bevolking heeft beelden en schilderijen aanvankelijk gered door ze in een dichtgemetselde ruimte op te bergen. De toren was door de Spanjaarden in brand gestoken, maar de kerk blijkbaar niet. 12) Hierdoor is gelukkig de vanuit cultuurhistorisch oogpunt unieke plafondschildering gespaard gebleven.

Zijaltaren aan pilaren in de Nicolaikirche te Kalkar. Linksvoor het Johannesaltaar met Johannes de Doper (l.) en de Evangelist (r.). Sint Severijn (m.), vervangt het oorspronkelijke Mariabeeld dat in 1945 verloren ging.
Selectie van beelden uit de retabel van Soest (foto Catharijneconvent, Utrecht; coll. Rijksmuseum)

Naarden vergeleken met Kalkar en Soest
Over de uitvoering van de Naardense retabels tasten we echter volledig in het duister. Om een globale indruk te krijgen hoe de inrichting met de veelheid aan altaren er in die tijd ongeveer uit kan hebben gezien, verwijs ik naar oude kerken met laatmiddeleeuwse altaren in het Neder-Rijnse gebied en in de Nederlanden, zoals de Sankt Nicolaikirche van Kalkar. Daar zijn zeven van de zestien zijaltaren met laatgotische retabels bewaard gebleven. Naarden laat zich vergelijken met Kalkar in het Land van Kleef, dat sterk op de Nederlanden was gericht. De bloeitijd viel in dezelfde periode tot 1570. De Kalkarse altaren stammen uit de tijd van ca. 1490 tot 1570, met het zwaartepunt tussen 1500 en 1530. Ze zijn opgericht door broederschappen en gilden, die zich voor de vormgeving oriënteerden in Vlaamse steden en Utrecht. 13) Hoewel geraakt door de Tachtigjarige Oorlog, bleef het gebied katholiek en zijn veel altaren daardoor behouden gebleven. 

De vraag of rijk met houtsnijwerk versierde retabels hier te lande ook voorkwamen, kan bevestigend beantwoord worden, gezien de beelden van ‘de passieretabel van Soest’ uit omstreeks 1500. Die zijn in 1905 bij de restauratie van de Grote Kerk van Soest aangetroffen in een dichtgemetselde ruimte en kunnen worden gekoppeld aan Utrechtse beeldhouwers. 14) 

De gereconstrueerde triomfbalk van de gerestaureerde Sint-Walburgiskerk te Netterden (foto Boerman Kreek Architecten, Steenderen). De muurdecoratie is gerestaureerd volgens aanwezige resten.

Scholten schrijft hierover: ‘In de Nederlanden was in de late Middeleeuwen een rijke beeldencultuur, en – afgezien van lokale verschillen in stijl en kwaliteit – kan zeker volgehouden worden dat wat in Kalkar bewaard is gebleven zich in rijkdom en kwaliteit laat vergelijken met wat elders in de Lage Landen in kerken te zien was. Dat gold zeker ook voor Utrecht, dat in die tijd een van de belangrijkste sculptuurcentra van ons land was.’ 15)

De plattegrond van een kruiskerk naar die van Zeerijp (uit: SOGK: Steensma; tekst door auteur).

Heiligenverering in Laren
Laren kan men qua schaal niet vergelijken met Naarden of Kalkar, maar genoemde voorbeelden illustreren de context en de tijdgeest. Ook op het platteland was er behoefte aan bespoediging van de reis naar de hemel en identificatie met heiligen. Een bescheiden afspiegeling in het aantal zijaltaren en de vormgeving daarvan liggen echter voor de hand. 

Ondanks het ontdoen van de kerken van heiligenbeelden, is er in de naaste omgeving van Laren een aantal veertiende- of vijftiende-eeuwse beelden gekoesterd door de katholieke gemeenschappen. We noemden reeds Soest, maar dichter bij huis gaat het om een piëta in Blaricum, een piëta in Eemnes-Buiten, een Maria met Kind uit Eemnes-Binnen en een crucifix (corpus) in Laren. 16) Verder is er een beschadigd beeld gevonden in de toren van de Johanneskerk, dat waarschijnlijk Sint Jan de Evangelist voorstelt. Dit beeld zou volgens De Rijk deel hebben kunnen uitmaken van een calvariegroep, triomf- of apostelbalk, maar het zou ook opgesteld kunnen zijn geweest tegen een pilaar of een muur als devotiebeeld. Beide Larense beelden worden gedateerd in de tweede helft van de vijftiende eeuw, hoewel De Rijk het Johannesbeeld eerder dateert, namelijk omstreeks 1430. 17) 

Crucifix van Laren, Noord­nederlands, eind 15e eeuw, eikenhout met sporen van polychromie, hoog ca. 100 cm, Sint-Jansbasiliek Laren (foto B. Nouwens).

We zagen in 1564 het ronddragen van twee Mariabeelden. Uit het visitatieverslag van 1569 blijkt dat er in Laren een officie gewijd was aan Sint Anna. Met Sint Jan de Doper en Sint Jan de Evangelist erbij hebben we in principe al vier andere heiligen die vereerd kunnen zijn geweest naast Sint Vitus als patroonheilige. Het Heilig Kruis kan daar nog aan toegevoegd worden als vijfde vereringsobject in de vorm van de crucifix.

Daarmee zou Laren op bescheiden schaal Naarden kunnen hebben gevolgd, waarvan we weten dat daar ook een vicariealtaar gewijd was aan Sint Anna. Zij genoot in de late Middeleeuwen een grote populariteit. In Utrecht ontstonden omstreeks 1440 voor het eerst Anna-broederschappen. 18) Dat de Sint-Jansverering en de Mariaverering ouder zijn getuigen ook de twee aan hen gewijde Utrechtse kapittels uit het midden van de elfde eeuw. In Naarden werd op het Sint-Jansaltaar op 24 juni het feest van Sint Jan de Doper gevierd en op 27 december dat van de Evangelist, evenals in vele andere plaatsen en ook in Kalkar. Het wil niet zeggen dat er in Laren vier zijaltaren waren. 

We moeten ons ook bewust zijn van het gegeven, dat beelden niet alleen verbonden waren aan altaren, zoals we reeds hiervoor aanhaalden bij De Rijk. Voor de ongeletterde leken was de uitbeelding van het Bijbelverhaal in schilderingen en beelden belangrijk om zich het verhaal in te prenten. Rijke versiering met verguldsel en beschildering (polychromie) droegen daaraan bij, maar gaven tevens een voorproefje van de beloofde hemelse pracht. Daarmee werd ook eerbied afgedwongen zoals die voor koningen. Bij flakkerend kaarslicht moet het een indrukwekkend schouwspel zijn geweest, zeker in een nieuwe kerk. 

Ter illustratie plaatsen we hier een foto van de fraai gedecoreerde en in 2013/14 gerestaureerde 15e-eeuwse Sint-Walburgiskerk in Netterden. 19) Daar is een triomfbalk gereconstrueerd met de oude beelden aan de hand van bewaard gebleven afbeeldingen. Het geeft tevens een beeld van fraaie kerkbeschildering in de Nederlanden, die sinds de Reformatie uit ons collectief geheugen is verdwenen door de alom tegenwoordige witkalk van de Reformatie. De Larense crucifix heeft misschien op zo’n triomfbalk gestaan in de triomfboog op de scheiding van koor en schip. Op de triomfbalk staan gewoonlijk ter weerszijden van het kruis Maria en Johannes de Evangelist. Het Larense Johannesbeeld kan ook deel hebben uitgemaakt van zo’n triomfbalk, niet noodzakelijkerwijs in hetzelfde gebouw.

Sint-Jansverering in een Vituskerk
Voordat in 1521 de kapel in het dorp werd gebouwd, zou de Vituskerk op het Hoogt twee, mogelijk wel vier zijaltaren kunnen hebben gehad. Enerzijds lijkt het mij onwaarschijnlijk dat er vier zijaltaren waren in verband met de omvang en de welstand van de gemeenschap, maar uitgesloten is dat zeker niet gezien de vorm van de kerk. Afgaande op het genoemde tekeningetje van de Vituskerk kunnen twee altaren een plaats hebben gevonden in de twee aanbouwen (transepten) en misschien twee andere aan weerszijden van de triomfboog tussen koor en schip. Combinatie van Maria en Anna samen op een zijaltaar kwam vaker voor. Steensma geeft verhelderend inzicht in Groningse dorpskerken, waar vaak twee, vier of zes zijaltaren stonden, maar oneven aantallen komen ook voor. Zie ook de plattegrond van de kruiskerk van Zeerijp. 20) De crucifix heeft wellicht in een triomfboog gestaan en er hoeft geen vicarie of broederschap met altaar van het Heilig Kruis te zijn geweest. Het meeste weten we niet.

Johannes de Evangelist, Gelders, 15e eeuw, eikenhout met resten van polychromie, hoogte 117 cm, Johanneskerk Laren (foto R. Ooijkaas).

Voor een ordentelijke verering van heiligen was het noodzakelijk om relikwieën te bezitten. Vermoedelijk heeft men die van Sint Jan de Doper in Laren in de tweede helft van 15e eeuw verkregen, misschien na het stichten van het officie in Naarden (zie tabel), als navolging van wat in de moederkerk in de hoofdstad van Gooiland gebeurde. Maar zeker is ook dat niet op grond van de verering van Johannes de Doper in de Utrechtse Sint-Janskerk sinds omstreeks 1050, wat verering reeds vanaf de stichting van de Larense Vituskerk omstreeks 1250-1270 mogelijk maakt. 21) Daar hoeven niet noodzakelijkerwijs al direct relikwieën aan te pas te zijn gekomen.

Er is een legende overgeleverd over de vondst van relikwieën op het Hoogt die een daar vermoorde pelgrim had meegebracht. De beweerde vindplaats op het Hoogt is daarbij van belang. 22) Het blote feit dat er zo’n legende was en de in 1564 gebleken feestelijke verering van Sint Jan de Doper als belangrijkste feest maken aannemelijk dat er in Laren relikwieën van hem waren. Mogelijk waren het zelfs de enige relikwieën van welke heilige dan ook in Laren, waardoor deze verering de belangrijkste werd. De relikwieën zullen eerst in de Vituskerk zijn bewaard met de daarbij gepaste verering. Het is uiteindelijk helemaal open of dat op een zijaltaar is gebeurd of op het hoofdaltaar, als tweede heilige naast Sint Vitus.

Sint Jan de Doper verdringt Sint Vitus
Na de bouw van de kapel in het dorp in 1521 zou het zijaltaar gewijd aan Sint Jan de Doper – misschien ook aan Sint Jan de Evangelist? – met de relikwieën van Sint Jan de Doper daarheen verplaatst kunnen zijn. Of zijn alleen de relikwieën verplaatst? Daarvoor zou dan zeker toestemming nodig zijn van de bisschop en de eigenaren van het altaar. Daarover is echter niets overgeleverd. 

Gezien het bestaan van de kermis (= kerkmis), zou in elk geval de wijding op Sint-Jansdag (24 juni) hebben kunnen plaatsvinden, 23) met of zonder verplaatsing van relikwieën. Het feest zal grote indruk hebben gemaakt en voor de bevolking werd de kapel in de dagelijkse praktijk de dorpskerk. Dat zou de oorzaak kunnen zijn geweest van het verwarrende verwisselen van de aanduidingen ‘kerk’ en ‘kapel’. Hortensius is er in elk geval mee op het verkeerde been geraakt. De herinnering aan Sint Vitus, die er in 1530 nog was 24), is er uiteindelijk bij ingeschoten, al of niet geholpen door het verbod op de gebeden voor de noodhelpers, zoals Sint Vitus, dat was uitgevaardigd door het Concilie van Trente (1545-1563). 

Hoewel er geen sprake was van een processie ten tijde van Hortensius, is de gewoonte om naar het kerkhof op het Hoogt te trekken gebleven, ook toen er geen kerk meer stond. Ondanks dat er een Vituskerk stond, was de Sint-Jansverering in 1564 er al prominent aanwezig. Het kerkhof bleef net als in Nijmegen en Wageningen belangrijk voor Laren, ook na afbraak van de Vituskerk en mede omdat er niet bij de als dorpskerk fungerende Sint-Janskapel begraven kon worden. Zo werd de naam van het kerkhof ‘Sint Jan te Laren kerkhoff’ (1619), waarmee Sint Vitus definitief uit het geheugen verdween en men is gaan denken dat er van begin af aan een Sint-Janskerk stond. Dat wordt ook ondersteund door Hortensius, die in 1866 door Perk in brede kringen een vaste plaats kreeg in de Gooise geschiedschrijving. 

Besluit
Dank ben ik verschuldigd aan wijlen W. Boekelman voor de vertaling van een stuk tekst van Lambertus Hortensius, de historici Piet Leupen en Henk Michielse, alsmede Harry van der Voort en pastor Vriend, voor suggesties en soms kritische opmerkingen. Deze verkenning is echter geheel voor mijn verantwoording en ik hoop dat zij uitnodigt tot verdere verdieping. Zij is in de eerste plaats bedoeld om de verschillende historische fragmenten in hun context te plaatsen.

Literatuur bij deel 2

  • W. Boekelman (vert.), Lambertus Hortensius van Montfoort, De Ondergang van Naarden, Baarn 2015. 
  • L. Bogaers, Aards, betrokken en zelfbewust. De verwevenheid van cultuur en religie in katholiek Utrecht, 1300-1600, Utrecht 2008.
  • J. Huizinga (red. A. van der Lem), Herfsttij der middeleeuwen – Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, Amsterdam 1999 (25e druk).
  • P.J. Margry, ‘Larense mythologie en de vroege Sint Janscultus’, in: L. Janssen, K. Loeff (red.), Getuigenis op straat, de Larense Sint Janstraditie, Laren 2005. 
  • H. Michielse e.a., Geuzen en Papen, Katholiek en protestant tussen Vecht en Eem circa 1550-1800, Hilversum 2013. In het bijzonder daarin: H. Michielse, ‘Van de Cultus der demonen tot het onderhouden van de Ware God – (…)’, p. 51-68; id., ‘Tussen Grote Kerk & Schuilkerk – (…)’, p. 126-142; R. Hehenkamp, ‘Intussen in Blaricum … en Laren en omstreken’, p. 181-214.
  • H. van Os e.a., De Weg naar de Hemel – Reliekverering in de Middeleeuwen, Baarn 2000.
  • E.N. Palmboom, Het kapittel van Sint Jan te Utrecht. Een onderzoek naar verwerving, beheer en administratie van het oudste goederenbezit (elfde-veertiende eeuw), Hilversum 1995.
  • A. Perk, Hortensius over de opkomst en ondergang van Naarden met vertalingen en aanteekeningen van Prof. Peerlkamp en nalezingen en bijvoegsels van A. Perk, Utrecht 1866.
  • R.R. Post, Kerkelijke verhoudingen in Nederland vóór de Reformatie van ±1500 tot ±1580, Utrecht / Antwerpen 1954.
  • F.A.L. Ridder van Rappard en S. Muller, Verslagen van kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit de 16e eeuw, Amsterdam 1911. 
  • A. de Rijk, ‘Laatmiddeleeuwse heiligenbeelden uit het Gooi’, in Bulletin van de Stichting Oude ollandse Kerken, nr. 40, lente 1995. Herdruk in Deelgenoten, nr, 76, najaar 2014 (Blaricum), p. 1646-1660. 
  • H. van Rijn, Historie ofte Beschryving van ’t Utrechtse Bisdom (…)’, Leiden 1719.
  • A.C. Snaterse, De Geschiedenis van de Johanneskerk van Laren, Laren 2015.
  • R. Steensma, ‘Verdwenen zijaltaren in Groninger kerken – dl 1 De dorpskerken’, in: Stichting Oude Groninger Kerken 23 (2015) 2, p. 33-40.
  • A.C.J. de Vrankrijker, G. Smit, Sint Jan – De Sint Jansprocessie van Laren in het Gooi, De ontwikkeling van Sint Jansfeest tot sacramentsprocessie, Laren 1952.
  • C. Zwart, ‘Zijaltaren als liturgisch venster op laatmiddeleeuwse samenlevingen – Altarenpatronen van vijf stedelijke parochiekerken uit de Noordelijke Nederlanden (ca. 1550) onderling vergeleken’, Rijksuniversiteit Groningen 2013.

Noten

  1. De in 1952 nagetekende kerk suggereert welhaast een kerk in centraalbouw, met de toren in het midden, maar de toren op de kaart uit ca. 1520 suggereert eerdere een vieringstoren. Het maakt voor het betoog niet wezenlijk uit. 
  2. Van Rappard, p. 24-46, ‘B I. Visitatie van Eemnes Binnendijks. 11, 12 Maart 1568’: ‘Synte Peeters-autaer’ als hoofaltaar, ‘Ons Lieff Vrouwen-autaer’ als belangrijkste zijaltaar met vicarie en ‘Heylich Cruys-autaer’.
  3. Margry, p. 19-25.
  4. Post, 473-484; Van Os, p. 35-38.
  5. Bogaers, p. 218-222.
  6. Zwart, vooral: ‘1.1. Het zijaltaar in de middeleeuwse kerkruimtes. 
  7. Huizinga, p. 179; Michielse, p. 62. 
  8. Algemeen: Michielse, p. 127. Vicariealtaren: St. Vitus (hoofdaltaar), St. Andreas, St. Catharina, St. Gregorius de Grote, St. Anna, de Heilige Drie-eenheid, het Hoogwaardig Sacrament en St. Elloy. Officiealtaren ook: St. Agatha (5 feb.), St. Anthonius (17 jan.), St. Werenfried (14 aug.); gilden ook: St. Joris (voetboogschutters), St. Sebastiaan (handboogschutters).
  9. Van Rappard, p. 376-404, ‘C II. Visitatie van Naarden, 26 en 27 sept. 1569’
  10. ‘Inleiding’ in de toegang 740 tot ‘Archief van het Begijnhof (1346-1971)’, Gemeente Amsterdam Stadsarchief.
  11. Zie o.a.: Beschrijving der stad Leyden, p. 902 en 906 (google books): ‘Geestelijke Officie of (deeze eeuwige) Vicarie’.
  12. Boekelman/Hortensius, p. 43 en 64.
  13. www.stnicolai.de: Schnitzaltäre; www.theracoppens.nl/artikelen: De retabels van de St.-Nikolaïkirche in Kalkar; dd 19-05-2017.
  14. Aanwezig Rijksmuseum Amsterdam. Getoond in: T. van Bueren, Middeleeuwse beelden uit Utrecht 1430-1530, Utrecht 2012.
  15. E-mail dd 19 mei 2017 van dr. F. Scholten, conservator sculptuur van het Rijksmuseum, Amsterdam, 
  16. De Rijk, p. 18-21; Maria-beeld Eemnes-Binnen: J.V.M. Out, e.a., Historische Canon van Eemnes, Eemnes 2011, p.31.
  17. Snaterse, p. 14, op basis van De Rijk en onderzoek in 2003 door mw. M van Vierden, Museum Catharijeconvent, Utrecht.
  18. Bogaers, p. 217.
  19. Netterden ligt bij de grens met Duitsland, niet ver van Kalkar en Kleef aan de andere kant van de Rijn. 
  20. Steensma, p. 33.
  21. Palmboom, p. 20-22.
  22. De overgeleverde vorm (na 1586 volgens De Vrankrijker, p. 58-62) is vermoedelijk omgebogen uit een oudere vorm, om het inmiddels kale kerkhof te rechtvaardigen.
  23. De kerkwijding hoeft niet op de dag van de patroonheilige van de kerk plaats te vinden, waardoor kermissen vaak op een andere dag worden gehouden.
  24. Zie noot 3 in Deel 1, KB 140, p. 23.