De Nederlandsche Kultuurkamer

De Nederlandsche Kultuurkamer

In Duitsland werd op 22 september 1933 de Reichskulturkammer opgericht door Joseph Goebbels, destijds “Reichsminister für Volksaufklärung und Propaganda”. Deze Kultuurkamer, een produkt van het nationaal-socialisme, moest kunst op allerlei gebied veilig stellen en behouden voor land en volk. Ongezonde creatieve uitingen moesten onder controle worden gehouden. Historisch besef en een positief Germaanse, en een nationaal-socialistische houding moest het volk eigen gemaakt worden.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 132 [2015-2]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Kunstenaars in bezettingstijd

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ‘De Kultuurkamer’ in Nederland op 25 november 1941 bij verordening door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsch gebied door Arthur Seyss Inquart in het leven geroepen. De Kultuurkamer moest de ontaarde of ‘entartete’ kunstuitingen van de kunstenaars weer terugbrengen naar het volk. Stijlen als symbolisme, naturalisme, en impressionisme wezen op collectieve ontaarding van de menselijke geest. Wat de bezetters graag zagen, waren onderwerpen als winterlandschappen, bloemstillevens, stadsgezichten, vissersvloten en familietaferelen. 

Opening op 30 mei 1942 van de Kultuurkamer door de nieuwe president, prof. dr. T. Goedewaagen, tevens secretaris-generaal van de Volksvoorlichting en Kunsten Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.

Het instituut Kultuurkamer werd onderverdeeld in Gilden. De gildeleiders waren:

  1. Filmgilde: Jan Teunissen
  2. Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunst en Kunstambacht: Jan Bakker / dr.ir. G.A.C. Blok
  3. Gilde voor Theater en Dans: Jan C. de Vos jr.
  4. Muziekgilde: Hendrik Rijnbergen 
  5. Letterengilde: prof. dr. J. de Vries
  6. Persgilde: Max Blokzijl / mr. J.W.Huijts.

De Kultuurkamer gaf vanaf januari 1942 een eigen tijschrift uit: De Schouw. Iedereen die dus in het artistieke vak zat moest zich aanmelden. Wie, zonder dat hij zich bij de Kultuurkamer had aangemeld en was geaccepteerd, toch artistieke arbeid verrichtte, riskeerde een boete van f. 5000,-. Als lid van de Kultuurkamer kon men financiële steun krijgen of materiaal. Geen lid van een Gilde dan ook geen werk meer! Deze aanmeldingsplicht moest ook nageleefd worden door bijvoorbeeld: 

veilinghouders, taxateurs, kunstcritici, medailleurs, etsers, lithografen, lijstenmakerijen, glasblazers, glas- in loodfabrikanten, tegelfabrikanten, heraldici, boekbinders, metaalbewerkers, batikkers, borduurders, gobelinvervaardigers, kantklossers, mandenmakers, rietvlechters, volksdansers, amateurtoneelspelers, balletdansers, paardansers, revuedansers, costumiers, toneelkappers, fotografen, conferenciers, en beiaardiers. Iedereen die beroepshalve met kunst van doen had was verplicht zich aan te melden. Er vielen totaal 128 beroepen onder deze Gilden.

Ook moest voor lidmaatschap van de Kultuurkamer een ariërverklaring (niet-joodverklaring) ingeleverd worden, die bekrachtigd moest zijn met een verklaring uit het bevolkingsregister.

Op 22 april 1942 waren er ca. 10.000 aanmeldingen . In augustus 1944 42.000. 

Muziek
In de laatste jaren van de oorlog moest elk orkest beschikken over een goedgekeurd repertoire om in het openbaar te mogen optreden. Het ensemble moest lid zijn van de Kultuurkamer en moest een zogenaamde ‘Stijlvergunning’ hebben. Hierdoor werd het bijvoorbeeld onmogelijk Amerikaanse muziek uit te voeren.

Literatuur
Vele schrijvers weigerden lid te worden van de Kultuurkamer en konden daarom hun werk tijdens de oorlog niet voortzetten. Enkele voorbeelden: Schrijver Jan den Hartog weigerde lid te worden en daarom mochten zijn boeken niet meer verkocht worden. Ferdinand Bordewijk weigerde zich aan te sluiten en mocht niet meer schrijven. Hij schreef echter toch door onder het pseudoniem Emile Mandeau. Zijn werk ‘Verbrande erven’ verscheen in 1944 onder die schuilnaam bij een clandestiene uitgeverij, De Bezige Bij. Adriaan Roland Holst deelde bij zijn weigering mee geen lid te worden van de Kultuurkamer en meldde daarbij: “Uw afkeuring van mijn lidmaatschap door mij zal op hoogen prijs worden gesteld”. Daarna moest hij onderduiken. Temeer daar hij een afschrift van het bovenstaande ook nog aan de Duitse autoriteiten stuurde met begeleidende brief waarin hij stelde dat het pas sinds kort duidelijk was dat ‘die sich vollziehende Veränderung von Cultuur in Kultur sich auf dem Wege von Polizeimassnahmen durchsetzen würde. Als Westeuropäer fält es nicht leicht, sich von diesen, seiner Art fremden Auffässungen einem Begriff zu bilden’.

Theater
Artiesten uit de amusementswereld probeerden zich over het algemeen niet aan de aanmelding te onttrekken. Velen stonden zelfs positief tegenover de oprichting van de Kultuurkamer. Gedurende de jaren dertig was het aantal variété-artiesten in Nederland fors toegenomen. Echter onder de aanwas bevonden zich velen wier vakbekwaamheid door veel collega’s in twijfel werd getrokken.

De Kultuurkamer werd onder andere opgericht onder het mom dat ze dergelijke ‘beunhazerij’zou tegengaan. Als verzachtende omstandigheden voor het gebrek aan verzet werd na de oorlog aangevoerd dat voor hen de kunst hun enige broodwinning was. Wim Sonneveld verwoordde zijn motivatie na de bevrijding in een theatervoorstelling als volgt: “ik heb altijd gedacht: als het publiek nog eens een ogenblik z’n misère-van-alledag-van-bonnen-en-oorlog-en-concentratiekampen vergeten kan, dan draagt het diezelfde misère de volgende dag een beetje gemakkelijker. Die twee dingen heb ik getracht te combineren, Kultuurkamer of geen Kultuurkamer”.

Schilderkunst
Volgens bronnen heeft de meerderheid van de kunstschilders zich ingeschreven als lid van de Kultuurkamer en hadden daardoor de mogelijkheid om hun schilderkunst uit te oefenen. De kunstschilders die zich niet hadden ingeschreven konden moeilijk aan materiaal komen want al het materiaal wat nog leverbaar was, werd door de bezetter voor de leden bestemd.

Na de oorlog vond de zogenaamde ‘zuivering’ plaatst. De kunstenaars die gecollaboreerd hadden met de bezetters werden extra doorgelicht. Mensen die alleen lid van de Kultuurkamer waren geweest, werden verder niet vervolgd. De straffen die volgden, waren bijvoorbeeld enige tijd een verbod tot exposeren en andere beroepsmatige straffen. De vergeldingsdrang richtte zich meer tot de bezetters. Veel kunstenaars vonden zelf dat ze weinig keus hadden en er moest brood op de plank komen. Natuurlijk voelden zij zich schuldig over hun houding maar vonden wel dat ze door de omstandigheden gedwongen werden. Een aantal kunstenaars is in de Tweede Wereldoorlog geholpen door het Nationaal Steunfonds dat onder andere ook hulp verleende aan andere verzetsgroepen en onderduikers.

Mary van der Schaal

Bronnen: Cl. Wesselink; M.van der Kaaij; Larens Dagblad De Bel.