De moord op broe(de)r Piet Vos verbeeld

De moord op broe(de)r Piet Vos verbeeld

Momenteel werkt Ria Calis-Vos, partner van Wiet de Boer, aan een beeld dat geïnspireerd is op een gedenkteken dat eind jaren zestig in het Belgische Gentinnes is geplaatst. Het beeld stelt een door kogels getroffen missionaris voor. Met uitgestrekte handpalmen zakt de beeltenis door de knieën.
Stervend als een opperste gave voor het volk waarvan hij hield en aan wie hij zijn leven had gewijd. Het beeld staat voor de kapel die is opgericht ter nagedachtenis aan ruim 200 missionarissen die in de roerige jaren van onafhankelijkheid in Belgisch Congo zijn vermoord. Zo ook Laarder Piet Vos, de broer van Ria.

Hoofdfoto: Piet met zijn ouders in Laren, nadat hij in 1956 zijn gelofte had afgelegd.

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 159 [2022-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen dit kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 9,50 per stuk in de Lindenhoeve en bij Bruna te koop, zolang de voorraad strekt.

Tekst: Hans Schaapherder

Naarmate de jaren verstrijken, worden Ria’s herinneringen aan haar broer levendiger. Ze laat me de brieven zien die Broeder Piet vanuit Afrika stuurde, toont me een keurig verzorgd familie-album met enkele foto’s van haar oudste broer, overhandigt me kopieën van haar plakboek met krantenknipsels en neemt me mee in de correspondentie die ze voert met twee nog levende collega-missionarissen, Piet Korse en broeder Marinus. “Piet is nooit uit mijn gedachten geweest; hij zit diep geworteld in mij” schrijft ze aan hen.

Het jonge gezin verhuisde op 24 maart 1937 naar Smidslaantje 2, Piet (op het fietsje) was toen 4 jaar en Jan 17 maanden oud. Groepsfoto: Jan, Ria, Corrie en Piet in 1943.

Piet (Petrus) Vos – geboren op 17 november 1933 – had al vroeg de keuze voor het geloof gemaakt. Waarschijnlijk hebben het kleine altaar in de woonkamer, zijn functioneren als misdienaar, de broeders van de Aloysiusschool of de Larense Father Goes daar invloed op gehad.
Vanaf 1946 volgde Piet (toen 12 jaar) zijn eerste opleiding in Hoorn bij de St. Joseph’s Missionary Society, ook bekend als ‘Missionarissen van Mill Hill’. Door samen te leven en te werken met armen en verdrukten hopen de Mill Hill-missionarissen een steentje bij te dragen aan een leefbare wereld voor alle mensen. “Piet had roeping en zijn drang naar het verre onbekende bracht hem daar”, vertelt Ria.
Een jaar later komt Piet vanuit Hoorn al weer terug naar Laren en het is deze periode die Ria koestert: “Alle vakanties die Piet vroeger thuis doorbracht, voelden voor mij als een feest”. De zevenjarige Ria zit dan op de nonnenschool, in de buurt van het kleine winkeltje met werkplaats aan de Brink waar Piet zijn neef was gaan helpen. Dagelijks liepen Ria en Piet na de ‘schoolmis’ – de ochtendmis van 8 uur – de route naar school/werk. En tussen de middag haalde ze haar zes jaar oudere broer dan weer op om samen thuis warm te eten. ’s Middags uit school zocht ze Piet vaak op in de werkplaats. Piet bracht met enthousiasme zijn kennis van electronica, lampjes en batterijen over aan zijn een-na-jongste zusje. “Die werkplaats was van onze neef Juul de Boer”, vertelt Ria, “Jullie kennen hem van de Larense feestverlichting en van de latere winkel aan de Nieuwe­weg die nu nog steeds als ‘expert (De Boer)’ bestaat. Ik was trouwens op mijn tiende bruidsmeisje bij Juul’s huwelijk.” 

Jan Wiggerts, Jan Zaal (van Gijs), Piet en Otto van den Brink in 1944, poserend op de akker van ‘de Koolraap’, tegenwoordig Johanneshove.

Mill Hill
In januari 1948 start Piet met een nieuwe opleiding in Oosterbeek, wederom bij de missionarissen van Mill Hill. Ria herinnert zich dat ze hem daar een keer bezochten: “Piet reed ons op een grote tractor tegemoet. Hij was daar ‘broeder-boer’ waarbij hij de koeien melkte en de grote akkers bewerkte. Wat was ik trots op mijn grote broer! Tegenwoordig is dat allemaal onderdeel van (sportcentrum) Papendal.” Ria vervolgt: “Piet was een jongen die graag met zijn handen werkte en het boerenleven was hem in Laren al bekend vanaf de tijd dat hij met Otto van den Brink bevriend raakte. Otto was de zoon van Elbert van den Brink, bekend als ‘de Koolraap’. Otto is trouwens later priester geworden en uitgezonden naar Frans Congo/Brazzaville. Andere jeugdvrienden van Piet waren onder andere Jaap Grob, Kees Schaapherder en Jaap Koster.”

Op woensdag 7 januari 1953 overleed Bertje, het jongste broertje van Piet en Ria. De 3-jarige peuter raakte door een noodlottig ongeval onwel en overleed. Het was precies de dag dat Piet ’s middags was thuisgekomen van zijn opleiding, in afwachting van zijn vertrek naar Engeland. De begrafenis van Bertje op zaterdag en het vertrek van Piet op zondag hebben een diep spoor in de herinnering van Ria getrokken.

Na zijn ervaringen in het Engelse Courtfield en vervolgens in het Limburgse Haelen, legde de toen 22-jarige Piet op 15 augustus 1956 de Eeuwige Gelofte af in het St. Joseph Broederhuis te Oosterbeek en werd daarmee geprofest. Namens Mill Hill zou hij voortaan door het leven gaan als ‘Broeder Piet’. 

Er volgden nog praktijkervaringen in Yorkshire, Engeland (t/m 1957) en Roosendaal (t/m 1962) voordat Piet in oktober 1962 werd uitgezonden naar Congo “om de inlandse volkeren tot het katholicisme te bekeren”. De hele familie Vos – vader Jacobus Nicolaas (1906-1967), moeder Grada Antonia Krijnen (1910-1992), Jan (*1936), Corrie (*1937), Ria (*1939) en Mieke (*1944) –  trok naar Antwerpen om Piet uit te zwaaien. 

Familieportret op 15 augustus 1956; tante Petra, papa, Piet, mama, opoe, tante Anna, Juul de Boer, Mieke, Henk, Corrie, Ria en Jan.

Belgisch Congo
Het ms Albertville is een van de vijf schepen van rederij CMB (Compagnie Maritime Belge) die een frequente service onderhouden tussen België en Congo. Vanaf boord schrijft Piet enkele brieven naar zijn ‘lieve ouders, broer en zusters’ waaruit blijkt dat het een lange, saaie reis was met als hoogtepunt een bezoek aan Tenerife op de Canarische eilanden. Het schip vaart daarvandaan zuidelijk naar Matadi, de havenstad van Congo, aan de monding van de belangrijkste Afrikaanse rivier – ook Congo genoemd.

In die tijd bestond de spoorverbinding nog tussen Matadi en de hoofdstad Leopoldville (later Kinshasa). Een eerdere trein bleek ontspoord en zorgde voor veel vertraging. De reis door de dichte oerwouden en langs de oevers van de – soms kilometers brede – Congo zijn voor Piet de eerste kennismaking met Afrika. In Leopoldville verblijft hij een paar dagen bij de paters van Salut, waarna het laatste stuk met een vliegtuigje wordt afgelegd. In Basankusu werden ze opgewacht door Father Wartenbergh en Broeder Jan Verresen. Het is een middelgrote stad in het tropische regenwoud, gelegen aan de Lulonga – een belangrijke zijrivier van de Congo. Hier stond een Rooms- Katholieke kathedraal van de missionarissen van Mill Hill, die uiteindelijk in 2012 is afgebroken en in 2018 weer is herbouwd. Vanuit deze Bisdomstad worden de broeders landinwaarts gestuurd maar Piet blijft voorlopig actief in de werkplaats van deze missiepost. Hij schrijft hoe hij een verwaarloosde reportagewagen in Waka, diep in de jungle, moet ophalen en repareren, zonder dat hij daar de juiste onderdelen voor heeft. “De wegen zijn hier een kruis voor de auto’s” schrijft hij, “Meestal is de carrosserie eerder versleten dan de motor”. Op een oude Zundapp trekt hij langs vele missieposten voor kleine reparaties maar het meeste werk heeft hij aan de motor zelf. Uiteindelijk stalt hij het onwillige ding in een soort van bushalte en daar zal het waarschijnlijk nu nog staan. De correspondentie gaat zeer moeizaam, sommige brieven zijn zo lang onderweg dat Piet zijn zus Ria en haar man Ton Calis (1929-1998) pas een jaar later kan feliciteren met hun huwelijk. Af en toe schrijft Piet over scholieren die belangstelling hebben voor zijn (uit Nederland toegestuurde) sigaren, zijn scheerapparaat, over de hitte die hem niet schijnt te deren of over de malaria die hem meermalen treft. Maar over het algemeen zijn het reacties op – zoekgeraakte en vertraagde – brieven.

Congocrisis
In het boek ‘Congo’ van David Van Reybrouck wordt de geschiedenis van Belgisch Congo/Zaïre uitvoerig beschreven. Absoluut een aanrader! Kort samengevat begon de onrust al in 1884 toen enkele Europese vorsten tijdens de Koloniale Conferentie van Berlijn het continent Afrika – zonder dat zij er zelf ooit waren geweest – onderling verdeelden. Met enkele pennenstreken werd het enorme Congo (net zo groot als heel West-Europa) daarmee privé-eigendom van de Belgische koning Leopold II. Er was geen rekening gehouden met de enorme verschillen in culturen, talen, stammen en volken. Leopold wist zichzelf te verrijken aan mineralen, rubber en ivoor. Door de handel, en bescherming daarvan, werd het privébezit van de koning later alsnog een nationaal Belgisch probleem. Mede daardoor verliepen de onderhandelingen over onafhankelijkheid aan het eind van de jaren vijftig chaotisch. De onverhoedse overgang van kolonie naar onafhankelijke staat is een adembenemend verhaal vol idealisme en gekonkel. Nadat Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk werd, stortte het zich in een turbulent avontuur dat steeds wilder en chaotischer werd door de machtsstrijd tussen Lumumba (premier) en Kasavubu (president). Uiteindelijk zou die strijd beslecht worden door een derde persoon: de latere dictator Mobutu. Deze jaren van de ‘Eerste Republiek’ (1960-1965) zijn berucht als de ‘Congocrisis’.

Yamboyo
In maart 1963 treedt Frère Piet toe bij de missiepost van het kleine dorpje Bokenda, dat onder Yamboyo valt. Broeder Piet Hosman (uit Bussum) en de eerder genoemde broeder Marinus zullen dan met verlof gaan. Hij werkt daar samen met twee andere Nederlanders, pastoor Bertus Santbergen en kapelaan Jan Groenewegen. Vanuit Yamboyo bedienen zij tientallen dorpen en gehuchten langs de 300 kilometer lange kronkelwegen in de Congolese jungle. Piet schrijft dat die tochten niet altijd mogelijk waren “want als het geregend heeft kunnen we niet weg. Dan zijn de wegen zo glad als zeep.” Het missieblad van Mill Hill heeft diverse artikelen over de 3 geestelijken en hun werk in Yamboyo gepubliceerd. Over Ria’s broer schrijven ze: “Piet Vos stamt uit het villa-rijke Noord-Hollandse Laren. Als broeder steekt hij zijn forse handen overal aan: hij metselt, hij timmert en is een goede mecanicien. Hij rekent wel niet zo veel (in tegenstelling tot Jan Groenewegen, HS) maar wat hij bouwt is degelijk als het honderd jaar oude ouderlijk huis en schoon als de mooiste villa’s van het Gooi.” Het artikel is uit 1966 en bevat enkele woorden die we tegenwoordig iets anders zouden formuleren: “Samen beginnen ze de dag in de kapel. Voor de zieken staan ze altijd klaar, nette dorpskerkjes worden er gebouwd. Het zijn helemaal geen zachte jongens. Ze komen alledrie met hun eigen mening voor de dag. Ze vechten er zelfs voor. Maar altijd gebeurt dat wat het beste is voor de missie want de missie is voor hen de kerk. Daarom bloeit het leven in Yamboyo en de zwarte Kongolezen houden van hun blanke missionarissen”. 

Piet repareert samen met broeder Piet Hosman een van de missie-auto’s.

Piet (l) en pastoor Bertus Santbergen kijken toe hoe rubber in balen wordt ingepakt.

In september 1964 worden de mannen geadviseerd om op hun hoede te zijn voor naderende rebellen van de Simba-bevolking. Een maand lang proberen ze op allerlei manieren het gebied te verlaten maar kunnen niet anders dan uiteindelijk weer terugkeren naar Yamboyo. Het missieblad doet later verslag van de gebeurtenissen. De rovend en moordend rondtrekkende Simba’s bereiken Yamboyo op zondag 8 november. Tijdens de mis dringen de rebellen de kerk binnen en dreigen kapelaan Groenewegen te doden. Hij weet ze te overreden om naar buiten te gaan waar ze hem en broeder Vos de handen op de rug binden. Zodra ook pastoor Santbergen naar buiten komt zegt hij tegen de Simba’s: “Als jullie iemand willen doden, dan zul je mij moeten doden want ik ben de overste van de missie. Ik ben het langste hier in Kongo en de andere twee pas tweeëneenhalf jaar”. Hij kijkt de rebellen – zonder enig teken van vrees – recht in de ogen en wordt in koelen bloede neergeschoten. De rebellen graaien de huissleutels uit zijn toogzak, gaan de pastorie binnen en slaan aan het plunderen. Broeder Piet Vos maakt snel een doodskist en nog dezelfde dag is er een plechtige uitvaartmis.

Twee dagen later komen de rebellen terug en nemen Jan Groenewegen en Piet Vos gevangen. Een maand lang, en via vele omzwervingen, proberen de rebellen om met een groep gevangenen Stanleyville – tegenwoordig Kisangani –  te bereiken. Zodra de Simba’s vernemen dat de provinciehoofdstad Stanleyville hun is ontnomen, schieten zij hun gevangen dood. Het heeft daarna bijna anderhalf jaar geduurd (februari 1966) voordat het nieuws over de moorden en de dood van Piet Vos Nederland bereikte. Het missieblad van Mill Hill wijdde er in juli 1966 een speciale editie ‘ter eerbiedige herinnering’ aan. Achter Piet’s naam staat Isangi, een kleine stad in de jungle, maar er wordt ook gesuggereerd dat de executieplek 60 km verderop zou zijn. We nemen aan dat Piet op 26 november 1964 is gestorven. Alleen zijn naam op het monument in Gentinnes biedt Ria houvast, in aanzicht van het gedenkteken voor de stervende missionaris. Het beeldje van zachte steen met harde aders, waar Ria momenteel aan werkt, zal zo’n 25 cm hoog worden. Ze laat me enkele ruwe foto’s zien. Er zal de komende tijd nog veel geslepen en gevijld moeten worden. Maar of de tijd deze wond nog kan genezen?

Op de muur van de kapel in Gentinnes staan ruim 200 namen, waaronder de Mill Hill-broeders van Basankusu en de zusters van ten Bunderen.