De Larense tijd van Carry van Bruggen

De Larense tijd van Carry van Bruggen

De op 1 januari 1881 in Smilde geboren Carry van Bruggen (1881 – 1932) was een in haar tijd zeer gewaardeerd schrijfster. Ze schreef van 1921 tot 1926 een wekelijks verhaaltje vanuit en soms over Laren, het dorp waar ze in 1914 was neergestreken. De eerste van deze ‘Plattelandjes’ werd gepubliceerd op 29 oktober 1921 in het Zaterdags Bijvoegsel(!) van het Algemeen Handelsblad; de laatste verscheen op 19 juni 1926.

Foto: Carry van Bruggen in de tijd dat zij ‘Heleen’ schrijft (circa 1913)

Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 131 [2015-1]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.

Karel Hubert

Toen die Plattelandjes verschenen, was Van Bruggen een gevestigde naam in de Nederlandse literatuur. Aanvankelijk beschreef ze vooral het leven in Joodse milieus, zoals in De Verlatene (1910). Geen vreemde keuze voor een schrijfster die als een van zestien kinderen streng joods-orthodox werd opgevoed. Na haar jeugd in Zaandam (ze volgde er de ULO en de Kweekschool) trok ze naar Amsterdam waar ze onderwijzeres werd. Na haar huwelijk met de schrijver/journalist Kees van Bruggen in 1904, ging ze met hem naar Nederlands-Indië, naar Medan op Sumatra. Dat gebeurde niet helemaal vrijwillig: Kees werd ontslagen bij het socialistische dagblad Het Volk omdat hij zijn vrouw had verlaten voor Carry en kon in Indië aan de slag als hoofdredacteur van de Deli-Courant. In die krant schreef Carry de rubriek ‘Iets voor onze dames’, maar ze vond het leven in de Nederlandse kolonie vreselijk. In 1907 kwamen ze terug en dat jaar verscheen haar eerste boek, In de Schaduw. 

Carry van Bruggen met haar kinderen Kees en Mop (circa 1913)

Romans 
Ze had ten tijde van de Larense verhalen in het Algemeen Handelsblad al een aantal geprezen romans gepubliceerd, waaronder Heleen (1913) en Het Joodje (1914). In 1915 verscheen Een Coquette Vrouw. In 1919 kwam haar lijvige filosofische studie Prometheus (over individualisme in de literatuur) uit en later volgden onder meer Een Indisch Huwelijk (1921) en Het Huisje aan de Sloot (1921). Dat boek bevat vijfentwintig korte verhalen over haar Zaanse jeugd. In 1920 kwam onder het pseudoniem Justine Abbing het boek Uit het Leven van een Denkende Vrouw uit. Dat pseudoniem benutte Carry daarna vaker. Van Bruggen gebruikte ook na de scheiding in 1917 als schrijfster de naam van haar eerste echtgenoot, de schrijver/journalist Kees van Bruggen; haar meisjesnaam was Caroline Lea de Haan en zij was het zusje van de beroemde schrijver/dichter Jacob Israël de Haan (1881 – 1924). Ook hij werkte voor het Algemeen Handelsblad, als correspondent in Palestina waar hij in 1924 vermoord werd.

Laren
Toen ze naar Laren kwam, woonde ze aanvankelijk in het voorhuis van een boerderij aan de Engweg, vlakbij de Molenweg. Daar was ze met een zusje (Mees), een dochter en een zoon in november 1914 ingetrokken. Ze was tijdens de Eerste Wereldoorlog invalster/leerkracht op de Gooise School om wat te verdienen; ze weigerde van haar ex-man geld aan te nemen en moest dus zelf voor haar inkomen zorgen. Daaraan kwam een einde toen ze op 20 juli 1920 trouwde met kunsthistoricus Adriaan Pit (1860 – 1944), directeur van het in Den Haag gevestigde Nederlands Museum voor Geschiedenis en Kunst. Ze verhuisde naar zijn huis, De Veldmuis, dat tegenover haar eerdere woning lag. Vanaf 1928 raakte ze depressief, een probleem dat ze al eerder had gehad (ze was in 1913 op advies van de dokter naar Blaricum gegaan om rust te nemen). Ze werd regelmatig opgenomen in verpleeghuizen. Carry overleed op 16 november 1932 na het innemen van een grote dosis slaappillen. Het is nooit duidelijk geworden of ze de bedoeling had zichzelf van het leven te beroven. Ze is begraven op het St.Jans-kerkhof. Naar een standbeeld in Laren zult u tevergeefs zoeken; dat staat wel in de Spoorbuurt van Zaandam. 

Carry van Bruggen aan haar bureau (1916)

Plattelandjes
Als je de nu zo’n 90 jaar oude verhalen leest, vallen de uiteraard ouderwetse stijl en de toen gebruikelijke breedsprakigheid op. Verder is duidelijk dat hier iemand aan het woord is, die scherp observeert en de lyriek niet schuwt. Maar wat vooral frappeert, is dat sommige waarnemingen aantonen dat de geschiedeis zich werkelijk kan herhalen. “Ik wil dan maar zeggen, het is niet meer wat het was, en ik geloof dat ik het laatste proefje nog heb gehad, juist vóór de fancy-prijzen van huizen en gronden, juist voordat Laren modedorp werd”… dat schreef ze op 4 maart 1922! En ook wat ze te zeggen heeft over de terreur van zondagse wielrenners, de betrokkenheid van de Laarders bij de St.Jansprocessie en de neiging nieuwe villa’s oude namen te geven, is fascinerend en actueel.

‘Waarom zij niet willen…’ is van 11 maart 1922. Daarin beschrijft ze de weerzin die in Blaricum bestaat tegen de voorgenomen samenvoeging met Laren. Ze geeft een mooi beeld van de culturele verschillen en schrijft dan “en wie na dit alles nog volhoudt, dat deze beide dorpen ooit een administratief geheel kunnen vormen, die moet toch wel een barre doordrijver zijn.” OK, dat is niet haar conclusie, want ze denkt dat de tegenstanders van de fusie dat vinden. Zelf vindt Carry van Bruggen het Blaricumse verzet vooral komisch, omdat die Blaricummers het (te) hoog in de bol hebben en zichzelf te goed vinden voor Laren. 

Jacob Israël de Haan met zijn zuster Carry van Bruggen, haar gezin en een vriendinnetje (circa 1910)

Later, in ‘Weer Thuis’ van 20 mei 1922 komt ze op de zaak terug: “De kinderen, in hun brieven, hadden reeds van de opnieuw ontbrande strijd gewaagd, de strijd om Blaricums dorpszelfstandigheid.” Ze beschrijft droog de heibel die de voorgenomen samenvoeging van Blaricum met Laren vooral in het eerste dorp veroorzaakt heeft en hoe het plan uiteindelijk van tafel gaat. Het is mooi dit nu, 92 jaar later, te lezen in een tijd dat een nieuwe generatie ‘barre doordrijvers’ het plan voor gemeentelijke versmeltingen weer eens van stal heeft gehaald. Dat geeft wel te denken; ook al wordt straks ook dit keer de zelfstandigheid gered, dat vermaledijde plan duikt ongetwijfeld in de toekomst weer op.

Eerste druk van ‘Eva’ (1927)

Ander werk
Carry schreef veel: romans, essays, artikelen, twee toneelstukken, vertalingen, ze deed alles gedreven en goed. In de tijd dat Carry van Bruggen in Laren woonde, werd ook – in 1926 – haar bekend gebleven roman Eva gepubliceerd, evenals haar analyse van bijgeloof, Hedendaags Fetischisme (1925). Over Eva (door de WinklerPrins-redactie omschreven als ‘een hoogtepunt van onverbiddelijke zelfanalyse’) is nog wel wat te doen geweest omdat sommigen de openhartige teksten lazen als een bekentenis of in elk geval een beschrijving van biseksualiteit. Maar over Carry’s liefdesleven is maar weinig bekend; ze heeft vanaf 1910 een innige vriendschap onderhouden met de vijftien jaar oudere schrijver, criticus en conservator Frans Coenen, aan wie ze dan ook haar roman Heleen (1913) heeft opgedragen. Of dat gedurende de eerste jaren een liefdesrelatie was, wordt wel vermoed, maar is nooit bewezen, al getuigen de memorabele brieven die ze hem schreef wel van een grote intimiteit. Maar er zijn slechts vijf van die brieven bewaard gebleven en Coenens brieven aan Carry zijn door haar vernietigd. Zo blijft die talentvolle, gepijnigde vrouw in veel opzichten een mooi raadsel. 

Bronnen: Plattelandjes, uitgeverij Conserve (1988)/Damescompartiment Online/ENSIE/dbnl. Foto’s: www.bibliotheek.nl

Graf van Carry van Bruggen met witte roos (foto: Jessica Swinkels 2010)