Mijn oude buurt, en… hoe Japie het hoekie omging
In het vorige nummer heb ik u verteld over mijn vader, Jaap Schaapherder. Nu wil ik u meenemen naar ons thuis, de Boekweitskorrel, 80 jaar geleden mijn geboorteplek. We hadden toen geen fotocamera’s of andere luxe om indrukken aan het nageslacht door te geven, dus wil ik – puttend uit mijn herinneringen – een en ander met u delen.
Dit artikel is afkomstig uit Kwartaalbericht 113 [2010-3]. Leden van de Historische Kring Laren ontvangen het kleurrijke glossy magazine 4 keer per jaar. U kunt hier lid worden. Losse nummers zijn à € 4 per stuk in de Lindenhoeve te koop, zolang de voorraad strekt.
Jan – van Jaap – van Giel – Schaapherder
Wij woonden als gezin van 7 personen met tijdelijk een oma en in de zomerperiode ook nog huurders, op de Boekweitskorrel en wel op huisnummer 6. Boekweit is een graankorrel, bestanddeel voor brood, op onze plek echter niet alleen dat, maar ook een constante confrontatie met de dood. Dit pand werd gebouwd in opdracht van de begrafenisonderneming Barbara die ruimte nodig had voor de lijkwagen en verdere attributen daaromheen.
Het lijkt erop dat overleg tav wat gewenst was tussen de voorzitter van Barbara en een bouwer tijdens een borreltje in een van de Larense cafe’s via de achterkant van een sigarendoosje afgerond werd. Definitie kan geweest zijn: hoofdgebouw; stal voor de lijkwagen plus een hoop attributen, en bouw dan op de ene hoek maar een huisje voor de daaglijkse verzorger (Lammert Calis) en als je dan toch bezig bent, plak er aan de andere kant ook maar zoiets tegen aan. Uitvoeringsvorm; simpel, heel simpel, als de paarden maar ruimte hebben om op de oprit te kunnen staan als voorbereiding op de komende uitvaart. Een vreemder huis heb ik nooit gezien. Het hoofdgebouw kreeg een eigen huisnummer: Boekweitskorrel 8, met daaromheen nummer 6 en nummer 10. Omdat zoveel mogelijk ruimte, maar ook hoogte voor die wat hoge kar, te hebben was de bovenindeling zo dat beide bewoners de helft hiervan in de breedterichting kregen. Beide families sliepen dus boven de lijkkoets, de ene (wij) aan de straatkant, de andere aan de achterkant.
Enige verdere karakteristiek: voorkamer/achterkamer waren van elkaar verwijderd door een (te) stijle trap naar boven. Beneden was dan een krappe meter over, direct grenzend aan de voordeur. Werd er gebeld dan moest je eerst die deur naar binnen opentrekken, onderwijl een paar treden de trap oplopend om de bezoeker of wie dan ook te kunnen verwelkomen en te woord te staan. Onze helft had geen greintje zonneschijn, kleine ramen, de WC kwam direct in de keuken uit, alleen een waterkraan in de keuken en een dood enkel stopcontact en lichtknop. Alles in donker gebeitst hout, zo ook de vloeren boven. Tussen plafond in de kamer en vloer van de slaapruimte dus de planken. Onze moeder (die erg inventief was) wist van de nood een deugd te maken en zorgde zelf voor de centrale verwarming in huis door in de voor- en achterkamer een stuk van de plafondplanken af te zagen met daarin een gat voor je vinger. Wij kinderen kregen dan als opdracht om het luikie (zoals we dat noemden) open, dan wel dicht te gaan doen. Dus simpelheid volop.
Mooie herinneringen
Maar… wat waren er ook een mooie dingen! De rust in onze buurt, het idyllische plekje achter de hooiberg van buurman Giesken, het slootje daarbij. Ik voel nog de sensatie van het volkomen door de natuur beveiligde stukje met alles wat bloeide en groeide in zo’n prachtige boerentuin. En de speelruimtes voor ons als kinderen. Alle stoepen waren nog zandgrond, ideaal voor spellen als knikkeren, hinkelen, landpikkertje. En dan hadden we ook nog een prachtige speelruimte op de werf van houthandel van Dijk, nog steeds daar gevestigd. Spelen op de gestapelde bomen welke lagen te drogen, met de karretjes rijden, kortom een ruimte welke de kinderfantasie steeds wist te prikkelen.
Nog even een binnenkomend beeldje vanuit die tijd. Er waren houten lantaarnpalen, hoogwerkers was nog een onbekend begrip. Hoe dan boven te komen als reparatie nodig was? Wel, daar waren een paar heel grote ijzeren klemmen voor nodig, bevestigd aan zware werkschoenen. Gijs Giesken (de zoon van onze buurman) werkte ook bij die dienst. Wat een kijkgenot voor ons en wij mochten het soms ook eens proberen. Tevergeefs, je kreeg zo’n ding met geen mogelijkheid aan.
Een mooie herinnering is ook de nabuurplicht een voorloper van sociale dienstverlening. Na mijn geboorte volgden in ons gezin nog 3 kinderen. Uit een groot wit huis tegenover ons kwamen dan – als het Angelus ging luiden (12 uur dus) – een paar van hun dochters naar buiten lopen, elk een schotel, bord of wat dan ook dragend, waarin voor de kraamvrouw een heerlijke maaltijd gepresenteerd werd. En dat 10 dagen lang. Ik kan nog het water in mijn mond voelen lopen bij de herinnering hieraan, want dit waren spullen welke wij beslist niet gewend waren.
Activiteiten
Nu even naar de essentie van het bouwsel, dus de opslagplek van de lijkkoets. Een eerste indicatie van een komende begrafenis was voor vrienden/buurtgenoten de aankondiging hiervan. Dat ging aldus: er werd bij de mensen aangebeld en wel door een doodgraver, gekleed in het zwart (pak met billentikker) en een steek op zijn hoofd. Deze man startte onmiddellijk zodra iemand de deur opendeed (dus ook tegen ons kinderen als wij dat moesten doen) het droeve verhaal dat die en die in de Here overleden was. Hij vervolgde dan met informatie dat het avondgebed dan en dan en de begrafenis op die en die datum zou plaatsvinden. Na het verhaal aangekondigd te hebben salueerde hij aan zijn steek en vervolgde zijn route. Deze man verzorgde ook 3 dagen achtereen het avondgebed in de kerk waar dan in een record tempo voor de zielerust van de overledene drie (ja echt 3) maal achtereen de rozekrans gebeden werd met nog als extra gebeden waarbij allen de armen omhoog staken. Na 20 minuten stonden we weer buiten en zo drie dagen achtereen.
Dan de actie op de dag van de begrafenis. Altijd een boeiend gebeuren als daar weer wat te doen was. Als voorbereiding op een begrafenis werden het paard (of paarden) daarheen gebracht. De man lopend of fietsend het paard begeleidend. Dat waren waarschijnlijk paarden van boeren uit de buurt. De begrafenismannen haalden de koets en benodigde spullen uit de stal en het optuigen kon beginnen. In de meeste gevallen was dit vrij simpel en als het spul opgetuigd was ging men naar de plek waar het lijk opgehaald werd, dan door naar kerk en kerkhof. Na afloop weer terug en dan weer aftuigen en opbergen. Wij konden alle lawaai van dit gebeuren direct vanaf thuis volgen, vanuit de slaapvertrekjes zelfs door kierspleten in het hout gadeslaan. Maar niet altijd was het simpel, soms was het uitgebreid tot alle luxe welke voor zo’n gelegenheid beschikbaar was. Dan kwamen er lantaarns, kleden en attributen op de koppen (sorry, hoofden) van de paarden, veel aanhangsels aan de kar zelf, je kon het krijgen (althans de familie) zoals je maar wilde. Ook in de Kerk moest het klasseverschil goed zichtbaar zijn: óf gewoon de kale standaardmuur, dan wel een groot zwart kleed van boven tot onder aan het altaar, nog niet genoeg, kan allemaal hoor, drie kleden of zelfs het totale altaar van links naar rechts als een zwart geblakerde muur met daar onder met gouddraad bestikte randen. En, merkwaardig genoeg, beslist geen bloemen erbij. In zo’n outfit pasten dan ook andere kleur kaarsen, ander wierookvat, de Godslamp werd omgewisseld voor een aangepaste versie en bij de elite werd ook het kleed waarop men liep nog omgewisseld. Wel zo’n begrafenis werd dan al voorbereid direct bij ons op het pad en was een kleurrijk en lawaaierig gebeuren. Hinnikende of briesende paarden, hooi wat uitgestrooid werd, gesleep met alle attributen, de spanning wat het die dag precies ging worden, standaard dan wel uitgebreid tot zelfs gala kleding van koetsier en paarden.
Aula
Wel al dat gebeuren stopte in latere jaren toen deze ruimte werd omgebouwd tot een aula, waarin ook ruimte werd gemaakt voor condoleance en lijkschouwing. Hier heb ik nog een heel speciale herinnering aan bij het overlijden van mijn vader in 1972. In het vorige nummer van dit blad zag u vader in werkkleding met zijn karretje, zijn eenvoudige, maar zeer nuttige taak uitoefenend. Mijn ouders leefden al die jaren dus precies naast de vertrekplek voor de reis naar het eeuwige leven. Voor vader kwam de dood als een dief in de nacht. Het overviel hem plotsklaps, thuiskomend van oppas bij een van ons, en stierf bij aankomst ter plekke, helemaal alleen. Hij moest vandaar ook op weg naar de aula, maar in dit geval maakte men een uitzondering. Door een paar van ons werd hij een deur verder gedragen, direct de aula in. En zo werd er binnen onze kring weleens gefluisterd: “… en zo ging Japie het hoekie om”.